| |
Boekbespreking
Godsdienst
Derolez, R.L.M., De godsdienst der Germanen (Serie: De godsdiensten der mensheid). - J.J. Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1959, 17 × 24, 282 pp., geb. f 15.50 en f 17.25.
De auteur opent zijn boek met een verontschuldiging. Hij bekent n.l. dat het een groot waagstuk is een geschiedenis te willen schrijven van de germaanse godsdienst. Het gaat er immers om, zo zegt hij, de cultus van een wijd verspreide volksgroep met zijn religieuze achtergrond te beschrijven en dat terwijl de germaanse volksgroepen nooit een politiek geheel gevormd hebben, geen geschreven bronnen hebben nagelaten en de geschiedenis zich uitstrekt over een periode van 2000 jaar. Ondanks deze moeilijkheden heeft de S. toch een zeer leesbaar en instructief werk geschreven, gegrond op de archeologische gegevens en op hetgeen uit latere bronnen over de Germanen bekend is geworden. Eerst beschrijft hij de cultuur van de Germanen en de bronnen van hun godsdienstgeschiedenis. Uit deze gegevens laat hij dan zien welke goden zij vereerden, hoe hun cultus was ingericht, en welk beeld zij zich vormden van de kosmos. In het laatste hoofdstuk geeft de auteur dan een beknopte schets van de bekeringsgeschiedenis der Germanen. Het werk wordt zeer verhelderd door elf afbeeldingen buiten de tekst, door een zelfde aantal in de tekst en door drie kaarten en is ook nog voorzien van een overzichtelijk opgezet register.
P. Grootens
| |
Aubert, R., Unité. - Pro Apostolis, Brussel, 1959, 96 pp., ing. Fr. 28.
Een werkje ten behoeve van de Internationale Bidweek voor de hereniging der christenen. Een algemene inleiding en dan een speciaal hoofdstukje voor ieder van de dagintenties. In deze herziene uitgave hield de auteur rekening met de ontwikkeling, welke de laatste tien jaar plaats vond onder de bezielende stuwing vooral van priester Couturier. Ook de historische informatie werd verrijkt. Nieuwe keuze voor de dagelijkse gebeden, ditmaal onder litanievorm. Jammer toch dat de oude daarbij wegvielen. Ook de Islam krijgt geen eigen behandeling meer. Het boekje biedt veel meer dan zijn geringe omvang zou doen vermoeden. De eerste uitgave kende groot succes. De mooiere presentatie en de verrijkte inhoud van de tweede staan in voor een nog ruimere verspreiding.
J. Van Torre
| |
| |
| |
Visser, Dr. H.B., Het rechtzinnig protestantisme feitelijk katholiek gebleven. - Paul Brand, Hilversum, 1959, 180 pp., ing. f 6,90.
De katholieke auteur is voormalig gereformeerd predikant. Hij bedoelt hier met rechtzinnig protestantisme vooral of uitsluitend de Gereformeerde Kerken en werkt de stelling uit, dat zij in hun belijdenisgeschriften en spiritualiteit veel authentiek-katholieke elementen hebben overgehouden. Meer dan men soms denkt. Maar hiermee botsen tegenovergestelde, anti-roomse factoren in leer en sfeer: er is voortdurend inconsequentie, ambivalentie. Schr. erkent, dat men de controvers ook vanuit andere gezichtshoeken kan behandelen. Maar zijn aanpak is zeer geslaagd en sympathiek. Hij kent als insider de verheven aspecten en de zwakke plekken van het neocalvinisme - over beide spreekt hij met liefde. Enkele detailopmerkingen. De gereformeerde bezwaren tegen de katholieke sacramentologie neemt schr. soms niet zwaar en serieus genoeg, enige desbetreffende belijdenisuitspraken legt hij iets te katholiserend uit (35-44). De exegese is wel eens te onproblematisch (58, 63, 122, 138, 161, 170). Ondanks deze en dergelijke kleinigheden sterk aanbevolen voor lezers uit beide kampen, theoloog of niet.
Drs. P. den Ottolander
| |
Theologisch Perspectief, vertaald en bewerkt onder redactie van dr. E. Schillebeeckx o.p. Deel II, Dogmatiek, Paul Brand, Hilversum, 1959, 215 pp., f 8,90.
Het tweede thans gepubliceerde dogmatische deel bevat een achttal artikelen. K. Rahner schrijft over Natuur en Genade, J. Feiner over Oorsprong, Oerstaat en Oergeschiedenis van de mens, A. Grillmeier over het Christusbeeld in de huidige katholieke theologie, A. Müller over Problemen en perspectieven der huidige Mariologie, O. Semmelroth over Rond de eenheid van de idee Kerk, Th. Sartory over Kerk en Kerken, E. Schillebeeckx over De sacramentele Godsontmoeting, H. Urs von Balthasar over Eschatologie. Belangrijke problemen van de huidige theologie vindt men er dus besproken, in het algemeen door competente deskundigen onder de loupe genomen. Daardoor zal men er heel wat interessants in kunnen ontdekken. Indien echter ‘de bedoeling van dit boek is, een inzicht te geven in de levende theologie’ (zie blz. 127), dan kan me het resultaat niet ten volle bevredigen. Het is wel wat sterk als volstrekt Christocentrisch georiënteerd, en de gedachtengang steunt vaak op een te zwak gefundeerd Sacramentalisme. Daarbij is het heus geen lichte lectuur. Voor de katholieke leek (behoudens zeldzame uitzonderingen) biedt het wel te zware kost. Theologanten met de gave des onderscheids zullen het critisch bekijken. En niet zelden zal de theoloog zijn instemming opschorten of onthouden. (Dit in bijzonderheden te motiveren is hier wel niet op zijn plaats.) Een enkele opmerking: De Triniteit is wel erg stiefmoederlijk behandeld en de Mariologie niet up to date. Zo is met de inhoud van de encycliek ‘Mystici Corporis’ van 1943 en van de Constitutio apostolica ‘Munificentissimus Deus’ van 1950 practisch geen rekening gehouden. Dat de nederlandse redactie hierbij niet gewezen heeft op nederlandse publicaties als ‘de Mariale Dagen van Tongerloo’ en ‘De Standaard van Maria’ met de daar te vinden zo uitstekende en goed bijgehouden actuele synthetische overzichten der Marialogie van G. Philips is stellig als een
ernstig tekort te signaleren.
P. Ploumen S.J.
| |
Elsevier-pockets. Hoe lees ik de Bijbel? - Elsevier, Amsterdam, Brussel.
Enige katholieke Bijbelprofessoren leiden hier in tot Genesis, Jesaja, Markus, een brief van Paulus en de getuigenissen der Verrijzenis des Heren.
R.S.
| |
Cruysberghs, K., Jean-Marie Vianney, pauvre curé d'Ars, patroon bij de priesterlijke zielenleiding. - De Vlaamse Drukkerij, Leuven, 1959, 144 pp., geïll., ing. F. 80.
Wij hebben dit jaar veel over de pastoor van Ars gehoord. En toch raken we niet verzadigd van dit grote wonder in de moderne tijd: dat ‘een arme, kleine pastoor zoveel mensen in beweging zet’, zoals Vianney zelf het heeft uitgedrukt. Mgr. Cruysberghs vertelt het ons nog eens opnieuw op zijn gemoedelijke, diepvrome wijze. Hijzelf noemt zijn boekje ‘een recollectie of retraite met het leven van de pastoor van Ars als meditatie-stof’. Hij heeft dus niet de bedoeling een of andere nieuwe interpretatie van dit leven te bieden. Op dat punt volgt hij Mgr. Trochu. Maar aan de hand van het grote levende voorbeeld peilt hij naar de geestelijke zin van de priesterroeping. Toch willen wij dit boekje ook aan leken aanbevelen, die hier een zeer klaar maar
| |
| |
diepgaand inzicht zullen vinden in het priesterschap niet alleen, maar ook in het christelijk leven.
G. Achten
| |
Cullmann, O., Rooms-Katholieken en Protestanten. Een voorstel tot verwezenlijking van christelijke solidariteit. Vertaald door A. de Visser-Wouters. - G.F. Callenbach, Nijkerk, 1959, 63 pp., f 2.90.
De protestantse nieuwtestamenticus stelt onomwonden, dat hereniging van zijn geloofsgenoten met de Katholieke Kerk alleen dan mogelijk is, als een der beide partijen wezenlijke punten van haar geloof verloochent. Ter verbroedering beveelt hij wederzijdse collectes aan, niet voor elkaars kerkgenootschappen, maar voor andersgelovende armen. Als hij de katholieke kerkopvatting oneschatologisch noemt, verergert hij de misverstanden nog, maar verder geeft hij ettelijke verhelderende notities over de interconfessionele verhoudingen.
P. den Ottolander
| |
Dijkhuis, J.J., Psychologische aspecten van de katholieke huwelijksopvatting. - Urbi et Orbi, Amsterdam, 1959, 40 pp.
Scharff, O.E.S.A., Dr. C.F.J., Moraal-theologische aspecten van de katholieke huwelijksbeleving. - Urbi et Orbi, Amsterdam, 1959, 56 pp.
Van de lezingencyclus over hedendaagse problemen rond de katholieke huwelijksopvatting, die onder auspiciën van de St. Adelbert Vereniging, afdeling Amsterdam, georganiseerd werd, hebben wij er reeds twee besproken in een vorige aflevering van dit tijdschrift. De twee voordrachten, die thans bij Urbi et Orbi zijn verschenen, werden reeds eerder gepubliceerd in Te elfder ure 6 (1958-1959) 33-68. De tekst van de psycholoog J.J. Dijkhuis is onveranderd; die van Pater Scharff is op verschillende punten ietwat gewijzigd en verbeterd. Aangezien beide teksten genoegzaam bekend zijn, mogen wij hier met een vermelding van deze nieuwe uitgave volstaan.
A. van Kol
| |
Ordo baptismi parvulorum no. 80. - Dessain, Mechelen, 1959, 88 pp., geb. F. 120.
In een zeer verzorgde uitgave is het nieuwe dooprituaal voor de Nederlandstalige bisdommen van België verschenen. Het bevat de riten en gebeden voor een plechtige en voor een private toediening van het doopsel, terwijl een derde hoofdstuk de zeer plechtige liturgische vorm beschrijft, die eens per jaar - in de Paastijd of na Driekoningen - voor de verzamelde gelovigen door de pastoor mag gebruikt worden. Het totaal nieuwe in dit rituaal is het gebruik van de landstaal, zodat de aanwezigen voortaan met meer begrip en vroomheid aan deze plechtigheid kunnen deelnemen. Liturgisten hebben voldoende gewezen op de noodzaak om drie formules (exorcisme, zalving en doopformule) in het Latijn te behouden. Dit ritueel werd opgemaakt door een commissie van Nederlandse en Belgische liturgisten; overeenstemming werd overal bereikt, behalve voor de tekst van het Onze Vader en de geloofsbelijdenis.
J. Vanneste
| |
Merton, T., Het stille leven. - Desclée de Brouwer, Brugge 1959, 162 pp., ing. F. 70, geb. F. 90.
Het is weldadig, naast de weelderige produktie van beschouwingen en enquêtes ‘over’ roeping, priesterschap, kloosterorden enz., een boek te ontmoeten dat geschreven werd ‘vanuit’ de zuivere beleving van een contemplatieve roeping. Thomas Merton, die sedert zijn getormenteerde Louteringsberg een dal van steeds meer verdiepte rust is ingetreden, tekent hier in een eerste deel de grondlijnen van de specifiek christelijke vrede des harten, die zijn schoonste verwezenlijking vindt in het beschouwend kloosterleven. In de twee andere delen wordt deze vrede concreet geïllustreerd door de geestelijke geschiedenis van het cenobitisch leven bij Benedictijnen en Cisterciënsers, en van het kluizenaarsleven bij Kartuizers en Camaldulensen. De fijne en intelligent waardering voor de veelzijdige uitwerking van St. Benedictus' geest in de verschillende orden, is hierbij zeer treffend. De vertaling is prachtig.
J. de Graeve
| |
Sheen, Fulton, Christus. - De Fontein, Utrecht, vertaald, 459 pp., f 18,50.
Het Life of Christ van de bekende radiospreker mgr. Fulton Sheen, verschijnt hierbij in vertaling onder de betere titel: Christus. Het is immers meer een ‘Bild’, een omvattende weergave van Christus' persoon, leer en werk dan een leven. Ricciotti schreef een uitvoerig, wetenschappelijk gefundeerd Leven van Christus en Guardini een beschouwend en mediterend werk over de Heer. Fulton Sheens boek is anders dan deze beide. Het zouden een lange serie voortreffelijke
| |
| |
radio-toespreken van deze priester kunnen zijn, kort, treffend, markant, origineel en diep religieus geïnspireerd. Telkens wordt men getroffen door een merkwaardig beeld of een oorspronkelijke gedachte. Christus kwam ‘door een achterdeurtje’ in de wereld (blz. 22). ‘God is als het watermerk op papier: men kan er overheen schrijven, men kan het niet wegwerken’ (blz. 19). Fulton Sheen heeft natuurlijk de nodige studie gemaakt van de Bijbel en zijn omgeving; toch maakt hij zich niet druk om de nieuwste wetenschappelijke verklaring van allerlei details. Hij wil apostolisch werken en de wereld het grandioze, alles dominerende ‘beeld’ van de Verlosser voorhouden en hierin is hij geslaagd. Het boek is geestelijk voedsel voor allen.
P. van Alkemade
| |
Egenter, Richard, De ascese van de christen in de wereld, de weg naar een vruchtbare ascese (vert. uit het Duits door Hans Wagemans). - Paul Brand, Hilversum, 1959, 12 × 20, 180 pp., f 4.95.
R. Egenter is professor in de moraal-theologie aan de universiteit te München. Zijn colleges voor de studenten van alle faculteiten heeft hij tot deze studie verwerkt. Men verwachte hier niet een ascetische handleiding. De bedoeling van de S. is integendeel zich met de lezer te bezinnen op het vraagstuk: wat is ascese nu eigenlijk. En een dergelijke bezinning is buitengewoon nuttig en noodzakelijk zelfs wil men tot een gezonde ascese komen. Toegerust met een grote kennis van de middeleeuwse geestelijke schrijvers en ook met de moderne literatuur op het gebied van de ascese laat hij zien dat ascese geen doel in zich zelf heeft, maar een doelbewuste weg is waardoor de mens zich vrijmaakt met behulp van zekere technische hulpmiddelen als men het zo mag uitdrukken om Gods wil te vervullen en zo één met God te worden. Hij laat ook zeer goed zien dat ascese geen wereldvluchten is, maar een zich losmaken van zichzelf en de schepping om zo geheel open te staan voor God. Hoewel S. zijn best doet de ascese los te maken van het egocentrisch gerichtzijn, waarin zij wel eens vervallen is, meen ik echter toch dat hij het subjectieve element te zwaar belast. Want tenslotte wordt de minneband tussen God en mens geboren uit het licht van de genade Gods en de vrije toekeer van de mens en deze werkzaamheden zijn onafscheidelijk. Moet de mens een zuiver instrument zijn, het is tenslotte de Geest Gods die het bespeelt. S. zal het hier zeker mee eens zijn: en zal tevreden zijn dat zijn boekje een bezinning oproept: dat is zijn bedoeling.
P. Grootens
| |
Barsotti, Divo, Christliches Mysterium und Wort Gottes. - Benziger Verlag, Einsiedeln, enz., 1957, 14 × 22, 323 pp., Zw. Fr. 18.60.
Het thema waaraan dit werk gewijd is, kunnen wij in het kort als volgt samenvatten: In het woord openbaart zich God aan de mensen, door het woord heeft Hij de wereld geschapen, zijn volk uitverkoren en daaraan de wet en de belofte gegeven. In de volheid der tijden is het Woord Vlees geworden en werkt het voort in de Kerk door de geloofsverkondiging en de sacramenten, maar ook in het gebed van iedere afzonderlijke mens. Barsotti gebruikt zowel voor het gesproken als voor het geïncarneerde Woord hetzelfde substantief: Parola met een kleine of grote letter geschreven. Hij doet dit om de continuïteit, ja zelfs de identiteit van de beide Woorden aan te geven en tevens de continuïteit tussen Oude en Nieuwe Testament. S. werkt dit thema uit op grond van een rijk materiaal uit de H. Schrift, de liturgie en de Vaders.
P. Grootens
| |
Guitton, Jean, L'Eglise et l'Evangile (Eglise et Temps Présents). - Grasset, Parijs, 1959, 450 pp., ing. Fr. F. 990.
Dit nieuwe boek van Guitton is een vervolg op zijn Jésus, dat het probleem behandelt van Christus' historiciteit en de goddelijkheid van zijn natuur. Inderdaad mocht men na het eerste werk een studie verwachten over de Kerk, die zich aanmeldt als ‘le Christ de la terre qui se continue, et le Christ de l'éternité qui se préfigure’ (274). In beide werken vindt men dezelfde methode en betoogtrant. Waar echter in het eerste de dialoog haast uitsluitend werd gevoerd met de ‘ongelovigen’, wordt hij hier eerder gevoerd met de ‘protestanten’, hoe verscheiden ze onderling ook mogen zijn: Renan en Kierkegaard, Leuba en Cullmann. Schr. wil de Kerk hier enkel beschouwen als historisch fenomeen, in haar structuur, gezagsorganisatie en uiterlijke verschijningsvorm. De behandeling van haar intiem, inwendig leven reserveert hij voor een later werk. Maar binnen deze beperkte opzet engageert hij zich met heel zijn persoonlijkheid, met de rijke verworvenheid van heel zijn filosofisch
| |
| |
denken en met de ervaring van een levenslang beleven van de Kerk van binnen uit. Het wordt een peilen naar de laatste existentieel-filosofische verschilpunten tussen beide godsdienstvormen. Beide vertonen een andere ‘sensibilité’. Het is de hele theologie, te beginnen met de opvating van de Incarnatie zelf en van de antropologie, welke aan deze opvatting ten grondslag ligt, welke in beide confessies, zelfs waar ze dezelfde terminologie aanwenden, in de grond verschillend is. Schr. zegt tot de protestanten: ‘Au nom de la transcendance, vous diminuez la condescendance’ (319). Groot gewicht hecht de auteur aan de idee van ‘développement’, te onderscheiden van ‘évolution’. Deze ‘ontwikkeling’ bestrijkt zo wel het domein van de modaliteiten van de gezagsuitoefening in de Kerk als van haar leer en riten. Ook het onderscheid tussen ‘temps final’ en ‘temps plénier’ is volgens schr. van groot belang. Hij kon voortbouwen op de conclusies van zijn vroeger verschenen merkwaardige studies over de filosofie van de tijd en over de ontwikkelingstheorie bij Newman. Hij spant zich vooral in, de overgangsperiode te belichten tussen de aposteltijd en de onmiddellijk hierbij aansluitende generatie: de ‘émergence’ van de Kerk, te onderscheiden van haar ‘origine’. Op enkele, niet talrijke plaatsen, mist de uiteenzetting wellicht theologische preciesheid, maar dit betreft enkel randproblemen en dikwijls dan nog alleen de formulering. Al te dikwijls blijven onze klassieke uiteenzettingen door hun geijkte maar esoterische zegswijze buiten de enge kring van katholieke vakspecialisten een onbegrepen, gesloten boek. Voor alle intellectuelen, welke naar een diepere filosofische fundering uitzien van de katholieke kerkopvatting, is dit werk de aangewezen inleiding. Het is een geslaagde twintigste-eeuwse poging van
Intellectus quaerens fidem, van het menselijk verstand dat naar een redelijke verantwoording zoekt van het katholieke geloof aan de Kerk.
J. van Torre S.J.
| |
Huvelin, Ecrits spirituels et paroles de l'abbé..., receuillis par M.-Th. Louis-Levebvre (Documents inédits). - Letheilleux, Parijs, 1959, 200 pp., ing. Fr. F. 780.
‘Le directeur d'âme suit, il ne précède pas’. Deze zin uit een van zijn brieven karakteriseert het gehele leven van deze merkwaardige priester, die een schitterende professorszetel verliet, omdat hij louter zielzorger wilde zijn. Kapelaan benoemd van de Saint-Augustin te Parijs, leidt Abbé Huvelin een verborgen priesterleven van predikant, biechtvader en geestelijke raadsman. In zijn biechtstoel bekeert zich Charles de Foucauld tot een nieuw leven. Briefwisseling is van hem bewaard en uitgegeven met baron von Hügel, Professor Jacques Demogeot, Charles de Foucauld, Maurice Blondel. In deze uitgave biedt Mme M.-Th. Louis-Lefebvre ons, na de pas verschenen biografie van haar hand, fragmenten uit zijn geestelijke nota's en de meer dan 300 bewaarde brieven van zieleleiding. De teksten zijn verzameld volgens bepaalde themata. De uitgave maakt een enigszins rommelige indruk. Maar de inhoud is van een uitzonderlijke geestelijke waarde. Dat er sinds de tachtiger-jaren priesters te Parijs leefden, die zulk een zuiver christelijke doctrine verkondigden, bevestigt eens te meer hoe voorzichtig men moet zijn in het totaal-oordeel over de 19de-eeuwse vroomheid.
G. Achten
| |
Piault, B., La prière de l'Eglise. Le bréviaire romain. - Spes, Parijs, 1958, 300 pp., ing. Fr. F. 1200.
Wat is de eigenlijke religieuze waarde van het breviergebed van de priester? Op deze vraag geeft dit boek een diepgaand en rijk gedocumenteerd antwoord. Het brevier is het gebed van de Kerk. De priester bidt het niet louter in eigen naam, maar in opdracht van de Kerk. Bovendien is het breviarium ook nog in een andere zin gebed van de Kerk: het geeft een samenvatting van de gehele christelijke gebedstraditie. Dit toont schr. ons hier duidelijk aan door de groei van elk der onderdelen van het getijdenboek zorgvuldig te beschrijven. Hij blijft hier niet stil bij de historische details, maar hij peilt dieper naar de gebedsgeest waaruit zij ontstaan zijn. Aan dit deel gaat een tractaat over het gebed vooraf. Ook hier put de schr. veelvuldig uit oudere geestelijke auteurs. Bijzonder goed laat hij de kerkelijke waarde van het gebed uitkomen: zelfs bij het persoonlijk gebed bidden wij in en door de Kerk. Beide delen staan wel enigszins disparaat naast elkaar. Maar men begrijpt toch goed de bedoeling van de schrijver: de priester een boek in handen te geven waardoor hij in de gebedsvorm zelf van zijn brevier de geest van het kerkelijk gebed leert verstaan.
G. Achten
| |
| |
| |
Paul Marie de la Croix, L'Evangile de Jean et son témoignage spirituel. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1959, 590 pp., ing. F. 195.
Door zijn vorig werk, over ‘Het Oud Testament en het geestelijk leven’, had de auteur reeds bewezen beslist te willen aanknopen met die grote traditie van de Kerk, die het woord Gods immer beschouwde als een bron van geestelijk leven. Dit is tegenwoordig geen gemakkelijk genre, omdat de moderne geest niets meer voelt voor de allegorische schriftverklaringen van vroeger. De auteur heeft dan ook de enig mogelijke weg gekozen: met de oorspronkelijke beleving van de geïnspireerde schrijvers weer in voeling trachten te komen, en dit authentiek getuigenis in al zijn rijkdom weer doorgeven aan de lezers van heden. Voor dit boek over het Nieuw Testament heeft S. onmiddellijk zijn voorkeur gegeven aan Johannes, omdat daar het diepste getuigenis over Christus gevonden wordt. Het boek is zeer mooi en veel beter geslaagd dan het vorige, omdat de specifieke O.T.-ische boodschap daar te weinig tot uiting kwam. Hier integendeel worden we dadelijk binnengeleid in de geloofsvisie van Johannes. Het werk verschilt nogal sterk van de Meditaties over Johannes van Gutzwiller, die de orde van het evangelie zelf volgt. P.M. de la Croix beschrijft op meer organische en logische wijze het getuigenis van Johannes in een twintigtal hoofdstukken. Zo vinden we achtereenvolgens: Christus als licht; het geloof; de terugkeer naar de Vader; de Passie en de Moeder van de Verlosser, enz. Meer dan eens betreurt men wel dat de eigen context van vele passages te weinig geëerbiedigd wordt; ook brengt het te groot aantal geciteerde teksten mee dat men er dikwijls overheen leest. Indien de meditaties van Gutzwiller het detail van het vierde evangelie beter doen begrijpen, heeft dit boek het voordeel dat het een synthetische kijk geeft op het christendom van Johannes. Beide vullen mekaar dus prachtig aan. Het is te hopen dat ook dit werk weldra in Nederlandse vertaling zal verschijnen.
I. de la Potterie
| |
Delarue, Jacques, Sainteté de Monsieur Vincent (Coll. L'Eau Vive). - Edit. du Cerf. Parijs, 1959, 228 pp., ing. Fr. F. 540.
In de collectie ‘L'Eau vive’ verschijnt een reeks van fris uitgegeven werkjes van een degelijk geestelijk gehalte. In dit boekje over Vincentius a Paulo wordt ons in korte hoofdstukken het leven, maar bijzonder ook de geest van de heilige weergegeven. Men zou het een kleine, geestelijke biografie kunnen noemen, waarbij het woord dikwijls aan de heilige zelf gelaten wordt. Monsieur Vincent is een heilige die ons boeit omdat hij zo direct in het leven van zijn tijd, men kan haast zeggen van onze tijd, staat. Zijn liefde voor de armen kwam voort uit een liefde voor de armoede van Jezus. Bij arm als bij rijk openbaarde hij het verborgen egoïsme dat de oorzaak is van elke sociale wanorde. Het doet telkens weer deugd zich door een heilige - want hij alleen kan dat - steeds opnieuw op de laatste waarheden van het leven te laten wijzen.
G. Achten
| |
Besnard, A.M., Le pèlerinage chrétien (Coll. Eau Vive). - 1959, 150 pp., ing. Fr. F. 390.
Geloofspraktijken lopen telkens weer gevaar in pure gewoonten te verstarren of door bijgeloof overwoekerd te worden. Het behoort daarom ook tot de taak van de theoloog de devoties in het licht van het geloof opnieuw door te denken. Schrijver doet dat hier op een zeer geslaagde wijze voor de bedevaarten. Op pelgrimstocht trekken is te allen tijde een sterke, geestelijke behoefte geweest van de religieuze mens. Het heimwee naar het eeuwige wordt hem op een bepaald ogenblik te sterk, zodat hij have en goed verlaat, om eenzaam en behoeftig over de aarde rond te zwerven. Of hij wil een ver gelegen heiligdom bezoeken, waar hij de onmiddellijke aanwezigheid van het goddelijke sterker ervaart. Voor de christen krijgt de bedevaart bovendien een uitzonderlijke betekenis: in Israëls doortocht door de Rode Zee en door de woestijn hebben de geestelijke schrijvers steeds de voorafbeelding gezien van de Kerk Christi, pelgrimerend naar de eeuwige zaligheid. ‘Christen is hij, die zich zelfs in eigen huis en in zijn vaderland pelgrim bekent’, schrijft Augustinus. De bedevaarten worden hier onder het teken gesteld van de drie grote, Joodse bedevaartfeesten: het Pascha of feest van de doortocht, de offerande der eerstelingen, het feest der openbaringstent en van het nieuwe Jeruzalem. Boete, offergave, heiligdom: deze drie woorden vatten de volle religieuze zin van de bedevaart samen. Ze worden hier op een waarlijk lumineuze wijze verklaard.
G. Achten
| |
| |
| |
Schuermann, H., Das Gebet des Herrn. - Herder-Verlag, Freiburg, 1958, 144 pp., geb. DM. 6,80.
Het gebed des Heren, dat de christen dagelijks zovele malen, en op al de belangrijke ogenblikken van zijn leven bidt is overrijk aan christelijke inhoud. Het mag ons dan ook niet verwonderen dat telkens weer nieuwe commentaren verschijnen. Dit is een oud-christelijke traditie. De auteur van deze goede studie op het Onze Vader is Professor in het Nieuw Testament aan een priesterseminarie in Oost-Duitsland. Hij erkent in het Onze Vader ‘de sleutel van de heilsboodschap’ van Jezus. Telkens weer gunt hij ons een kijk op de evangelische achtergrond van de zeven gebeden. Zodat het boekje tevens een beknopte en bevattelijke inleiding is op het evangelie zelf.
G. Achten
| |
Literatuur
Vestdijk, S., De Ziener. Roman. - De bezige bij, Amsterdam, 1959, 278 pp., f 9.75.
In deze roman heeft Vestdijk als hoofdfiguur een zogenaamde ‘voyeur’ gekozen, een abnormaal aangelegde, die erop uit is paartjes in hun intimiteit te betrappen. Hij heeft bij zijn spionages menig pak slaag te incasseren, doch dit schrikt hem niet af. In het in de roman beschreven geval sticht hij door anonieme brieven heel wat onheil, ook voor zich zelf. De voyeur is volgens het bijschrift op de kaft het symbool van de kunstenaar. Het tekent Vestdijk, die in zijn laatste romans in het sexuele verstrikt zit, dat hij in dit onfrisse type het zinnebeeld van de schrijver ziet. Het boek is ongemeen knap, de intrige is voortreffelijk bewerkt, de voyeur zelf is met kundige hand beschreven, doch er ontbreekt weer iets aan de menselijke instelling, het gezichts- of standpunt van de auteur. Het doet vreemd aan van een dergelijke auteur ‘de toekomst der religie’ te moeten aanvaarden. Ik vrees dat komende tijden Vestdijk als een ‘poète maudit’ ter zijde zullen leggen. De atmosfeer wordt steeds benauwender om hem heen.
J. van Heugten
| |
Derks, Mr. Jan, De Bigamist. Roman. - Ten Hagen N.V., Den Haag, 1959, 229 pp., f 5.90.
Mr. Jan Derks heeft zich weer eens aan een roman gewaagd en, dukt mij, met behoorlijk succes. De titel zal wellicht menig lezer doen schrikken, doch ten onrechte! Deze bigamist is ten slotte een goed huisvader en een niet zo heel slecht christen. Het verhaal zit nogal wonderlijk in elkaar, doch de personages en de verschillende tafrelen zijn levendig en kleurig beschreven, zelfs daar waar zwaar geboomd of gefilosofeerd wordt. Het boek boeit tot het einde, een happy ending, wat zeer onmodern is. Jan Derks spreekt en schrijft graag vrijmoedig en openhartig, ook in sexualibus en matrimonialibus, zodat het wel geen gezinslectuur of familieboek zal worden. Achter al de humor en de vele grilligheden van de roman voelt de lezer een zeer soliede ernst en een vaste levenslijn. Alleen de verradersfiguur is wel heel erg verraderachtig geschilderd.
J. van Heugten
| |
Wilderode, A. van, Bloemlezing, met een inleiding door A. Westerlinck. - Standaardboekhandel, Antwerpen, 1958, 104 pp., ing. Fr. 45.
Doordrenkt van een niet te stelpen heimwee naar een ongerept en durend geluk, vertoont het poëtisch oeuvre van A.v.W. uitgesproken romantische kenmerken. Zijn vers, welluidend en vervoerend door de golvingen van het ritme, ontwikkelt zich naar een versoberd realisme. De eerste bundels, vooral De Moerbeitoppen Ruisten (1943) en Najaar van Hellas (1947), gedeeltelijk weer opgenomen in Het Land der Mensen (1952), belijden de dichterlijke eenzaamheid in een schroomvol spreken, door Westerlinck even onthullend als verhullend benoemd. Deze schroom is een kentrek van de mens die v. W. voor alles blijft, maar openbaart meteen de innerlijke onrust en onveiligheid, die de dichter er toe dreef de eenzaamheid en de romantische verdroming te cultiveren. Zijn laatste gedichten, die jammer genoeg nog niet zijn gebundeld, vertonen een merkwaardige evolutie waar zij de werkelijkheid niet langer ontvluchtend, in de dagelijkse gebeurtenissen, ontmoetingen en voorwerpen een tweede, nu geestelijker bestaan trachten te ontdekken. Uit De Kamer, citeren we enkele regels:
Niets dan een kamer, vier muren,
in zichzelf bestorven geur,
oud worden langzaam, verzuren
langzaam van deur tot deur.
Daartussen vordren de zorgen
die met dromen gevleugeld zijn
van morgen naar avond naar morgen
maar altijd beteugeld zijn.
V.W.'s werk behoort tot het beste wat
| |
| |
in Vlaanderen in onze dagen wordt geschreven. Doch de hier geboden keuze had iets strenger kunnen zijn.
J. Du Bois
| |
Verbrugghen, Jo, Spijkerbloemen voor Israël. - Colibrant, Drongen, 1959, 48 pp., ing. Fr. 45.
Deze reisindrukken uit Israël in een impressionistische stijl neergeschreven. openbaren een diepere werkelijkheid: het mysterie zelf van de jonge staat tussen Negeb en Libanon, met zijn duizendjarige geschiedenis, getekend door de verschrikkingen der jongste decennia, en leven brengend waar eenmaal woestenij en dood heerste. Verbrugghen heeft Israël van binnenuit leren kennen, in het wuiven van de wind over de bergen, en de silhouetten van nieuwe steden; in de adem der mensen en het schromend spreken van geliefden. Zijn Spijkerbloemen - bloemenhulde in spijkerschrift? - bereiken vaak de hoge spanning der poëtische overdracht, zoals in Génézareth, Judea of Herboren Land:
in zijn herinneringen kinderen
en illusies zaaien in de oogst
van een vergeten gewaande ervaring
luisteren innig luisteren
naar het schuwende luide geluid
van een heuvel die op de kering
De laatste vormperfectie heeft Verbrugghen nog niet bereikt, maar zijn bundel is niettemin méér dan een belofte.
J. Du Bois
| |
Gijsen, Marnix, De School van Fontainebleau. - Ontwikkeling, Antwerpen, Ad. Donker, Rotterdam, 1959, 48 pp.
Een vrij onbelangrijk verhaal. Een Joodse chirurg vertelt over een adellijke dame, die in haar salon te New York de sociale scepter zwaait over een kolonie van uitgeweken Europeeërs. Een niet eens zo heel doordringende beschrijving van een decadente samenleving, in een toon van nonchalante bitterheid, die we nu van M. Gijsen al wel gewend zijn.
F. van Bladel
| |
Schepens, J., Eenzaam Zingen. - De Sikkel N.V., Antwerpen, 1959, 36 pp., ingen. Fr. 45.
Als motto voor deze dichtbundel koos de auteur een zin van Carlyle: ‘Poetry is the attempt, which man makes to render his existence harmonious.’ En met een oprechtheid die zelden nog in poëzie gevonden wordt, verwoordt Schepens de spanning die zijn hart onrustig houdt: het nooit te stelpen geluksverlangen in de brutale werkelijkheid van het dagelijkse leven. Zoek hier geen verrassende beheersing van het woord, streng en sterk ritme of vernieuwende themata: grote poëzie is het niet geworden. Maar verzen als Cypres of Gedicht kunnen we toch dankbaar herlezen.
J. Du Bois
| |
Zielens, Lode, De gele roos. - Ontwikkeling, Antwerpen, 1959, 176 pp.
De werken van Zielens zijn lange tijd niet meer verkrijgbaar geweest. Nu wil men er weer de aandacht voor vragen. Een beetje kunstmatig, lijkt me. Al kan niet ontkend worden, dat er ondanks de povere schriftuur en de melodramatische inslag van dit verhaal toch een ongewone deernis gewekt wordt voor de centrale meisjesfiguur, het volkskind Antoinette. Het is deze sociale deernis, niet de literaire kwaliteit, die kan verklaren hoe de auteur van Moeder, waarom leven wij? nog steeds leeft in de ontroerende verering van wie hem in de dertiger jaren leerde kennen.
F. van Bladel
| |
Knuvelder, Gerard, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Derde Deel. Tweede herziene druk. - L.C.G. Malmberg, Den Bosch, 1959, 512 pp., f 18.-.
Het is haast overbodig het befaamde en veel gebruikte handboek van Gerard Knuvelder aan te bevelen. Na de eerste delen verschijnt thans het derde in nieuwe oplage. Blijkens de voetnoten heeft de schrijver de literatuur over zijn onderwerpen tot op heden bijgehouden en verwerkt.
J. van Heugten
| |
Busschere, K. de, Guido Gezelle. - Brachin, P., A. van Duinkerken. - Angelet, C., de Saint Exupéry. - Oomes, P., Antoon Coolen. - Ontmoetingen, Desclée de Brouwer, Brugge, 1959, per deel ing. Fr. 20.
Deze vier deeltjes zetten de reeds gunstig bekende essays voort. Bizondere aandacht verdient de studie van P. Brachin over het christelijk humanisme van A.v.D. Hierdoor heeft de Parijse hoogleraar tevens bijgedragen tot het overmunten van geestelijke waarden die in onze ontredderde tijd dreigen verloren te gaan. Dat de andere deeltjes van deze reeks in eenzelfde geest zijn geschreven, is hun niet geringe verdienste.
J. Du Bois
| |
| |
| |
Elsing, Johan Mark, Katewa. - De Goudvink, Antwerpen-Tilburg, 1959, 361 pp., geb. Fr. 125.
Elsing schreef reeds verschillende boeken over Kongo. Deze nieuwe roman, ‘de tragedie van een negermeisje’, is in Zuid-Afrika gesitueerd, maar geeft blijk van dezelfde grondige vertrouwdheid met de plaatselijke toestanden. In zijn opvatting is dit boek o.i. het rijkste en machtigste van deze auteur, maar in zijn uitwerking voldoet hij niet helemaal: de compositie is nogal verward, en de stijl vertoont teveel journalistieke dieptepunten.
F. De Graeve
| |
Kroejer, Maxim, Theater A - Z. - Boekengilde Die Poorte, Antwerpen, 1959, 256 en 304 pp.
Wie om het even wat over toneel wil weten, kan hier terecht. In alfabetische orde worden alle mogelijke technische termen, namen van auteurs en acteurs, richtingen en bewegingen behandeld: accuraat, beknopt, koel. De trefwoorden betreffende het toneel in de verschillende landen (van Achter-Indië tot Vlaanderen en Nederland) zijn uitgewerkt tot artikelen van enkele bladzijden. Een encyclopedie moet zich daar misschien van onthouden, maar dan is zij ook geen hulp om iets meer van het toneel, zijn wezen en geschiedenis, te begrijpen. Als louter zakelijke informatiebron kennen wij echter niets handigers dan dit A - Z.
F. Van Bladel
| |
Renault, Mary, De koning moet sterven. Vert. door C.J. Kelk. - v. Holkema en Warendorf, Amsterdam, 1959, 377 pp., f 9.50.
Het is geen gemakkelijk ondernemen een oude, uit de schemering der historie opdoemende sage tot een roman te verwerken. Mary Renault is hierin echter op bewonderenswaardige wijze geslaagd. Zij doet de Grieks-Kretensische wereld rondom Theseus inderdaad herleven. Het thema Theseus-Ariadne-Minotaurus vormt de inhoud van dit eigenaardige boek. De sfeer is volslagen primitief heidens, zoals de sfeer in de Bijbel volslagen religieus, Jahvistisch is. Van enige sexuele rem is geen sprake; alles gaat er ongelooflijk rauw toe. Moord en verkrachting zijn er dagelijkse evenementen. Het donkere mysterie, dat overal het heidendom overschaduwt, is hier voelbaar, tastbaar geworden. De meer lichtende gestalten der Helleense goden, doch ook nog de primitieve slang-godheden beheersen deze mensen op een drukkende, benauwende wijze. Dit boek sluitend heeft men het gevoel uit een donkere nacht te ontwaken in een bevrijdende morgen. De vertaling is bijzonder goed.
J. van Heugten
| |
Lissens, R.F., De Vlaamse Letterkunde van 1780 tot heden. 3de dr. - Uitg. Medens, Brussel, 1959, 282 p.p
Bij het verschijnen van de 1e druk is hier reeds het vele goede gezegd over deze voortreffelijke literatuurgeschiedenis (Streven, april 1954, p. 85). Dat nu reeds een 3e druk nodig was, kan ons alleen maar verheugen. Lissens is lange tijd onze beste chroniqueur geweest, hij is daarbij een uitermate conscientieus historicus en vakman. Beide eigenschappen komen hier tot een prachtige harmonie. Afzonderlijke typeringen, (afgewogen, raak en persoonlijk) en de algemene synthese (hij legt verbanden die eerst verrassen, dan overtuigen) - en zijn sobere, maar toch zo bezielde stijl - maken van dit boek de beste geschiedenis van de Vlaamse Letterkunde die wij bezitten.
F. van Bladel
| |
Adelphe, Jeanne, De wind waait waar heen hij wil. Vert. - De Tijdstroom, Lochem, 1959, 178 pp., f 5.90.
Jeanne Adelphe schreef het verhaal van een boer die door de eeuwigheids- en waarheidsvraag gekweld wordt, de Bijbel ontdekt en daarin de zielevrede vindt. Hij wordt apostel en werft aanhangers die eveneens in de Bijbel hun levensvervulling vinden. Het wat flets geschreven boek doet weinig overtuigend, eer wat onwerkelijk aan.
J. van Heugten
| |
Bauer, Josef Martin, Zijne Eminentie. Ned. bewerking. - De Fontein, Utrecht, 1959, 511 pp., f 12.90.
Zijne Eminente is de Nederlandse bewerking van de uitvoerige en forse roman Der Kranich mit dem Stein, een titel, die ontleend is aan het wapen van degene, wiens levensloop in de roman beschreven wordt, bisschop, later kardinaal Martin von Petuel, een figuur die vooral in de laatste helft van het boek vele trekken draagt van de vroegere kardinaal Faulhaber van München-Freising. Een boeiende en zeer menselijke roman te schrijven over een voorbeeldig priester- en bisschopsleven is niet zo heel eenvoudig en J.M. Bauer is daar voortreffelijk in geslaagd. Hij heeft een merkwaardige, superieure persoonlijkheid geschapen, die haar
| |
| |
superioriteit, haar zeer eigen wezen innerlijk en uiterlijk met ongewone consequentie weet door te voeren. Dit alleen reeds verleent het boek een hoge waarde. Er is echter meer. Deze kardinaal leeft in en beheerst in zekere zin een ongewoon bewogen en moeilijke tijd, de jaren in Duitsland na de eerste en tot na de tweede wereldoorlog. Bauer ontwerpt een grandioos tableau van deze tijd. Roman en historie zijn hier met kunstige hand door elkaar gevlochten. ‘Zijne Eminentie’ herinnert inderdaad aan De Kardinaal van Robinson, doch het boek graaft dieper, is forser en tevens menselijker, bewogener en kleuriger dan zijn Amerikaanse pendant. Het is een werk van grootse epiek dat lezers, die eisen stellen, zal bevredigen en boeien.
J. van Heugten
| |
Thomas, Dylan, Avonturen aan den lijve, vert. M. Schuchart. - Ontwikkeling, Antwerpen, Ad. Donker, Rotterdam, 1959, 110 pp.
De geniale auteur van Onder het Melkwoud levert in deze Adventures in the Skin Trade een fantastisch geestig verhaal. Jammer genoeg is het onvoltooid gebleven, waardoor de diepere zin eigenlijk alleen maar te raden is naar aanwijzingen van ingewijden. In zijn inleiding tot de Engelse editie omschrijft Vernon Watkins, een vriend van Thomas, de gang van de hele roman als volgt: een jonge man verlaat, net als Thomas zelf had gedaan, het ouderlijke huis in Swansea (niet zonder dit ouderlijke huis eerst zorgvuldig in brand gestoken te hebben) om zich in de Londense bohème te begeven. Onbewogen aanvaardend wat komt, zoals het komt, trekt hij de allervreemdste avonturen tot zich. Er zouden bijzonder vreemde mensen en gebeurtenissen in zijn leven komen, maar welke situatie zich ook zou voordoen, hij zou verder gaan. Maar dan, op een onvoorstelbaar tijdstip, zou hij achterom zien en bemerken dat hij een huid had afgestroopt. De jonge man zou achtereenvolgens zeven van dergelijke huiden afstropen. - Van die huidwisselingen is hier in dit fragment nog niets te bespeuren. De jonge man loopt er nog alleen in rond met een fles aan de vinger die hij er niet meer af krijgt. Maar de sardonisch-laconieke humor, vooral de virtuositeit van de woord-alchemist en visionair, die Thomas was (en de voortreffelijke vertaling van Max Schuchart) maken van de lectuur van dit stuk een genot.
F. van Bladel
| |
Magiera, Kurtmartin, Tag und Nacht. - Verlag Josef Knecht; Carolusdruckerei, Frankfurt am Main, 1959, 94 pp., geb. 4,80.
Tag und Nacht is de eerste novelle van Kurtmartin Magiera, wiens naam in Duitsland reeds gevestigd werd door twee belangrijke romans: Im Paradies neun, en Ich heisse nicht Robertino. Het gegeven is eenvoudig, zoals men dit in een novelle kan verwachten. De eerste dag en de eerste nacht van een meisje met ziekteverlof in juni 1944. De dag verhaalt de vrije, volkomen geïmproviseerde handelwijze van een geslaagde ontspanning: een mens die zich laat drijven op het toevallige der gebeurtenissen. Maar deze idylle valt aan scherven, want het is juni 1944, hoogtepunt der jodenvervolging! Hier vangt het verhaal van de nacht aan. Het meisje staat machteloos t.o. deze hatelijkheid en stelt het probleem van onze schuld door verzuim. Door dit contrast van dag en nacht wordt het hele verhaal gedragen.
M. De Wachter
| |
Kunst en cultuur
Winkler Prins van de Kunst. Encyclopedie van de Architectuur, Beeldende kunst, Kunstnijverheid. Hoofdred. Dr. W.R. Juynboll, Nederland, Prof. Dr. V. Denis, België. Derde deel OO-Z. - Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1959, 618 pp., f 32.50.
De eerste delen dezer kunstencyclopedie zijn alom bijzonder goed onthaald. Zowel de innerlijke als de uiterlijke verzorging, inhoud en presentatie, werden luid geprezen. Ook dit derde deel, dat van Oo tot Z gaat, verdient alle lof. Men zie b.v. de onder R zo belangrijke artikelen en illustraties Rafaël, Rembrandt, Romaanse stijl, Rome, Romantiek, Romeinse kunst, Rubens. De illustraties zijn werkelijk illustrerend en zijn de persoonlijke keuze van de schrijver. De gegevens en notities zijn overvloedig en de uiterlijke verzorging van het werk grenst aan het volmaakte. Elsevier heeft met deze uitgave zijn naam gehandhaafd. Iedere kunstlievende, die in staat is zich dit kostbare werk aan te schaffen, heeft een blijvend bezit verworven.
P. van Alkemade
| |
| |
| |
Gantner, Joseph, Schicksale des Menschenbildes. - Francke Verlag, Bern, 1958, 205 pp., 9 pl., geb. Zfr. 18,80.
Onder de boeiende titel Schicksale des Menschenbilder, von der romanischen Stilisierung zur modernen Abstraktion bundelt Gantner, professor aan de beroemde kunsthistorische faculteit te Bazel, een achttal redevoeringen, die alle min of meer met dit thema in verband staan. De titel belooft wel iets meer dan het boek in feite biedt. Alle bijdragen over de mens in de romaanse kunst, over Holbein, Rembrandt, vooral over de vormen van het onvoltooide in de kunst, over de esthetiek van Wölfflin en Croce vormen belangrijke stukken in het proces van de moderne kunstgeschiedschrijving, maar zij zijn toch eerder toevallige benaderingen van het thema dat de titel suggereert en geen systematische uitwerking ervan.
G. Bekaert
| |
Kellerer, Christian, Weltmacht Kitsch. - Europa-Verlag, Zürich, 1957, 100 pp. geïll.
Hoewel wij Kellerer in zijn al te voorbarige conclusie niet kunnen volgen, is zijn essay over de Kitsch toch het lezen waard. Kellerer onderzoekt de verhouding van kunst en kitsch, geeft het psychologisch karakter van de kitsch aan en gaat in op de kitschverhoudingen niet alleen in het kunstbeleven, maar in het menselijk bestaan over het algemeen. Geheel het essay verloopt in vlugge en rake notities, soms wat erg dogmatisch voor het Totalrelativismus, waarin Kellerer de mogelijkheid voor het overwinnen van de kitsch ziet.
G. Bekaert
| |
Roh, Franz, Geschichte der deutschen Kunst von 1900 bis zur Gegenwart. Bruckmann Verlag, München, 1958, 480 pp., 581 pl., 38 klpl. geb. DM 56,-.
Met de geschiedenis van de moderne Duitse kunst van 1900 tot vandaag plaatst de uitgeverij Bruckmann de sluitsteen op haar grootse Deutsche Kunstgeschichte, die in vijf lijvige delen de verschillende takken van een eeuwenlange ontwikkeling behandelt. De geschiedenis van de moderne kunst loopt slechts over een goede vijftig jaar en behandelt alles ineens: schilderkunst en grafiek, beeldhouwkunst, architectuur. Het handwerk, dat voorzien was, is jammer genoeg achterwege gebleven. Om dit boek te schrijven kan men waarschijnlijk geen betere kenner aanspreken dan Franz Roh, die een leerstoel voor moderne schilderkunst heeft aan de universiteit te München. Deze kunsthistoricus, die vooral over de Hollandse schilderkunst publiceerde, leefde immers van nabij het kunstgebeuren van zijn tijd mede en hij kan dan ook in zijn inleiding getuigen dat hij de meeste kunstenaars persoonlijk heeft gekend. Weliswaar ervaart men in zijn boek dat hij vooral in de kring van schilders thuis is en men kan zich afvragen of het deel dat aan de schilderkunst wordt toegemeten nog verantwoord is. Toch getuigen ook zijn overzichten van de bouw- en beeldhouwkunst van een grote belezenheid en een scherpe aandacht. Het geheel had men wel wat synthetischer gewenst. Maar het encyclopedisch karakter hinderde Roh niet een vlotte tekst aan te bieden. De uitgave met haar 581 zwartwit-foto's en haar 38 kleurplaten is voortreffelijk.
G. Bekaert
| |
Abstrakter Kalender 1960. - Glasfenster-Kalender 1960. - Der Silberne Kalender 1960. Almanach der Dame 1960. - 40 × 30 cm, DM 8,50; 49 × 29 cm, DM 12; 25 × 17 cm, DM 4; 20 × 14 cm, DM 9,50.
Trotin, Hector, Pariser Bildbuch. - Jaenisch, Hans, Aquarelle aus Amrum. - Bargheer, Eduard, Mediterranea. - Der Silberne Quell, telkens 12 klpl., DM 3,50.
W. Klein, Verlag, Baden-Baden, 1959.
Reeds vroeger hebben wij twee van de beste Duitse wandkalenders voorgesteld. Wij voegen daar nog gaarne de drie kalenders en de almanak, uitgegeven door W. Klein, bij. De Almanach der Dame is een fijnzinnige uitgave met prettige kleurenreproducties en tekeningen en heel wat interessante lectuur van de culinaria tot de onmisbare interpretatie van de Dierenriem. Der Silberne Kalender bevat een twaalftal Perzische miniaturen uit de 15-16e eeuw. Deze kalender draagt het karakteristieke huismerk van de uitgeverij Klein die ook de reeks Der Silberne Quell uitgeeft, waarin als laatste deeltjes, steeds uitstekend verzorgd, verschenen: een uitbeelding van het Parijse leven uit het begin van onze eeuw door de naïf Hector Trotin; een mooie serie aquarellen uit Amrum van Hans Jaenisch, ingeleid door E. Grassi, en uit Ischia van Eduard Bargheer, ingeleid door W. Schmalenbach. De abstracte kalender bevat twaalf goede kleurenreproducties van Kandinsky, die de lange evolutie van zijn werk samenvatten. De grote kalender tenslotte brengt twaalf kleurenreproducties van glas-in-loodramen uit Romaanse kerken aan de Rijn.
G. Bekaert
| |
| |
| |
Feininger, Andreas, Das Buch der Fotografie. - Econ-Verlag, Düsseldorf, 1959, 368 pp., 40 pl., geb. DM 18.
In Streven, maart 1959, p. 604, hebben wij het boek van de bekende Life-reporter Andreas Feininger Der Schlüssel zur Fotografie von Heute voorgesteld. Hoewel dit boek verscheen vóór Das Buch der Fotografie, toch is het er als het ware de voortzetting en de logische uitbouw van. Das Buch der Fotografie immers is hoofdzakelijk geschreven voor degenen die zich voor de fotografie gaan interesseren en nog niet goed weten waar zij aan toe zijn. Dit kunnen zij in alle vertrouwen vernemen bij Feininger, die als beroemd fotograaf eenvoudig genoeg bleef om zich ook voor het eerste begin van zijn vak en zijn kunst te blijven interesseren; zelfs zo eenvoudig dat hij op bepaalde ogenblikken een tikje pedant wordt. Het boek is zeker een van de beste in zijn genre, vooral, zoals wij reeds in de vorige bespreking aanstipten, om de boeiende instelling tot het fenomeen van de fotografie die Feininger ons hier meedeelt.
G. Bekaert
| |
Daniel, Glyn, The Megalith Builders of Western Europe. - Hutchinson, Londen, 1958, 142 pp., 8 pl., 25 ill., geb. 18 s.
In het elders besproken boek Les architectes célèbres is er een interessant hoofdstuk uit de architectuurgeschiedenis enigszins verwaarloosd, ook al begrijpt men er de reden van: het hoofdstuk van de megalith builders, de architecten van de graven en monumenten uit de Westeuropese prehistorie die met enorme rotsblokken bouwden. Hun geschiedenis verhaalt Glyn Daniel, de archeoloog, die ook detective stories schrijft en wiens speurzin hem bijstaat in het opbouwen van zijn hypothesen. In de werkhypothese die Daniel hier voorstelt legt hij de nadruk niet meer op het megalithisch karakter van de bouwwijze, die hij als een bijkomstig element gaat beschouwen, maar op de vorm zelf die de bouwers aan hun graven hebben gegeven.
G. Bekaert
| |
Luetzeler, Heinrich, Jahrbuch für Aesthetik und allgemeine Kunstwissenschaft, Band 3 (1955-57). - F. Enke Verlag, Stuttgart, 248 pp., geb. DM 42.
In het derde deel van zijn jaarboek verzamelt prof. Lützeler een tiental studies over de meest uiteenlopende vragen van de esthetica. Hij zelf schrijft de eerste bijdrage over Bedeutung und Grenze abstrakter Malerei, waarin hij als een wijze vader op een rustige, wetenschappelijke toon zegt dat de abstracte kunst ook wel volwaardige kunst kan zijn. Onze medewerker Werner Hofmann schrijft over Gestalt und Symbol, hoofdzakelijk aan de hand van R. Arnheim's studie Art and visual perception. J. Gantner haalt herinneringen op aan Wölfflin en Croce. G. Kauffmann bestudeert de opvattingen van Gerard de Lairesse in zijn Groot Schilderboeck. Verder zijn een paar studies gewijd aan literatuurwetenschap. V. Setschkareff heeft het over twee tendenzen in de nieuwe Russische literatuur-opvattingen en J. Hoffmeister onderzoekt de verhouding van wetenschap en kunstwerk in de letterkunde.
G. Bekaert
| |
Hoelscher, Eberhard, Deutsche Illustratoren der Gegenwart. - Verlag F. Bruckmann, München, 1959, 240 pp., 490 ill., geb. DM 42.
Wie met de herinnering aan de Kasselse Druckgrafik-tentoonstelling in zijn hoofd het boek van Hölscher bekijkt zal wel een kleine ontgoocheling moeten overwinnen om het waardevolle dat dit boek toch biedt nog te kunnen waarderen. Men kan zich de vraag stellen of wij nog kunnen illustreren? Zowel de Druckgrafik te Kassel als het boek van Hölscher geven op deze vraag een positief antwoord, maar beide verstaan het woord een beetje anders. Hölscher neemt het in zijn strengste, of liever in zijn smalste, zin en verstaat onder illustratie alleen de als het ware letterlijke omzetting van een literair verhaal in beeld. Als men dit beperkte standpunt aanvaardt begrijpt men de keuze die Hölscher maakte. Ongetwijfeld bevat zij enkele knappe tekeningen, maar men kan moeilijk getuigen dat zij een rijke indruk geeft van grafische kunst of illustratieve verbeelding. Het boek is uitstekend uitgegeven.
G. Bekaert
| |
Grosse Kulturen des Frühzeit. - Mode, Heinz, Das Frühe Indien. - Trimborn, Hermann, Das Alte Amerika. - Gustav Killper Verlag, Stuttgart, 1959, 150 en 160 pp., 98 en 116 pl., geb. DM 24,50.
Waren de oudste culturen die totnogtoe in de reeks van de Grosse Kulturen der Frühzeit werden bestudeerd ons nog min of meer langs allerlei contacten en affiniteiten vertrouwd, de beschavingen van het oude Amerika en die van het India
| |
| |
voor Boeddha zijn ons zo goed als onbekend. Wel zijn van deze beide beschavingen - van Amerika meer dan van India - enkele grote werken tot ons doorgedrongen, maar wij hadden niet dikwijls de gelegenheid deze werelden als een samenhangend geheel in een toegankelijke synthese te overschouwen. Dit is de verdienste zowel van prof. H. Mode als van prof. H. Trimborn. De ontdekkingen uit de twintiger jaren in het Indusdal hebben indrukwekkende architectonische en urbanistische complexen blootgelegd. De inscripties ervan zijn nog niet ontcijferd en van de archeologische resten kan men nog slechts een benaderende interpretatie geven. In het bewustzijn van die voorlopigheid weet prof. Mode toch de karakteristieke eigenschappen van deze vroegste beschavingen en hun verder leven in de latere ontwikkeling van India's cultuur aan te duiden. Prof. Trimborn heeft als schema voor zijn boek een geografische indeling genomen. Achtereenvolgens behandelt hij de Mexikaanse beschavingen o.a. van de Olmeken, Azteken en Maya's; de beschavingen van Midden-Amerika en de eilanden; de kustlanden van Zuid-Amerika, vooral van Peru. De haast al te omvangrijke stof weet prof. Trimborn toch nog in overzichtelijke hoofdstukken te ordenen. Zoals in de overige delen van deze belangrijke reeks wordt de tekst rijkelijk geïllustreerd en toegankelijk gemaakt door de fraaie platen.
G. Bekaert
| |
Penrose, Roland, Picasso und seine Zeit. - Die Arche, Zürich, 1957, 72 pp., 191 ill.
Voor kort hebben wij het boek van Duncan over de privéwereld van Picasso voorgesteld, waarin de kunstenaar in de dagelijkse omgeving van zijn villa te Cannes werd getoond. Penrose integendeel tracht in het kleine boek, dat ter gelegenheid van de Londense expositie Picasso himself werd gemaakt, de historische situatie van Picasso te tonen als bron voor zijn inspiratie. Het boek bevat vele gegevens die Sabartès reeds vroeger uitgaf, maar deze worden hier, aangevuld, op een frissere manier gepresenteerd.
G. Bekaert
| |
Junge Künstler 58/59. - Junge Künstler 59/60. - DuMont Schauberg Verlag, Keulen, 1958, 1959, 92 en 100 pp., 28 pl.; 9 klpl. per deel, geb. DM 12,50.
Veel gepraat omtrent de kunst van vandaag is zinloos omdat de gesprekspartners zich nooit de moeite gaven moderne kunstwerken te bekijken, laat staan te beschouwen. Voor velen is deze kunst - abstract omdat ongekend - niet veel meer dan een kristallisatiepunt voor hun gevoel van onbehagen om de evolutie van een tijd die men niet meer kan of wil volgen. Daarom moet men, buiten alle polemiek om, elke poging waarderen tot een ernstige ontmoeting met de eigentijdse kunstwerken zelf. Deze ernst, die noodzakelijkerwijze een sterke zin voor relativiteit in zich draagt, vindt men in de twee delen van Junge Künstler, die telkens een vijftal monografieën van Duitse kunstenaars bevatten. Zo worden hier behandeld de schilders: Fassbender (Holzhausen), Schumacher (Schulze Vellinghausen), Sonderborg (Schmalenbach), Herkenrath (Aust), Trier (Grohmann), Kögler (Seiler); de beeldhouwers Koenig (J. Roh), Jendritzko (Grohmann), Hartung (Linfert), Loth (Gertz). De schilders krijgen elk drie kleur- en vier zwartwitreproducties, de beeldhouwers acht zwartwitreproducties toegewezen. In een tiental pagina's geven de verschillende auteurs een inleiding op het werk. De monografische opvatting van het werk is uitstekend. Het is tenslotte nog steeds de beste weg om tot een begrip van de levende kunst te komen.
G. Bekaert
| |
Meister, P.W., Acht Surimono. - 6 pp., 8 klpl. 34,5 × 25 cm, geb. DM 25. - Seckel, Dietrich, A. Hiroshige, Tokaido-Landschaften. - 28 pp., 16 klpl. 31 × 22,5 cm, geb. DM 28, W. Klein Verlag, Baden-Baden, 1958.
Deze twee merkwaardige uitgaven brengen ons enkele late meesterwerken van de Japanse kleurhoutsnede, die, zoals men weet, niet zonder invloed is geweest op de moderne kunst van het Westen. De eerste verzameling bevat acht surimono, de Japanse naam voor gelegenheidsgrafiek, van verschillende kunstenaars uit de eerste helft van de 19e eeuw; de tweede zestien van de beroemde Tokaido-landschappen van Ando Hiroshige (1797-1858), met een zeer goede inleiding van Dietrich Seckel. Deze prenten, in hun volkse directheid en aristocratische verfijning, reveleren een wondere wereld, waartoe wij slechts langzaam toegang krijgen. Want pas nadat wij door het vaak komisch verhaal of genretafereel heen zijn treden wij het echte gevoel binnen dat in deze prenten uitgedrukt ligt.
G. Bekaert
| |
| |
| |
Francastel, Pierre, Les architectes célèbres, t. I. - Ed. Lucien Mazenod, Parijs, 1958, 532 pp., 29,5 × 23 cm, rijk geïll.
In de bekende reeks van Lucien Mazenod La Galerie des Hommes célèbres wordt als elfde deel een dubbel volume gewijd aan de beroemde architecten. Volgens de opvatting van de reeks zou ook dit deel de persoonlijkheid meer dan het werk naar voren moeten brengen. Maar dit stelt, wanneer het om architecten gaat, een bijzonder probleem. De geschiedenis heeft ons weinig namen van architecten bewaard. Het begrip zelf van deze functie is in geen enkel opzicht vastgelegd. Meer dan bij de overige scheppingen van het menselijk genie verdwijnt de architect achter zijn werk, dat steeds tot een bepaalde dienst is bestemd. Wij spreken van het theater van Epidauros, van de thermen van Caracalla, van het mausoleum van Constantina. Had prof. Francastel, die de leiding van dit werk op zich nam, zich alleen gehouden aan de architecten, waarvan de persoonlijkheid min of meer omlijnd kan worden, dan ware dit volume niet zo omvangrijk geworden, de inhoud zeker niet zo boeiend. Nu echter krijgt men in dit uitstekende synthesewerk een reeks opstellen van de beste kenners van de architectuur die ons hun onderwerp telkens voorstellen, niet als een object van technische analyses, maar als een expressie van de menselijke persoonlijkheid in haar verschillende situaties. De indeling en de titels van de hoofdstukken wijzen er reeds op. Mesopotamië en Egypte worden behandeld in Les premières techniques et les sociétés religieuses. Rome en Griekenland in La cité humaine. Boeddhisme, Christendom en Islam in Les religions nouvelles. Op de uiteenzettingen, van goede illustraties begeleid, volgt een repertorium van beroemde architecten en een essai d'un répertoire historique des principaux types de monuments, met een zeer suggestieve verzameling plattegronden, volgens de verschillende beschavingen gerangschikt. Deze historische bezinning op de architectuur
komt goed op haar tijd als een verheldering voor de situatie waarin wij ons nu bevinden.
G. Bekaert
| |
Wetenschap
Schrödinger, Erwin, Geist und Materie. - Fr. Vieweg & Sohn, Braunschweig, 1959, 78 pp., D.M. 9.-.
Erwin Schrödinger is de man, die in 1926 de golfmechanica schiep, enkele maanden nadat Heisenberg de matrix-mechanica introduceerde. Later bleek dat beide mechanica's equivalente beschrijvingen zijn van de quantenmechanica. Zoals vele grote fysici heeft Schrödinger zich later nogal tot de wijsbegeerte gewend, waarvan een aantal kleine boekjes de neerslag zijn. Het hier besproken werk bevat zes voordrachten, die schr. in oktober 1956 hield als Tarner Lectures aan het Trinity College in Cambridge. Het vormt een vrij disparaat geheel, ook al kan schr. terecht alles samenvatten onder de ruime titel ‘geest en stof’. Ook iedere voordracht op zichzelf is niet strak van opbouw, en soms meer een verzameling van opmerkingen en gedachten dan een afgerond geheel. Die gedachten zijn fijnzinnig en subtiel, eerlijk en vaak origineel, maar ook moeizaam en over het geheel genomen teleurstellend. Schr. worstelt met problemen en antinomieën, maar laat dikwijls de lezer onbevredigd achter. Er worden veel problemen aangesneden. Zo b.v. in de eerste lezing de verhouding van bewustzijn en evolutie. In de tweede brengt hij Lamarckisme en Darwinisme tot een synthese, die hij pseudo-Lamarckisme noemt. In de derde voordracht pakt hij het probleem van de objectivering in de natuurwetenschap aan. Het is bekend, dat schr. hier afwijkt van de overheersende tendens onder de huidige natuurwetenschappers, die vooral wordt verwoord door Bohr, Heisenberg, Bron en van Weizsäcker. Schrödingers kritiek op het komplementariteitsbeginsel komt mij in beginsel als zeer juist voor (p. 36). Maar de conclusie, die hij dan trekt (dat n.l. de onderscheiding tussen subject en object zinloos is), lijkt mij onjuist, omdat hier scheiding en onderscheiding verward worden, en omdat de scheiding van geest en lichaam, waar schr. van uitgaat, elke uiteindelijke synthese onmogelijk maakt. Hij worstelt met het moeilijke probleem van de eenheid van geest en lichaam, maar
zijn uitgangspunt maakt zijn pogen uitzichtloos. Ook de volgende lezingen vertonen eenzelfde patroon: knap en doordringend in de details, maar teleurstellend in de grote lijn. In de grond is het een eerlijk en nobel humanisme, dat een trieste strijd voert om een wereldbeschouwing, dat overal steun zoekt (bij de Huxley's en bij Sherrington even goed als bij de Oosterse leer van Upanishade), maar dat toch met zichzelf niet klaar komt.
P. van Breemen
| |
| |
| |
Blatt, John M. & Weisskopf, Victor F., Theoretische Kernphysik. - Teubner, Leipzig, 1959, 739 pp., D.M. 42.50.
Vanaf het moment waarop in 1952 de Theoretical Nuclear Physics van Blatt en Weisskopf verschenen, is dit werk beschouwd als het standaardwerk van de theoretische kernfysica. Teubner heeft nu voor een Duitse vertaling gezorgd. De meeste fysici van ons taalgebied zullen wel liever met het Amerikaans-Engelse boek werken dan met het Duitse, maar misschien is het voor sommigen toch prettig te weten, dat het werk nu ook in het Duits beschikbaar is (tegen een prijs, die lager is dan die van de Amerikaanse uitgave). Opgemerkt zij, dat we hier enkel met een vertaling te doen hebben: het boek is niet bijgewerkt, en geeft dus de stand van zaken weer zoals die was in het voorjaar van 1951. Dit betekent o.a. dat het kollektief-model van de kern en het optische model ontbreken, en dat ook met het niet-behoud van pariteit bij zwakke wisselwerking, zoals Yang en Lee dat postuleerden, geen rekening werd gehouden. De vertaling is nauwgezet en volgt het oorspronkelijke werk op de voet; ook de symbolen worden bijna steeds identiek overgenomen. Aan het eind van ieder hoofdstuk vindt men, evenals in het Amerikaanse werk, een lijst van de in dat hoofdstuk gebruikte symbolen en hun betekenis.
P. van Breemen
| |
Sternfeld, A., Künstliche Satelliten. - B.G. Teubner, Leipzig, 1959, VII en 268 blz., geïll., geb. D.M. 12.90.
Dit boek weerspiegelt in zijn wordingsfasen de wondere geschiedenis van de ruimtevaart in de jaren 1956-1959, een periode van korte tijdsduur, maar verregaande ontwikkeling: toen de eerste druk in het Russisch verscheen in 1956, deed de titel ‘Kunstmatige aardsatellieten’ nog denken aan een Jules Verne-roman. De door de schrijver (een Russisch expert op het gebied van ruimtevaart) uitgerekende tabellen duidden echter reeds op de ernst van de plannen. In deze Duitse vertaling van 1958 staan naast de tabellen met rekenresultaten nieuwe tabellen met gegevens over de kunstmanen die al met succes gelanceerd zijn. De titel van het boek is gewijzigd, omdat andere hemellichamen reeds binnen het bereik der raketten liggen. Maar helaas hebben de resultaten met de Luniks in deze uitgave nog geen plaats kunnen krijgen. Overigens wil dit boek niet de door de satellieten verzamelde experimentele data bekend maken of verwerken, tenzij voor zover dit het doel van het boek dient: inzicht en gegevens te verstrekken omtrent de aanwending van kunstmanen. En dit gebeurt op zeer heldere wijze, mede aan de hand van verduidelijkende tekeningen, zodat het leesbaar is voor iedere geïnteresseerde. Op wetenschappelijke, wiskundige afleidingen en formules stoot men niet. Hinderlijk voor een goed begrip zijn soms drukfouten. De uitvoerige literatuurlijst biedt alleen Duitse boeken. Dat in een slotbeschouwing de Sputniks met trots vergeleken worden met de overeenkomstige prestaties van de Amerikanen, kan men de schrijver bezwaarlijk euvel duiden. Daarentegen is in de paragraaf over de militaire toepassing van aardsatellieten alleen sprake van ‘kapitalistische’ landen, met name USA.
A. Ziggelaar
| |
Höfling, Oskar, Lehrbuch der Physik. - Ferd. Dümmlers Verlag, Bonn, 1959, Oberstufe A, 784 pp., D.M. 12,50; Oberstufe B, 500 pp., D.M. 8.50.
Dit leerboek is bedoeld voor de hoogste drie klassen van de Duitse middelbare scholen. Het is een boek, dat hoge eisen stelt aan de leerlingen, maar dat dan ook in ruil daarvoor reusachtig veel biedt. Schr. behandelt veel meer dan in drie jaar door een klas verwerkt kan worden, en het is zijn bedoeling, dat de leraar zelf uitkiest welke onderwerpen hij uitgebreider of beknopter wil behandelen; een opzet, die aansluit (maar niet samenvalt) met de nieuwe eindexamen-regeling in Nederland. Schr. gebruikt consequent het mks-A-eenheden-stelsel, zoals dat ook door de Nederlandse onderwijsinspectie is voorgeschreven. Ook zij nog vermeld, dat uitgave A bedoeld is voor wat men in Nederland de B-afdeling noemt, en de beknoptere uitgave B voor onze A-afdeling. Zonder in te gaan op de details van de didactische opbouw, waarin schr. een enkele maal afwijkt van de huidige opvattingen der meeste leraren, willen we liever van de vele uitstekende kwaliteiten, die het boek heeft, er twee speciaal vermelden. Op de eerste plaats de aandacht die wordt besteed aan de achtergronden van het vak natuurkunde. De eigen methode van de fysica wordt duidelijk naar voren gebracht; de kracht en de beperktheid er van wordt met klem benadrukt. Schr. laat zien, waar het experiment eindigt en waar de interpretatie begint. In dit verband spreekt hij herhaaldelijk over de plaats, die modellen innemen in een fysi- | |
| |
sche theorie. Hij spreekt uitvoerig en duidelijk over het mechanisme in de klassieke fysica (de demon van Laplace!) en over de standpunten in de hedendaagse fysica; dit laatste licht hij toe met tamelijk uitgebreide voorbeelden uit de quantenmechanica. M.i. wordt hiermee aan een hoogst belangrijk aspect van het natuurkundeonderwijs meer dan gewoonlijk geschiedt, recht gedaan. Een tweede eigenschap, die we willen vermelden, is dat dit boek verrassend dicht aansluit bij de huidige stand van de wetenschap, m.n. op het gebied van de kernfysica. Enkele onderwerpen,
die schr. niet alleen vermeldt, maar ook (enigszins) uitlegt, zijn b.v.: kernmodellen, kernfusie, zeta-machine, plasma, werkzame doorsnede bij kernreacties, reactors, stralings-dosimetrie. Hier, als overal elders, ligt de kracht van de schr. in zijn wetenschap, en niet in aardigheden er rond om heen. Het lijkt me dat een goed leraar wonderen kan doen met dit boek. Niemand, die bij het natuurkundeonderwijs betrokken is, zal dit boek raadplegen zonder veel vrucht.
P. van Breemen
| |
Westphal, Wilhelm H., Physikalisches Praktikum. - Friedr. Vieweg & Sohn, Braunschweig, 19599, 285 pp., D.M. 19.80.
Nu het bekende praktikum-boek van Westphal voor de negende maal verschijnt, is het in een nieuw kleed gestoken. Het is een fraai verzorgde uitgave geworden. Wat de tekst betreft zijn wel een aantal veranderingen aangebracht, maar geen enkele wezenlijke. De inhoud is geheel klassiek; 40 praktikum-oefeningen, genomen uit de sedert lang beproefde propedeuse aan universiteiten en hogescholen. Daarmee bestrijkt het een fase, die ieder door moet maken, die tot de moderne natuurkunde wil doordringen. Naast het grote en veel uitgebreider handboek van F. Kohlrausch heeft het boek van Westphal zich op het genoemde terrein een gevestigde positie verworven, die met deze nieuwe uitgave wordt bestendigd.
P. van Breemen
| |
Dessauer, Fr., Streit um die Technik. - Herder-Bücherei, Verlag Herder, Freiburg, 1959, 206 pp., D.M. 2,20.
De Streit um die Technik die D. in 1956 in het licht gaf is in feite een vierde bewerkte uitgave van zijn in 1926 verschenen Philosophie der Technik. Zijn ideeën van toen zijn fundamenteel dezelfde gebleven en als deze nu minder verrassend lijken, dan is dit wel voor een groot deel te danken aan zijn talrijke vroegere publikaties waarin hij onvermoeid zijn optimistische visie tegen velerlei aanvallen verdedigde. Menig hoofdstuk en paragraaf van dit boek dankt zijn ontstaan aan dit ‘Weltgespräch’ waaraan D. sedert vijftig jaar actief heeft deelgenomen. In de ‘Kurzfassung’ van de Herder-Bücherei vielen deze meer historische en polemische bladzijden weg, tesamen met de uitgebreide bibliografie. De in hoofdzaak positieve uiteenzettingen over het wezen en de zin van de techniek geven ruim meer dan de helft van het oorspronkelijke werk weer. Voor al wie met de techniek of met technici te maken heeft is dit een handig naslagwerkje, waarin een bevoegd auteur geen moeilijkheid omtrent dit veelomstreden fenomeen uit de weg gaat.
H. Berghs
| |
Mathematisches Wörterbuch Russisch-Deutsch. - Mathematical Dictionary Russian-English. - Deutscher Verslag der Wissenschaften, Berlin, 1959, 244 blz., DM 9,80.
Nu de belangstelling voor de exakte wetenschap uit Rusland steeds groeiende is, neemt ook het aantal wiskundigen en fysici, die zich enige kennis van de Russische taal eigen maken, toe. Om de wiskundigen onder hen te helpen is dit boekje uitgegeven. Het kan eenvoudig zijn, omdat de woordenschat die de wiskunde gebruikt, zeer beperkt is. Ter illustratie zij vermeld, dat de Chelsea Publishing Company in New York het leerboek der analyse van Landau in het Duits heeft uitgegeven en aan zijn Amerikaanse lezers aanbiedt met de mededeling, dat er in het hele werk niet meer dan 300 verschillende woorden voorkomen, en dat de kennis van 50 Duitse woorden voldoende is om het boek te lezen met af en toe een blik in de woordenlijst achterin. Het hier besproken boekje geeft een woordenlijst van 170 blz., waarin van het Russische woord een Duits en een Engels aequivalent gegeven wordt; omschrijvingen en definities zal men er niet vinden. Wie de technisch-wetenschappelijke woordenboeken van Elsevier gewend is, zal dan ook wat betreft uitvoerigheid en zorg voor samenstelling en uitgave in dit boekje zeer teleurgesteld zijn. De keuze van de opgenomen woorden en vooral van de eigennamen, is beperkt en bevreemdend, zodat men gaat vermoeden, dat er maar weinig boeken zijn doorgenomen bij het samenstellen van de woordenlijst. Vooraf wordt nog, in het bestek
| |
| |
van ongeveer 20 bladz., een compendium van de Russische grammatica gegeven, eerst in het Duits, en daarna in het Engels.
P. van Breemen
| |
Filosofie en psychologie
Chorus, Dr. A.M.J., Psychologie van de menselijke levensloop. Hoofdstukken ener ontwikkelingspsychologie. - Stenfert Kroese, Leiden, 1959, 270 pp., f 17,50.
Dit werk, waarin een bredere eruditie en een evenwichtig denken over de mens samenkomen, vormt een bekroning van de voorgaande werken van de Leidse hoogleraar, al zullen wij van deze vruchtbare auteur zeker nog verdere publicaties tegemoet mogen zien. De aandacht, welke de auteur vraagt voor de menselijke levensloop als totaliteit, brengt zijn psychologisch werk tot aan de grenzen van hetgeen langs empirisch onderzoek bereikbaar is, en daarmee wordt een perspectief geopend op het grotere geheel, welke de grote belangstelling van de auteur voor een temperamentsleer duidelijk manifesteert, is zorgvuldig aangegeven, hoe het menselijke bestaan verwerkelijkt wordt in vrijheid en bepaaldheid. Deze capita selecta, waarin de aspecten der bepaaldheid en der vrijheid, alsmede typen van ontwikkelingsverloop behandeld worden, bieden een belangrijke inleiding in een moeilijk te overzien gebied van de psychologie.
J.M. Kijm
| |
Graef, Hilda, Modern gloom and christian hope. - Henry Regnery Comp., Chicago, 1959, 143 pp., $ 3.50.
Hier op het vasteland van Europa zijn we gewend existentialistische schrijvers gunstig te beoordelen. Ook een katholiek criticus zal met respect luisteren naar het waarheidsaspect in de filosofie van een atheïstische Sartre. Afgezien nog van een gunstig oordeel over literaire of wijsgerige kwaliteiten. Bedoeling van dit werk van H.G. is geenszins op deze laatste hoedanigheden in te gaan. Als een gezond denkende katholieke schrijfster wil zij voor een Engels-Amerikaans lezerspubliek de wereldbeschouwing waarvan existentialistische schrijvers, christelijk en onchristelijk, leven, gaan toetsen aan de norm van een authentiek christendom zoals zij het zelf vond in de ontmoeting met dé Waarheid. Achtereenvolgens worden Kierkegaard, Heidegger, Sartre, Camus, Anouilh, Simone de Beauvoir, Françoise Sagan, Osborne, Wilson, Marcel, Mauriac, Greene kritisch besproken en - vaak scherp - afgewezen. Alleen bij Claudel en Eliot voelt H.G. zich thuis en sluit zich bij hun wereldbeschouwing van christelijke hoop aan in haar laatste hoofdstuk. Vooral als men meer geneigd is rekening te houden met het literaire genre dezer figuren en hen zo meer positief te waarderen vormt dit vrnl. negatieve betoog een goede aanvulling. Dit des te meer, omdat H.G. over de bijzondere gave beschikt moeilijke dingen heel helder, eenvoudig en vaak geestig uit te drukken.
J.H. Nota
| |
Breton, Stanislas, Situation de la philosophie contemporaine (Centre d'études de Carthage, cah. 1). - Emm. Vitte, Lyon-Paris, 1959, 200 pp., ing. Fr. Fr. 900.-.
Dit werk omvat een serie lezingen, die B. hield voor studenten te Tunis. In de uitvoerige inleiding geeft hij een omschrijving van de hedendaagse filosofie en haar drie hoofdstromingen: existentialisme, neopositivisme, marxisme. De twee volgende hoofdstukken gaan dieper in op marxisme en existentialisme. De S. toont een buitengewone belezenheid en mocht die blijkbaar ook bij zijn studenten veronderstellen. Het nadeel voor minder gelukkige lezers is, dat het vooral in het laatste gedeelte wel erg zwaar is geworden en alleen verteerbaar voor mensen van het vak.
J.H. Nota
| |
Angst und Schuld in theologischer und psychotherapeutischer Sicht. Ein Tagungsbericht. (Herausg. W. Bitter). - Klett, Stuttgart, 1959 (2. Aufl.), 186 pp., DM.. 9.80.
Dit boekje verscheen voor de eerste maal in aansluiting op een studiebijeenkomst van zielzorgers, artsen, psychologen, psychotherapeuten en pedagogen te Stuttgart in 1952. De toen gehouden voordrachten zijn in 15 hoofdstukjes weergegeven, waarbij vooral de aandacht valt op de dieptepsychologische benadering van schuld en angst. Hoewel geen synthetisch overzicht van de problematiek werd bereikt, bevat het boek veel waardevolle gedachten over een onderwerp, waarin zoveel soorten deskundigen geïnteresseerd zijn.
J.M. Kijm
| |
Dibon, Paul, Pierre Bayle, Le philosophe de Rotterdam. - Elsevier Publ. Comp., Amsterdam, enz.; Vrin, Paris, 1959, 255 pp., f 25.-.
Dit fraai uitgegeven, met illustraties verluchte werk verscheen n.a.v. de 250ste
| |
| |
herdenking van Bayles sterfdag (1956) door samenwerking van vele steunende instanties en deskundige schrijvers onder de bezielende leiding van Paul Dibon. Het bevat artikelen en documenten over en van de Franse filosoof van Rotterdam, die alle samen ons een beter begrip trachten te bezorgen omtrent Pierre Bayle. Vooral het inleidend artikel van Dibon en het daaropvolgende van Richard Popkin zijn voor de kennis van zijn filosofie van groot belang, omdat beide zijn denken doen verstaan vanuit zijn calvinistisch geloof.
J.H. Nota
| |
Geschiedenis
Geyl, Dr. P., Geschiedenis van de Nederlandse stam. Dl. III: 1751-1798. - Wereldbibliotheek, Antwerpen-Amsterdam, 1959, 512 pp., rijk geïll., geb. Fr. 415.
Eindelijk, na 22 jaar wachten, krijgen wij het derde deel van Geyl's Geschiedenis van de Nederlandse Stam, waarvan de eerste twee delen (in eerste druk drie delen) zoveel invloed hebben uitgeoefend tussen de twee wereldoorlogen, en de geschiedschrijving in Nederland en België definitief de Grootnederlandse richting hebben doen inslaan. Met zijn diep doorzicht, zijn fijn aanvoelen van zuiver menselijke verhoudingen, zijn open oog voor nieuwe roerselen, en zijn vinnige, vaak jachtige stijl, ontwerpt Geyl hier een groots beeld van de halve eeuw die de overgang vormde tussen het Ancien régime en de Franse overheersing. Uitvoerig en vernieuwend schrijft hij over de Nederlandse Patriottentijd, en bijna even uitvoerig verhaalt hij de beroering in het Zuiden onder Jozef II, die op de Brabantse omwenteling uitliep. Beter dan de Algemene Geschiedenis der Nederlanden laat hij de religieuze factor en de actie van kardinaal-aartsbisschop Frankenberg uitkomen in de Brabantse omwenteling. Nog een tweede punt heeft Geyl voor op de Algemene Geschiedenis: met bijzondere aandacht volgt hij alle pogingen van toenadering en van samenwerking tussen Noord en Zuid. Eén groot bezwaar moet ons toch van het hart: aan die op velerlei gebied saaie en dode tweede helft van de 18e eeuw wijdt Geyl evenveel bladzijden als aan de hele wording en bloei van de Nederlanden tot 1648 toe. Afgezien van deze onevenwichtigheid, verheugen wij ons zeer over dit IIIe Deel, dat zowel op de Patriottenstrijd als op de Brabantse omwenteling - dan toch twee bewegingen die op vitaliteit in Noord en Zuid wijzen - een nieuw licht liet vallen.
M. Dierickx
| |
Mirgeler, A., De geschiedenis van Europa, Nederl. van J. van Os. - Romen en zonen, Roermond-Maaseik, 1959, X-516 pp., geïll.
Destijds (Streven VII2, 1953-'54, 187-188) hebben wij de Duitse oorspronkelijke uitgave van dit werk zeer geprezen om haar uitgesproken Europees standpunt, haar zin voor de diepe christelijke eenheid van het avondland, de synthetische en toch betrouwbare visie van de geschiedenis van Europa sinds Pepijns zalving in 751, en om haar besef dat Europa op een keerpunt staat. De Nederlandse vertaling is met zorg verricht en leest vlot; alleen af en toe treft een minder gelukte overzetting als: ‘Die Wende des Mittelalters’ (12e-13e eeuw) door ‘De ommekeer der Nederlanden’! De twaalf kaarten werden overgetekend, de kostbare tijdtafel vertaald, de vier registers weggelaten, maar negen mooie full-page-illustraties aan het werk toegevoegd. Als synthetisch betrouwbaar overzicht van twaalf eeuwen Europese geschiedenis is dit een aangewezen boek voor intellectuelen en zelfs voor leraren.
M. Dierickx
| |
Flandria Nostra. Ons land en ons volk, zijn standen en beroepen door de tijden heen, o.r.v. J.L. Broeckx e.a. Deel III. - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1959, 392 pp., rijk geïll. geb. Fr. 495.
Het derde deel van Flandria Nostra is even royaal uitgegeven als de vorige twee delen. Eerst bespreekt Dr. J.L. Broeckx de musici in hun concrete levensomstandigheden. Opvallend is dat onze wereldberoemde toonkundigen in de 15e eeuw vooral uit Henegouwen, Luik en Vlaanderen kwamen en in de 16e eeuw vooral uit Vlaanderen, Brabant en Zeeland. Eén typisch detail: ‘Zo sterk was de drang naar Nederlandse zangertjes dat zij vaak met list of geweld ontvoerd werden. Het meest treffende voorbeeld daarvan is het geval met Orlando di Lasso, die als twaalfjarige knaap, na twee vergeefse pogingen, opgelicht werd voor rekening van Ferdinand Gonzaga, vice-koning van Sicilië’ (blz. 30). Prof. Dr. A. van Elslander bezorgt een beknopte overzichtelijke synthese van de
| |
| |
Nederlandse letterkunde in Vlaanderen, en wijkt dus af van de algemene opzet van het werk, die de concrete levenswijze van personen op het oog had. Ten slotte schreef Dr. M.A. Nauwelaerts een lang en degelijk exposé - drievierden van dit deel - over de geleerden: theologen en wijsgeren, taalkundigen en geschiedkundigen, aardrijkskundigen en ontdekkingsreizigers, rechtsgeleerden en geneeskundigen, beoefenaars van de exacte wetenschappen, meesters en leraren. Zijn manier van behandelen houdt het midden tussen die van Broeckx en Van Elslander. Herhaaldelijk, zoals b.v. bij het omstandige verhaal van een doctorspromotie aan de Leuvense universiteit, of in het hoofdstuk over het onderwijs, belicht hij op interessante wijze het concrete, sociale milieu. Naast vele bekende platen biedt dit boek ook een deels nieuwe illustratie. Dit mooie, interessante deel doet ons met verlangen uitzien naar de laatste twee delen.
M. Dierickx
| |
Sociologie
Ondernemend Nederland. Zestig jaar ontplooiing 1899-1959. Samengesteld onder redactie van Prof. Mr. Dr. M. Rooij. - Stenfert Kroese, Leiden, 1959, 411 pp., f 16.50.
Het Verbond van Nederlandse Werkgevers heeft ter gelegenheid van zijn 60-jarig bestaan aan Prof M. Rooij opdracht gegeven een boek samen te stellen dat de ontwikkeling van het maatschappelijk leven in Nederland in de laatste 60 jaren schetst. De samensteller heeft daarvoor een tiental professoren en vakkundigen gecharterd, die ieder deze maatschappelijke ontwikkeling onder een bepaald aspect belichten. Zo is er een waardevol en belangrijk werk ontstaan dat inderdaad als een politiek-sociaal-economische geschiedenis van Nederland in de eerste helft der 20ste eeuw kan gelden. Prof. Rooij zelf leidt het boek in met een ‘Voorspel’ en besluit het met een ‘Terugblik’. Het werk werd dus meer dan een Gedenkboek, het werd een ‘doorsnee’ door de sociaal-economische situatie van het land, die voor economen, politici, sociaal geïnteresseerden en anderen belangrijk zijn zal. Het standpunt van waaruit de maatschappij-ontwikkeling door de professoren in het algemeen gezien wordt, is het vrijzinnig academische.
P. van Alkemade
| |
Serie Mens en Medemens
Banning, Prof. dr. W. e.a., De mens op reis. - Spectrum, Utrecht-Antwerpen, 1959; 101 pp.; prijs f 3,60, bij intekening f 3,25.
De serietitel: ‘Mens en medemens’ is breed genoeg om ook dit boekje een plaatsje te gunnen. In een viertal verhandelingen (oorspronkelijk uitgesproken als voordrachten voor het ‘Pragmaticum Illustre’ van het Groninger Studenten Corps) wordt de lezer op zeer uiteenlopende wijzen met het verschijnsel ‘reizen’ geconfronteerd. Wanneer wij een voorkeur uitspreken voor de uiteenzetting ‘Reizen’, waarin prof. Mönnich de wijsgerige en religieuze achtergronden belicht, betekent dit geen gebrek aan waardering voor de ‘Sociologische opmerkingen bij het verschijnsel reizen’ van prof. Banning, noch voor hetgeen Adriaan van der Veen schrijft over: ‘Mijn reizen en mijn lezen’. Met prof. Schulte Nordholt (‘Kunstenaar en kunstminnaar op reis’) zouden wij gaarne op reis gaan.
‘De mens op reis’ is een kostelijk boekje voor ieder die op geregelde (of ongeregelde) tijden door de drang naar de verten gegrepen wordt en uit ervaring weet hoe waar het woord is van de Duitse dichter: ‘Ach, nur Reisen ist Leben, wie Leben nur Reisen ist’.
F. Nuyens
| |
Sorokin, Pitirim, Tendances et déboires de la sociologie américaine (Science de l'Homme). - Aubier, Parijs; Edit. Universelle, Brussel, 1959, 404 pp., ing. F. 188.
In een half pamfletaire en vinnige taal hekelt de beroemde professor van de Harvard-universiteit zonder erbarmen de uitwassen in de Amerikaanse sociologie. Het wordt een verbolgen inbeschuldigingstelling van de testomanie, de voorliefde voor loutere sociografie, de onthutsend simplistische filosofie en de pseudo-wetenschappelijke geheimtaal van vele voorlopig nog beroemde sociologen. Schr. ziet enkel een uitweg in een reactie tegen dit gebruikelijke positivisme door een terugkeer naar een integrale sociologie, die ook het geestelijk aspect van de mens zou omsluiten. Maar in deze integrale sociologie - Sorokin is een Rus - worden de grenzen tussen sociologie en mystiek weer erg vaag. Uiteraard is het boek enkel voor sociologen bestemd.
J. Kerkhofs
| |
| |
| |
Baudet, H., Het paradijs op aarde. - van Gorcum, Assen, 1959, 116 pp., f 4.90.
In dit werkje worden gedachten weergegeven betreffende de verhouding van de Europese tot de buiten-Europese mens. Het geheel is geplaatst in het historisch licht, waarbij vaak treffende vergelijkingen worden gegeven. De eens zo machtige rol van Europa in de wereld is belangrijk afgezwakt. Gevolg hiervan is ook dat in de verhouding van de Europese tot de buiten-Europese mens aanzienlijke wijzigingen zijn opgetreden. De hedendaagse gebeurtenissen in de Franse en Belgische gebiedsdelen in Afrika zijn hiervan een levend bewijs. Het probleem is nu volgens de auteur dat de Europese mens met een soort dualisme tegenover deze ontwikkeling staat, een gespletenheid waarmee de mens echter altijd is geconfronteerd geweest zoals hij duidelijk aantoont. Eenieder die zich interesseert voor de buiten-Europese betrekkingen en met name een beter historisch inzicht wil hebben in de moeilijkheden waarmee de Europeanen ook heden ten dage te kampen hebben, zal dit boekje met genoegen lezen.
Dr. J. van Lierde
| |
Pastorele Cahiers. I: Leiden, begeleiden, vergezellen. Uitgegeven door het Landelijk Centrum van Katholieke Actie en het Nederlands Pastoraal Instituut in samenwerking met de uitgeverij Paul Brand N.V. te Hilversum, 1959, 100 pp., f 3.95.
In dit boekje zijn een twaalftal opstellen vervat die zich alle op een of andere manier bezig houden met institutionele problemen en het menselijk welzijn. De schrijvers vragen zich af of de mens bij het zoeken naar de juiste weg geleid, begeleid en vergezeld dient te worden en zo ja, op welke wijze. Hierover worden interessante beschouwingen gegeven in hoofdstukken als: vorming, het samenzijn van gezagsdrager en onderhorige, van meester en leerling, van mensen die nadrukkelijk voor de onderlinge vorming bijeenkomen, enz. Een aardig en goed geschreven boekje dat in het bijzonder is aan te bevelen aan hen wier belangstelling uitgaat naar de sociologische vraagstukken.
Dr. J. van Lierde
| |
Bausinger, H., Braun, M., Schwedt, H., Neue Siedlungen. - Kohlhammer-Verlag, Stuttgart, 1959, 193 pp., 39 ill., 40 pl., geb. DM 19,60.
Het sociologisch onderzoek van de nieuwe woonwijken, die overal in de nabijheid van grotere centra worden geïmproviseerd, is een meer dan dringende noodzaak geworden. Leden van het Ludwig Uhland-instituut van de universiteit van Tübingen onderzochten een dertigtal nieuwe Duitse woonwijken, waarvan sommige de proporties van een middelmatige stad aannemen en tot 20.000 inwoners tellen. Hun bevindingen brachten zij samen in het boek Neue Siedlungen. Met een ruim sociologisch-volkskundig interesse worden alle aspecten van een nieuwe wijk en de gedragingen van zijn bewoners onderzocht en voorgesteld aan de hand van concrete verhalen van de stichting en uitbouw van een twintigtal dergelijke wijken. De lectuur van deze werkelijke geschiedenissen is zo ongemeen boeiend en leerrijk omdat hier een aspect van de moderne mens wordt geopenbaard dat in onze cultuurfilosofische beschouwingen meestal wordt geïgnoreerd.
S. Heester
| |
Varia
Italiaans Schetsboek getekend door Charles Eyck met tekst van Bertus Aafjes. - Romen en Zonen, Roermond, Maaseik, 1959, f 15.75.
De hierboven genoemde kunstenaars hebben bij gelegenheid der Pauswisseling in 1958 een reis naar Rome gemaakt en het resultaat daarvan is dit kostbare boek, een prachtig gedenkboek van de dood van Pius XII. Bertus Aafjes becommentarieert op zijn eenvoudig en treffend menselijke wijze het afsterven van een Paus en de keuze van een nieuwe, Ch. Eyck plaatst er zijn merkwaardige tekeningen bij, tekeningen van Rome, doch ook van andere Italiaanse steden. Men kent de forse, suggestieve trant van Ch. Eyck. Aafjes is gevoelig, meditatief, intens menselijk; Eyck is krachtig, plastisch, fors. Het boek is niet alleen een waardevolle herinnering aan het afsterven van een heilige en zeer geliefde Paus, het is ook een artistiek souvenir aan Rome en Italië. Het is uitgegeven in een groot formaat van 23 × 30 cm, telt 64 bladzijden illustraties, uitgevoerd in offset, 2 uitslaande platen en 40 bladzijden tekst.
P. van Alkemade
| |
| |
| |
Grammens, Marc, Het Britse Commonwealth (K.V.H.U., Verh. 463). N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1959, 50 pp., ing. F. 25.
Op het ogenblik dat Kongo zich losmaakt van België, loont het de moeite even over de grenzen te kijken om te zien hoe de Britten soortgelijke problemen opgelost hebben. Dat zij een oplossing vonden blijkt wel uit het feit dat de meeste van de vroegere Engelse kolonies vrijwillig behoren tot het Britse Commonwealth. Volledig autonoom, gelijkberechtigd blijven deze staten in al hun verscheidenheid, toch gehecht aan dezelfde kroon. Grote voordelen zijn aan zo'n ‘familiegroep’ verbonden, zoals duidelijk wordt in de loop van het opstel. Bondig, overzichtelijk en prettig geschreven leest dit boekje vlot en aangenaam.
L. Braeckmans
| |
Sweers, Anton, 40 jaar toneelspeler en 25 jaar leider van Ons Lekenspel, Het spel der duizenden. - Pax, 's-Gravenhage, 127 pp., 1959.
Dit boek, dat uitgegeven werd in opdracht van Ons Lekenspel, geeft een overzicht van 40 jaar lekenspel en amateurtoneel. Het werd geschreven door Henk Suèr. Anton Sweers is natuurlijk de centrale figuur; hij leidt het boek in en schrijft er een epiloog bij. Met grote geestdrift en toewijding heeft Sweers zich 40 jaar lang ingezet om een waarlijk hoogstaand ‘volks’-toneel te scheppen en van vele zijden heeft hij daarbij steun en sympathie ondervonden. Belangstellenden zullen dit rijk geïllustreerde boek met genoegen ter hand nemen. Leiders van toneelgroepen zullen verstandig doen met de wijze raadgevingen van de epiloog, waarin Sweers zijn in jarenlange ervaring opgedane inzichten prijs geeft, ter harte te nemen. ‘Het wordt hoog tijd, zegt hij daar, dat er voor alle groepen een gezaghebbend advieslichaam komt waar de amateur te allen tijde om raad kan vragen.’ De vervulling van deze wens zou een goede feestgave zijn voor de onvermoeide werker, Anton Sweers.
W. Resing
| |
Couwenberg, Dr. S.W., Pleidooi voor een christelijke doorbraaksgedachte. - N.V. Uitg. mij. Pax, 's-Gravenhage, 1959, 80 pp., f 2.75.
Onder de signatuur van een christelijke doorbraaksgedachte wordt in deze brochure een pleidooi gehouden voor het scheppen van een katholiek-protestantse of protestants-katholieke (het is van groot belang te weten welke denominatie op de eerste plaats komt) politieke eenheidspartij. De schrijver geeft toe, dat vooral bij de protestanten en bij de katholieke arbeiders, deze vernieuwing weinig vriendelijk ontvangen wordt. Maar hij schept hoop uit de geschiedenis der coalitie, die er ondanks hevig verzet toch gekomen is; uit de ‘openheid’ van het tegenwoordige katholicisme, uit de veldwinning van de oecumenische gedachte op religieus terrein; uit de tendensen der jongeren en ten slotte uit de politieke noodzaak, dat de propaganda voor deze idee toch niet zo steriel is, als ze op het eerste gezicht lijkt. Langs deze weg (met een correctie van het kies-stelsel) meent hij tot een tweepartijen-stelsel te kunnen komen en zo de onbestuurbaarheid van de Nederlandse staat op te heffen. Hij wijst op het Duitse voorbeeld als lichtpunt, maar ziet ook op de achtergrond het Oostenrijkse voorbeeld als schaduwzijde. Over de wijze, waarop de weerstanden gebroken kunnen of moeten worden, zegt de brochure weinig. En ‘aangrijpend’ is ze ook niet. Maar misschien worden de lezers er door geïnspireerd tot praktische inzichten, die een schijnbaar hopeloos vastgelopen stelsel uit de modder kunnen trekken.
P.d.B.
| |
Serie 2: Mens en Medemens. C.G.M. Miermans, Sport in een veranderende wereld. - Spectrum, Utrecht-Antwerpen, 1959, 126 pp., f 3.25, bij intek. f 2.95.
De schrijver, die enige jaren geleden met een proefschrift: ‘Voetbal in Nederland’ de doctorstitel verwierf, geeft in dit boekje een overzicht van de sport als een van de meest opvallende wereldverschijnselen van deze tijd. Dat de voetbalsport daarbij de bijzondere aandacht krijgt vindt niet alleen zijn oorzaak in de grote deskundigheid van de schrijver op dit gebied, maar ook in het feit dat het wereldomspannende van de sport hier het duidelijkst tot uiting komt: ‘The sun never sets on soccer’, ‘in het rijk van de voetbal gaat de zon nooit onder’ (blz. 77). Dr. Miermans geeft niet alleen een beschrijving van de huidige sportbeoefening over de gehele wereld, hij geeft ook uiting aan vrijmoedige, doch steeds opbouwende kritiek. Wijlen Karel Lotsy schreef een aanbevelend voorwoord.
F. Nuyens
| |
Coppes, D., Totdat Hij terugkomt. Gesprekken met jonge mensen. (Serie Trefpunten No. 1). - Nelissen, Bilthoven, 1959, 172 pp., f 3.90 en f 4.90.
Kapelaan Coppes, die grote ervaring heeft van jeugdzielzorg, geeft in dit boekje gesprekken met jonge mensen en toespraken voor de jeugd weer. De stijl is afgestemd op denken en spreken van deze groep. Ook bij de keuze van de onderwerpen,
| |
| |
van de moeilijkheden en argumenten is zorgvuldig rekening gehouden met hetgeen vele jeugdigen bezighoudt en aanspreekt. In deze hoofdstukjes over de Kerk, over Christus, over het gebed en de Sacramenten, vooral Biecht en Huwelijk, ligt een diagnose vervat van het kerkelijk leven en de plaats die de jeugd daarin inneemt. Dat de beknopte formuleringen en de vlotte stijl soms nadere nuancering wenselijk maken, is begrijpelijk. Als een voorbeeld hiervan moge genoemd worden de bespreking van het ‘geroepen worden’ (blz. 151), waar in een overigens begrijpelijke reactie het stuwen van de genade in de geroepene wel erg radicaal wordt overgeslagen. Overigens zal dit boekje jongeren en ouderen kunnen helpen om te komen tot vruchtbare bezinning en gedachtenwisseling.
J.M. Kijm
| |
Jansen, Mgr. A., Verkeersproblemen en geweten. - Vlaamse Drukkerij, Leuven, 1959, 44 pp., ing. F. 40.
De bekende Leuvense moralist doet een ernstig beroep op het geweten van alle weggebruikers. Zulk een beroep op het geweten is ongetwijfeld het beste en meest doelmatige middel om aller veiligheid te verhogen. De vraag: ‘heb ik op de weg anderen en mijzelf lichtzinnig blootgesteld aan levensgevaar?’ hoort tot ieders gewetensonderzoek. Voldoende bekwaamheid en ervaring, juiste kennis van de verkeersreglementen en conscientieuze gehoorzaamheid aan alle betreffende voorschriften worden hier als wet gesteld. In een aanhangsel worden de autoraces onvoorwaardelijk van de hand gewezen als strijdig met de natuurlijke en goddelijke wet: gij zult niet doden. Een korte bibliografie vult de studie aan.
R.S.
| |
Gusinde, S.V.D., Prof. Dr. Martin, Die völkerkundliche Ausrüstung des Missionars. - Steyler Verlagsbuchhandlung, Kaldenkirchen, 1959, 115 pp.
Mohr, Prof. Richard, Richtlinien für eine Missionsmoral. Herausgegeben von P. Dr. Anton Freitag S.V.D. - Steyler Verlagsbuchhandlung, Kaldenkirchen, 1959, 106 pp.
De paters van Steyl houden hun traditie hoog. Toen in deze eeuw de volkenkunde zich als zelfstandige wetenschap begon te ontwikkelen en haar talentvolle beoefenaars vond onder geleerden, die vrijwel allen de evolutieleer van Darwin aanhingen, mag men voor de katholieke wetenschap de geleerde Wilhelm Schmidt S.V.D. waarlijk als man van de voorzienigheid beschouwen, die niet alleen ‘school’ gemaakt heeft, maar talrijke missionarissen voor hun taak gevormd heeft en nog vormt op de eerste plaats in de gelederen van de Congregatie van Steyl. Langzaam is, na de beginperiode van de missie-expansie in de 16e eeuw, de opvatting van de zgn. natuurvolken (ongelukkig woord!) als ‘wilden’ verdwenen. Nog niet is verdwenen het meerderwaardigheidscomplex van de Westerling in zake cultuur en beschaving van het Oosten en met name tegenover de meer primitieve volkeren in Azië, Afrika en Zuid-Amerika. Het is niet eenvoudig een goede definitie van cultuur en beschaving te geven, maar deze woorden vinden zeker niet een eerste uitdrukking in de graad van technische ontwikkeling. Menig Amerikaan en Europeaan zou verbaasd opzien als men de vraag stelt: is het wel waar, dat wij meer beschaving hebben dan de Oosterling en zelfs vele primitieve volken? En toch terecht gesteld. Van belang is, dat iedere missionaris en iedere jonge man en vrouw, die naar de missie vertrekt, met eerbied de gebruiken en gewoonten van het volk bestudeert, waarheen hij gezonden wordt; van belang is, dat hij de taal van ‘zijn volk’ door en door kent; het is anders uitgesloten, dat hij echt vruchtbaar onder de ‘zijnen’ zal werken en hun zeden en gewoonten begrijpen. Het is ook van belang, dat hij ontdekken gaat, dat zij wel een andere beschaving, maar volstrekt geen mindere beschaving hebben dan hij zelf. Ja, zelfs integendeel. Na de pauselijke woorden van Benedictus XV, Pius XI en Pius XII is het niet verantwoord, dat missionarissen naar de missie
gaan met heilig vuur, gedegen filosofie en theologie, maar met een dilettanten-kennis van volkenkunde, opgeschraapt uit enkele missie-artikeltjes. De professor van Washington Martin Gusinde S.V.D. en de Nijmeegse professor Richard Mohr hebben op instigatie van de bekende missioloog pater Freitag S.V.D. twee begin-studies geleverd voor wetenschappelijke missiekennis, waarover men zich alleen verheugen kan en hopen, dat zij gemeengoed worden voor alle missie-orden en congregaties.
C. Minderop
| |
Dominicus, J., De Vrijmetselarij. - G.G.G.-uitgave, Mariënburg, Den Bosch, 1959, 88 pp., f 2.50.
Dit boekje biedt een goed populair overzicht van de vrijmetselarij, haar geschiedenis, doeleinden, werkingswijze, enz.
R.S.
| |
| |
| |
Lubienska de Lenval, H., Trêve de Dieu (Bible et Vie Chrétienne). - Casterman, Doornik, 1959, 140 pp.
Mw Lubienska de Lenval wist, na een langdurig persoonlijk contact met de grote pedagoge Maria Montessori, een paar pedagogische technieken op verrassende wijze uit te diepen en ze toe te passen op de godsdienstige vorming. In de lijn van een vorig boek, Le silence. A l'ombre de la parole, werkt Trêve de Dieu het aspect rustigheid in de opvoeding verder uit. Een bijbels levensritme zoals het nu nog in de contemplatieve kloosters gebruikelijk is, kan, zo meent de schrijfster, als inspiratiebron dienen voor de sfeer van het godsdienstonderricht. Samen met het oorspronkelijke in de voorstelling, geput uit een rijke persoonlijke ervaring en een fijn bijbels aanvoelen, komt in dit werk ook een zekere eenzijdigheid van haar opzet nog duidelijker aan het licht. De technieken van lichaamshouding, stilte en schemering, die inderdaad zeer nuttig kunnen zijn, worden onzes inziens in haar zienswijze te rechtstreeks met godsdienstige waarden verbonden. Dit boek is aanbevolen omdat het de opvoeders wijst op aspecten die ze bij een overdreven aandacht voor het onderricht zelf gemakkelijk uit het oog verliezen. Het bevat ook een schat van concrete belevenissen en waardevolle suggesties.
J. Verbeke
| |
Aula- en Picturaboeken
Gerard BROM, Schilderkunst en literatuur in de 19de eeuw. - Een bijgewerkte heruitgave van een vroeger werk van Brom.
L. LANDON GOODMAN, De automatisering en de mens. - Een interessant boekje over doorgevoerde en toegespitste mechanisering.
Vladimir JANKELEVITCH, Ravel - Een rijk geïllustreerde Pictura-uitgave over de Franse musicus.
Edmond BARINCON, Machiavelli in zijn tijd. - Een werkje over deze veel omstreden renaissance-figuur.
R.S.
| |
Schüler, Sepp, Fälscher, Händler und Experten. - Ehrenwirth Verlag, München, 1959, 288 pp. illustriert, D.M. 19.80.
Sepp Schüler is een vakman op het gebied der vervalsing van kunstwerken. Jarenlang heeft hij studie gemaakt van vervalsingen niet alleen, maar ook van heel het bedrijf van de kunsthandel. In dit boek legt hij op Duits gründliche wijze rekenschap af van zijn bevindingen en beschrijft een groot aantal vervalsingen uit vroeger en later tijd, waaronder natuurlijk Han van Meegeren als een der merkwaardigste en succesvolste gevallen uit later tijd optreedt. Het zijn echter niet enkel de historische feiten die hem interesseren, doch nog meer de menselijke achtergronden, de psychische condities en gesteldheden, waaruit deze vervalsingen ontstaan. Hij spreekt over de methoden en handgrepen der vervalsers, alsook over de methode waarop deze vervalsingen ontmaskerd worden. Het werk is prachtig uitgegeven en biedt een groot aantal voortreffelijke illustraties. Zo geeft het b.v. de bijna volledige collectie van Meegeren-imitaties. Voor liefhebbers en belangstellenden een kostbaar boek.
P. van Alkemade
| |
Prismaboeken
Ursula CURTISS, De vlek in het marmer. - Een uitstekend geschreven en boeiende crimestory.
Henriette van der KOP, Moord op het Leidse plein. - Een herdruk van een goede detective.
W. SOMERSET MAUGHAN, Mrs. Craddock. - Het verhaal van het stranden ener huwelijksliefde. Een vroege roman van Somerset Maughan.
Marie KOENEN, De Moeder. - Een herdruk van de eerste roman van Marie Koenen.
Denis BARNHAM, Tien tegen één. - Een beschrijving van het eiland Maltha in nood tijdens de laatste oorlog.
T.R. GLOVER, De antieke wereld. - Een breed tafreel van de Oosterse, Griekse en Romeinse wereld.
Dr. Onno DAMSTE, Oude Oosterse verhalen. - Een aantal verhalen uit de vader der geschiedschrijving, Herodotus.
Naar beter handschrift. - Enige vakkundigen behandelen hier het handschrift, geschiedenis, betekenis, verbetering enz.
Dr. Ir. J. DERKSEN, Prisma-kattenboek. - Voor kattenliefhebbers.
Anne Terry WHITE, Het avontuur van de archeologie. - Een boeiend relaas van hoe de archeologen te werk gaan.
Erich FRANZEN, De psychologische test. - Een beschrijving van de verschillende test-methoden.
Werner BRAUNBEK, Fysica voor iedereen. - Een Duitse professor leidt hier in twee prisma's de belangstellende lezer in in de geheimen der hedendaagse natuurkunde.
R.S.
|
|