Streven. Jaargang 13
(1959-1960)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 266]
| |
ForumEngelse Pocketbooks: Half-jaarlijks overzichtOpnieuw werden wij getroffen door de rijke verscheidenheid en het hoge gehalte van het meer serieuze Engelse pocketbook. De mening die we in ons vorig artikel (juni-nummer van dit tijdschrift) naar voren brachten, dat namelijk de ons zo vertrouwde Penguin books en zijn wat jongere collega Fontana books ernstige concurrentie gekregen hadden in Arrow Books en Four Square Books, werd het afgelopen half jaar volledig bevestigd. Deze vier firma's handhaven het peil dat we zijn gaan verwachten. Volledigheidshalve willen we eerst melding maken van Hodder books, die zich bij de vele reeds bestaande series heeft gevoegd en vooral lichte lectuur publiceert, ook enkele met 'n godsdienstig thema. William Neil's The Rediscovery of the Bible geeft een nuttige, ofschoon weinig originele, inleiding op de problematiek rond de bijbel. The Destiny of Man en The Great Mystery of life Hereafter zijn twee verzamelingen artikelen over de bestemming van de mens, die oorspronkelijk in The Sunday Times verschenen. Mensen van verschillende overtuiging zijn successievelijk aan het woord; het brengt bijna onvermijdelijk mee dat het geheel een verwarrende indruk maakt. Dit zelfde geldt eveneens van This is Conversion, dat gedachten bevat over de bekering in de wijde zin van het woord. Het werd geschreven door Joost de Blank, de Anglikaanse Aartsbisschop van Kaapstad, bekend om zijn verzet tegen de Zuid-Afrikaanse Regering ten behoeve van zijn zwarte medemens. Eindeloos rijker van inhoud is het klassieke werk van Rudolf Otto: The Idea of the Holy (Pelican; 3/6). Daarna plaatsen we onmiddellijk een al even klassiek werk, te weten Newmans Apologia (Fontana; 3/6). Het geeft wel een idee van wat ondernemende uitgevers momenteel aandurven. - We betreuren het dat de drukkersstaking van enige maanden terug publikatie van enkele andere godsdienstige pockets heeft vertraagd. Met ongeduld wachten we bv. op Simone Weil's Waiting on God, Dodd's commentaar op de Ephesiërsbrief en Nichol's The Meaning of Protestantism. Wel is verschenen The Little Flowers of St. Francis, vertaald en ingeleid door L. Sherley-Price (Penguin; 3/6). Aan de Fioretti is toegevoegd de vertaling van het testament van de H. Franciscus, zijn heerlijk Zonnelied en de parafrase van het Onze Vader. Onze aandacht verdient ook William Barclay's The Plain Man's Book of Prayers (Fontana). Schr. is Anglicaan, maar tegen deze verzameling gebeden kan geen enkel bezwaar worden ingebracht. De gebeden zelf zijn eenvoudig, en, zoals te verwachten valt, gedrenkt in het verrukkelijke Engels van een der allerbeste bijbelvertalingen. Ook de inleiding is het lezen waard en we menen dat er plaats is in Nederland voor dit boekje in een goede Nederlandse vertaling, en voor dezelfde goedkope prijs! Met een zekere ontroering neemt men kennis van Letters and Papers from Prison (Fontana). De auteur is de Duitse theoloog-dominee Dietrich Bonhoeffer, die aan het einde van de oorlog door de Gestapo werd opgehangen. De titel dekt de inhoud goed. De theoloog domineert in het tweede gedeelte van The Papers, maar ook in de brieven aan zijn ouders en aan een vriend ontmoeten we herhaaldelijk de denker. Onder de godsdienstige pockets mogen we een plaatsje inruimen voor The Hunted Priest (Fontana). Voorafgegaan door een inleiding van Graham Greene bevat dit boek een vertaling van de autobiografie van father John Gerard. Na zijn studies op het vasteland dringt deze Jezuïet vermomd het Engeland van Koningin Elisabeth binnen; hier wacht hem het bijna onvermijdelijke lot van gesnapt en in de Tower van Londen opgesloten te worden. Hij weet hieruit te ontsnappen en zet dan zijn spel met zijn achtervolgers voort, op geraffineerder en spannender wijze dan in heel veel moderne thrillers. Beland bij de godsdienstige autobiografie mogen we hier vermelden Surprised by Joy (Fontana) van C.S. Lewis, wel bekend om zijn Brieven uit de Hel en an- | |
[pagina 267]
| |
dere godsdienstige werkjes. Deze Oxford-Professor in de Engelse Literatuur der Middeleeuwen verhaalt nu van zijn opvoeding, groei en ontwikkeling. Ofschoon de lezer met genoegen zal lezen over hetgeen de jongen op verschillende scholen te verwerken kreeg aan rare opvoedkundige methodes, hoogst merkwaardige leraren en raadselachtige leerstof, zal zijn interesse toch voornamelijk uitgaan naar het hoe en waarom van het verliezen en hervinden van zijn geloof in God. We begroeten met bijzonder enthousiasme de autobiografie van G.K. Chesterton (Arrow; 5s.). De even grote als eenvoudige man voltooide zijn levensverhaal enkele maanden voor zijn dood; sindsdien werd het tienmaal herdrukt, maar een jongere generatie zal deze goedkope uitgave bijzonder welkom zijn. Het merkwaardige is dat na een kwart eeuw het boek in het geheel niet verouderd is. Na ook nog even melding gemaakt te hebben van Marco Polo (Faber; 5sh.), Maurice Collins' vertaling van de reiservaringen neergeschreven door Marco Polo zelf, een boek dat vooral de historicus zal aanspreken, springen we nu over naar het andere uiterste op het gebied van de autobiografie en willen dan een enkel woord zeggen over een der meest trieste boeken die we ooit lazen. The Heart has its Reasons (Four Square; 3/6) verscheen in 1956, en werd opgedragen aan David. Het volgde vijf jaren na A King's Story, dat opgedragen was aan Wallis (in 1957 werd het als pocketbook uitgegeven door Pan Books). De Hertogin van Windsor schrijft goed, ofschoon het niet zeker is dat het werk enkel van haar hand is. Het boek is degelijk gecomponeerd, en ook vrij gedetailleerd, behalve, merkwaardig genoeg, waar zij te spreken komt over de echtscheiding van haar eerste man Spencer, en van Simpson met wie zij daarna in het huwelijk trad. Het is vooral een merkwaardig gevoelloos boek, totdat er een alinea wordt ingeleid met een ‘en toen gebeurde er iets verschrikkelijks’. De lezer moet dan tot zijn droefheid constateren dat het verschrikkelijke een hond betreft die dood gaat. - Al even weinig opwekkend is een beruchte studie die enkele jaren geleden veel stof deed opwaaien, te weten Lawrence of Arabia door Richard Aldington (Four Square; 3/6). De naam Lawrence staat voor knappe diplomatie, gecombineerd met onverschrokken soldatenmoed en allesopofferende liefde voor het Britse Imperium. Lawrence was reeds tijdens zijn leven een legendarische figuur, om alles wat hij in de eerste wereldoorlog uitspookte in het nabije Oosten. Zijn Seven Pillars of Wisdom behoorde men in de twintiger en dertiger jaren gelezen te hebben. Aldington besteedt er vier honderd pagina's aan om de daden, de naam en het karakter van Lawrence tot zijn juiste proporties terug te brengen, ook al wekt het boek de indruk dat hij volop bezig is met dit alles aan gruzelementen te slaan. Ongemerkt zijn we van de autobiografie terecht gekomen bij de biografie. Alvorens hierover iets te zeggen, willen we nog High Adventure (Hodder) vermelden, dat tot het eerst genoemde genre behoort. De bergbeklimmer en Poolreiziger Edmond Hilary geeft een onopgesmukt, maar sterk evocatief verslag van zijn ervaringen als bergbeklimmer, vanaf het bescheiden begin als knaap in Nieuw Zeeland, tot en met zijn grootste triomf toen hij als eerste de top van de Everest bereikte. Op het gebied van de biografie verdient Winston Churchill de eerste plaats, met een heruitgave van zijn in 1937 verschenen Great Contemporaries (Fontana; 5 s.). Het bevat vier en twintig schetsen van het karakter en de prestatie van grote tijdgenoten en bevat de namen van de Duitse Keizer, Hindenburg, Lawrence of Arabia, Alphonsus de Dertiende, Clémenceau, en verder enkele Engelse politici en generaals. - No Passing Glory (Fontana; 3/6) brengt ons bij de eigenlijke biografie. Andrew Boyle schreef dit levensverhaal na zeer vele, en zeer vertrouwelijke gesprekken met Leonard Cheshire, of Cheshire V.C., zoals hij bij de Engelsen bekend staat: een naam die ook al een legende is. Als afgevaardigde van Groot-Britannië doet hij mee aan het afwerpen van de eerste atoombom. Alle verbluffende successen als Engeland's grootste piloot ten spijt, breekt de t.b.c.-patiënt na de oorlog met zijn verleden; hij wordt katholiek en wijdt zijn leven verder aan de zieke medemens, | |
[pagina 268]
| |
waarvan verschillende zg. Cheshire homes, over geheel Engeland verspreid, het getuigenis zijn. - Met dit inspirerende en hoogst interessante boek zijn we ongemerkt bij het oorlogsboek terecht gekomen. Het wil op dit terrein maar niet rustig en stil worden, en men gaat maar door met het schrijven van oorlogsherinneringen. We stellen ons tevreden met de aandacht te richten op een drietal goedkope uitgaven. Het minst belangrijk maar meest spannend is The Shipbusters door Ralph Baker (Pan). Hierin wordt geschreven over de gevaarlijke taak der R.A.F.-piloten, die schepen in de grond moeten bombarderen. Het is een ietwat laconiek boek, waarin herhaaldelijk geconstateerd wordt dat van dit of dat vliegtuig nooit meer iets werd gezien of gehoord; het beschrijft een wrede oorlog waarin blijkbaar maar weinig ruimte is voor menselijk medelijden. Belangrijker, en vooral interessant voor degenen die aan het begin van de oorlog door de Duitsers werden bezet, is Invasion 1940 (Panther; 3/6). De bekende journalist en amateur-historicus Fleming geeft hier een verantwoorde reportage van wat er nu eigenlijk gebeurde in verband met Hitlers plannen om Engeland binnen te vallen. Edgar Holt geeft een zeer goed overzicht van wat er tijdens de oorlog aan krijgsverrichtingen in verschillende delen van de wereld gebeurde. Zijn The World at War (Panther) geeft echter een visie op de oorlog die wel erg door een Engelse bril gezien wordt; het is een patriottisch boek met vele persoonlijke details van moed, geslepenheid e.d. van goede tommies! We dienen even terug te keren naar de eerste wereld-oorlog. Deze is nu het studie-object geworden van de serieuze vakman, en vaak zijn het detail-acties die onderzocht worden. De slag bij Zeebrugge (april 1918) wordt in detail beschreven door Barrie Pitt in Zeebrugge (Four Square), dat oorspronkelijk in 1958 verscheen. Het aandeel der aan de strijd deelnemende schepen wordt nauwkeurig nagegaan, waarbij echter het totaal beeld van de wrede zeeslag nimmer uit het oog wordt verloren, terwijl de schrijver bijeengegaarde gegevens omtrent de matrozen en officieren die hieraan deelnamen niet verwaarloost. De zware verliezen aan schepen in deze slag doen denken aan een Posted Missing (Hodder). Alan Villiers neemt als uitgangspunt een korte laconieke aankondiging van Lloyd, waarin een schip als vermist wordt aangekondigd. Dit vermist betekent dan dat het spoorloos is verdwenen. Gemiddeld verdwijnen op zulk een raadselachtige wijze een vijftien schepen per jaar. De auteur heeft geprobeerd iets meer te weten te komen van zulke vermiste schepen, van hun laatste reis, van de vermoedelijke oorzaak van de ramp. Ofschoon het onderwerp niet bepaald opwekkend is, is het boek leesbaar, en wanneer het in zulk een text gebruikt mag worden, ook interessant. Het behoeft niet gezegd te worden dat het hier niet alleen schepen betreft die tijdens krijgsverrichtingen verdwenen. Onder oorlogsboeken valt waarschijnlijk ook The Nightmare (Pan). We begrijpen niet wat C.S. Forester er toe bewogen heeft om zijn Captain Hornblower in de steek te laten en een fictief verhaal te schrijven over de afschuwelijkheden in Duitse concentratiekampen. We meenden hierover genoeg getuigenissen uit de eerste hand gelezen te hebben; wie heeft er behoefte aan een aantal korte verhalen over dit trieste onderwerp, die hun oorsprong vinden in de levendige fantasie van een auteur? Nu het woord fictie gevallen is, willen we de aandacht vestigen op enkele uitgaven op dit terrein. Ofschoon ze strikt genomen buiten dit overzicht vallen, menen we niet te mogen zwijgen over een verrukkelijke nieuwe Amerikaanse uitgave (The Signet Classics; 50 (Am.) cts). The Adventures of Huckleberry Finn, Kidnapped, Wuthering Heights, The Scarlet Letter, The Return of the Native, Heart of Darkness, Animal Farm e.a. zijn een even goedkope als kostbare aanwinst voor de bibliotheek van iedere Engelse student of leraar. - Penguin heeft Compton Mackenzie, een van Engeland's oudste romanschrijvers, een passend nisje gegeven door tegelijk zes boeken uit te geven. Het bekendste van dit zestal is Whisky Galore (3/6), waarin de liefde voor Schotland, fijne humor en een speelse fantasie een Schots dansje uitvoeren. | |
[pagina 269]
| |
Tot hetzelfde genre behoren The Monarch of the Glen (3/6), The Rival Monster (3/6; men denke aan het Loch Ness monster!), en Hunting the Fairies (3/6). De Schotse achtergrond ontbreekt in Thin Ice en Water on the Brain (3/6), waarin hij op goedmoedige wijze de spot drijft met things English. Voor de student van Compton Mackenzie's werk is het jammer dat van zijn eerste romans geen enkele in deze goedkope vorm werd uitgegeven. We hadden gehoopt dat er zeker voor Sinister Street een plaatsje gevonden zou zijn. Van aangrijpende schoonheid is Henry Williamson's Salar the Salmon (Faber; 5s.). Het geniet niet die bekendheid die het verdient; de reden hiervan zal enerzijds wel zijn dat dit simpele verhaal van de avonturen van een zalm, tegen het einde van de oorlog verscheen en bijgevolg in ons eigen land wel een onbekende blijven moest; anderzijds bezit het onderwerp zelf een te geringe aantrekkelijkheid voor de moderne stadsmens; mogelijk ook dat wij verleerd zijn om van gedetailleerde natuurbeschrijvingen te genieten. Het blijft echter een werk van klassieke allure. Dit kan niet gezegd worden van een ander boek uit de oorlogsjaren, London Belongs to Me (Fontana; 5s.). De schrijver Norman Collins had destijds met zijn enigszins geforceerd-droog verhaal over het leven in een typisch Londense straat groot succes. De lezer deelde in de vreugde en het verdriet, de hoop en wanhoop van de scheppingen van deze echte verteller. Het episodisch karakter van het verhaal, dat een voortdurende decor-verandering met zich meebrengt, wordt goed gehanteerd, terwijl de anti-intelligensia houding van de schrijver de lezer menigmaal in het geheim om zijn ijdele medemens doet lachen. Voor wie Londen kent en van de mensen in de grootstad houdt, blijft deze roman het lezen waard. Hij is er o.i. niet in geslaagd om dit eerste succes te herhalen met zijn Children of the Archbishop en zijn recent Bond Street Story: de techniek wordt hier al te gewild en te doorzichtig. Tot de schrijvers van één goede roman schijnt nu ook te behoren Nicholas Monsarrat. The Cruel Sea heeft uitzonderlijke verdiensten, maar deze hoogte heeft de auteur sindsdien niet meer bereikt. The Tribe that lost its head (Pan; 5s.) is een lang verhaal met als onderwerp rassen-discriminatie: het is te lang, en weinig overtuigend. Schrijver van één behoorlijke (we zeggen niet eens: goede) roman is Willard Motley, wiens Knock on Any Door (Pan) onlangs verscheen. Deze bestseller heeft er nu een tweeling-zusje bijgekregen: dit lijkt ons de beste omschrijving van Let no man write my epitaph, hetgeen tot nu toe als Amerikaans pocketbook verscheen. De zoon volgt de voetstappen van zijn vader, en ook de executie in de electrische stoel van Nick Romano Jr. wordt tot in onnodige details beschreven. Ligt in het rapporteren van afgrijselijke details van menselijk lijden een nieuwe methode om van een boek een bestseller te maken? Na en naast de roman moet het toneel vermeld worden. De tekst van twee succesvolle operettes, The Boy Friend van Sandy Wilson, dat ruim vijf jaren lang in hetzelfde theater in Londen volle zalen trok, en My Fair Lady van Alan Jay Lerner, zullen alleen diegenen die deze musicals gezien en gehoord hebben, aanspreken. Het eerst genoemde bevat de muziek van de voornaamste liedjes, het laatstgenoemde moet het zonder de muziek doen, maar krijgt daarvoor in de plaats een veertiental goede opnamen uit het stuk. Beide werden uitgegeven door Penguin, die in zijn serie Penguin Plays nu ook heeft opgenomen twee stukken van Tennessee Williams, namelijk A streetcar named Desire (ook hier in den lande bekend onder de titel Tramlijn Begeerte) en The Glass Menagerie. Een ander deeltje bevat The Hamlet of Stepney Green van de uit Nederland afkomstige Bernard Kops, en Chicken Soup with Barley van A. Wesker, hetgeen vanwege zijn Joodse achtergrond wel enige verwantschap vertoont met het eerst genoemde stuk. Het derde toneelstuk in deze uitgave is Each his own Wilderness, van Doris Lessing, de enige vrouw die zich thuis voelt in het gezelschap van Engeland's Angry Young Men, indien we deze conclusie mogen trekken uit het feit dat zij een bijdrage leverde tot de Declaration van deze vertoornde jonge mannen. Het is een literair getalenteerde | |
[pagina 270]
| |
vrouw, maar zij is niet zozeer vertoornd, als wel bitter en cynisch, iets wat we trouwens reeds wisten uit haar romans en korte verhalen. Zij is een bereisde vrouw, in de letterlijke zin van het woord (geboren in Perzië, leefde ze geruime tijd in Zuid-Afrika, en sinds 1949 in Engeland), maar ook in de figuurlijke zin: katholiek van huis uit, heeft zij een periode meegemaakt van communistische sympathieën, maar is daar toch ook van terug gekomen, en schijnt momenteel enkel zoekend te zijn en hierbij in een vrij negatieve fase te verkeren. Dit komt sterk naar voren in dit stuk, waar zij heel evident totaal geen weg weet met de liefde en het huwelijk. - Faber publiceerde Waiting for Godot (5 s.) van de Ierse schrijver Samuel Becket, die tegenwoordig in Parijs woont, en in het Frans schrijft. We mogen dit experiment op het gebied van enigszins abstract toneel wel bekend veronderstellen, omdat het ook hier te lande met succes is opgevoerd, en veel tegenspraak heeft uitgelokt. De studie van de geschiedenis ontgaat de verschillende uitgeversbedrijven allerminst. De grootste aanwinst is deze keer ongetwijfeld Trevelyan's History of England, nog steeds hét populaire standaardwerk, uitmuntend geschreven en boeiend verteld. Ofschoon deze pocketuitgave slechts een shortened history is, beslaat zij toch nog ruim zes honderd dicht bedrukte pagina's (Pelican; 6s.). - Een helder overzicht van de voornaamste aspecten der Franse Revolutie geeft Goodwin's The French Revolution (Arrow) Een eerlijke appreciatie van de donkere middeleeuwen is Southern's The Making of the Middle Ages (Arrow; 3/6). Schr. beperkt zich hoofdzakelijk tot de tiende en elfde eeuw; stromingen zijn hem belangrijker dan geïsoleerde gebeurtenissen, het motief belangrijker dan de uitvoering. Dit maakt lezing leerzaam en stimulerend. K. Walker's The Story of Medicine (Arrow; 5 s.) geeft wat de titel belooft; het vermijdt technische details en terminologie, zodat het ook voor de niet-dokter interessant is. We vermoeden dat het de illustraties zijn, die deze pocket wat duurder maken. We wijken even van ons rechte pad af om melding te maken van twee Amerikaanse pockets die momenteel in eigen land te koop zijn. Het eerste is Walter Pater's The Renaiscance (Mentor; 50 cts.). Het is zijn eerste en meest gelezen boek: een klassiek werkje over de grote dichters en schilders der Italiaanse Renaissance. Het tweede werk (we mogen het verkleinwoord niet gebruiken voor deze 320 pagina's en over de twee honderd illustraties) is The History of Western Art (Mentor; 75 cts.). Voor wie zich de kostbare kunstuitgaven niet kan permitteren, is dit een nuttig oriënterend werk, dat van zelf het verlangen zal stimuleren om zich de werken van grootmeesters in betere reproducties tot eigen blijvend bezit te maken. Een juweeltje is The Sculpture of the Parthenon (Penguin; 5 s.) dat naast een het Parthenon beschrijvende inleiding een vijftigtal detailfoto's geeft van dit bouwwerk. Het hoort thuis op ieder beginnend bibliotheekje van een ware gymnasiast. Op het gebied der oude klassieke schrijvers zal velen ook Josephus' The Jewish War (penguin 5 s.) welkom zijn. Veel belangrijker dan de Griekse tekst is natuurlijk het onderwerp dat door Josephus, een ietwat jongere tijdgenoot van de meeste der apostelen, behandeld wordt; deze inhoud spreekt iedere christenmens aan, omdat hij zichzelf nauw betrokken weet bij het land en volk dat Josephus beschrijft en de historische gebeurtenissen die hij behandelt. - De Letters of Cicero (Arrow, 3 s.) bevat een selectie brieven van deze grote Romein, die ieder voorafgegaan worden door een korte inleiding van L.P. Wilkinson. De gevolgde vertalingstechniek zal hier en daar wel op verzet stuiten; b.v. wanneer hij een aanhaling van Shakespeare gebruikt, of iets te veel in het idioom van de hedendaagse Engelsman spreekt. Het onmiskenbare voordeel is echter dat niet alleen de brieven levende documenten worden, maar dat de eerste eeuw vóór Christus in het Romeinse Rijk voor de lezer een stuk levende geschiedenis wordt.
We mogen dit overzicht beëindigen met het vermelden van enkele uitgaven die we moeilijk in het bovenstaande konden onderbrengen. T.S. Eliot verzorgde een bloemlezing uit de gedichten van Ez- | |
[pagina 271]
| |
ra Pound (Selected Poems; Faber; 6 s.). Vaak zijn ze onverstaanbaar vreemd, waarbij de inleiding van Eliot tot op zekere hoogte goede diensten bewijst. Maar zelfs Eliot kan het onbegrijpelijke niet begrijpelijk maken. Hetgeen niet wil zeggen dat Pound steeds en overal duister is. - Enigszins teleurstellend is Dangerous Estate (Arrow; 3/6), waarin Francis Williams een Anatomy of Newspapers geeft. Bij zijn eerste verschijnen in 1957 verwekte deze studie nog al wat opspraak; mogelijk dat onze verwachtingen daardoor te hoog gespannen waren. Het boek schetst de ontwikkeling van de krant van zijn allereerste begin tot de geweldige concerns die er nu achter staan. Het leidt ons binnen in de redactie-kamers waar de politiek van de krant wordt vastgesteld; even zien we ook naar de oorzaken van het grote succes van verschillende kranten. En wie zelf een krant beginnen wil, vindt nog heel wat goede raad (‘begin er niet aan’!) in deze meer dan 250 dicht bedrukte bladzijden. Tot slot geeft Faber in zijn meer luxueuze, en wat duurdere uitgave Sidgwick's Introducing Astronomy (6 s.), populair wetenschappelijk in de allerbeste zin van het woord, met zeer duidelijke tekeningen die een goede hulp zijn om verschillende sterren en sterrebeelden te leren vinden. Een macht interessante informatie over het schaakspel bevat An Invitation to Chess van Chernev and Harkness (6 sh.). Het geeft de geschiedenis, de regels, openingen e.d., alles begeleid met vele illustraties. Na het bovenstaande zal het weinig verwondering wekken dat het verschijnsel dat het pocketbook geworden is, van tijd tot tijd de aandacht opeist van bladen en tijdschriften, die zich hiervan aanvankelijk afzijdig hielden. Onlangs wijdde de Sunday Times een gehele pagina aan het pocketbook, en zelfs The Times Literary Supplement geeft periodiek een kort overzicht van meer belangrijke uitgaven in dit populaire genre. Wij signaleren dit mede om deze reden dat, naar wij hopen, uitgevers zich hierdoor bemoedigd zouden weten om op de ingeslagen weg voort te gaan. Daarom vinden we bv. publicatie van Newmans Apologia erg verblijdend; aldus wordt de jonge mens met een heel bescheiden budget de gelegenheid geboden een behoorlijk bibliotheekje van klassieke werken op te bouwen. We maakten hierboven melding van een Penguin-uitgave die drie moderne toneelstukken bevat, niet alle drie even waardevol helaas. Wat zou het een feest zijn als Penguin nu ook eens Greene's drie toneelstukken voor twee en halve shilling op de markt bracht! Wij geloven niet dat dit de uitgever van de oorspronkelijke uitgave of de boekverkoper een geldelijk verlies zou veroorzaken. Er verschijnen wel veel goede pocket books; maar er zouden er nog zoveel meer kunnen verschijnen. Waarbij we nog een laatste hoop uitspreken: dat de boekhandelaar de moed moge hebben om zijn voorraad pocketbooks niet te laten domineren door de, helaas, ook figuurlijk goedkope roman, Wild West verhaal, e.d. Waar in dit opstel de prijs van een pocketbook niet vermeld werd, bedraagt deze steeds twee en halve shilling. Dr. W. Peters | |
Kerkbouw en kerkvolkWanneer de kerkgemeenschap als ‘een probleem’ wordt aangevoeld, dan zal het kerkgebouw wel in deze crisis delen. Want het gebouw omsluit ons niet alleen. Meer dan een afsluiting van buiten schept het bouwwerk binnen in zich een ruimte, en deze ruimte geeft te verstaan wat de bewonende gemeenschap van zichzelf denkt en gelooft. De kerkruimte is als het ware het kleed van het kerkvolk, en wat is er van een kleed méér te wensen dan dat het zit, dat het past, dat het is aangepast. De christelijke erfgenamen van het Romeinse imperium schiepen een vorstelijke vergaderzaal, een koningshal de Imperator waardig; veiligheidzoekend Europa wierp zich een burchtkerk op: extra ecclesiam nulla salus - buiten de kerk geen heil, gold er soms lijfelijk; poorters legden hun kerk uiteen als een stad Gods, veelbeukig, en de burgerparen wandelden er langs de brede geplaveide straten, tussen huizenhoge pilaren en dakvormige spitsbogen: in deze tijd werd de nu nog gebruikte liturgische kerkwijdingshymne geboren, geïnspireerd door de urbs celes- | |
[pagina 272]
| |
tis, de hemel in de vorm van de toen opkomende stad; en dan zijn er nog de hemelse pronkzalen van de contra-reformatie, die als een leger moed en zekerheid zocht door zich de heerlijkheid der victorie voor te spiegelen. Wij hebben nog geen eigentijds het hele christenvolk bezielend kerkbeeld, wij hebben nog geen eigentijds, door het hele volk bezield kerkgebouw. Aan groeiende inzichten ontbreekt het niet. De kerk bijvoorbeeld in Nederweert-Eind van P.H. Weegels te Weert is wel een van de meest doordachte en doortastende pogingen om er vorm aan te geven. Deze kerk heeft ongetwijfeld één enkel middelpunt: de offerhoogte. De boogvormige knielbanken voor de gelovigen, de straalvormig gerichte plafond-ribben, ja, zelfs de op elkaar toelopende muren dringen het ons op. Deze kerk is een schatkamer van kostbare bouwkundige vondsten. De doopkapel geeft met haar eigen buiteningang voor de nog niet bij het volk ingelijfde, met zijn blank-besterde baldakijn als een welvende hemel en met zijn knersende grintbodem bijna ruw het verschil te kennen tussen de natuurlijke mens die hier binnen geleid werd, en de geestelijke mens, gebaard uit het vruchtwater van Moeder Kerk, die zo dadelijk in het heiligdom zal ingaan. In het niet storende terzijgelegen Maria-kapelletje worden wij verrast door een vriendelijk Jesuskind, naar het zich laat aanzien met gevoel voor humor. Ook de eigenlijk overbodige communiebank leidt niet af en is onopvallend en sober gehouden, maar wie oog heeft voor het schone detail, zal ongetwijfeld de speelsheid opvallen van het onderstel: afwisselend een voetje voor en een achter, maar onbeschrijflijk lichtvoetig als een dans. Omdat de banken zich in steeds wijder bogen rond het altaar rijen, kreeg de voorgevel van deze twee jaar oude kerk ongewone en ongeproportioneerde afmetingen. Maar door een simpele randversiering wordt de hoogte opgelost, en de breedte krimpt als het ware doordat de boogvorm ook hier gehandhaafd werd. Wat stoort dan toch in dit godshuis? Het kunstmatig plafond, dat alle indruk van een dak mist; de betonsprieten die als zuilen dienst moeten doen zonder de draagkracht ervan te suggereren. Maar bovenal: de eenheid is zoek. De overigens weinig democratische over-oriëntering naar het priesterkoor toe ontstal aan deze kerkruimte niet alleen de kroon van een dakgewelf, en ondermijnde niet alleen slechts de eigenstandigheid van de muren - die hier schijnen te dienen als oogkleppen om de blik te vernauwen tot enkel op de priesterlijke bediening -, deze gerichtheid vermagerde niet alleen muren, zuilen en plafond tot schuttingen, riet en karton, zij doodt ook de ruimte zelf, zij wurgt haar door haar hals dodelijk te verengen. Koor en schip zijn vanéén geknepen, waarbij het schip, door vele vervormingen onherkenbaar, ontegenzeggelijk het meest heeft geleden. Het koor daarentegen, als enigszins zelfstandig heiligdom gezien: ‘het Heilige der Heiligen’, bezit door de plaats en de innerlijke afgewogenheid van zijn onderdelen een evenwicht waardoor de samenhang der christelijke mysteriën in structuur en verhoudingen van de bouw zelf staan uitgedrukt. Bijna gelijkvloers is geplant de tafel tot zijn gedachtenis: dicht bij de aarde voor ons mensen van deze aarde: lang en breed voor de velen die er zich rondom verenigen; niets hindert de vrije blik op het altaar, zelfs de priester niet die achter de tafel staat met gezicht en handen naar het volk: hier kunnen wij werkelijk bij O.L. Heer op tafel kijken; en de plaatsing van het altaar vóóraan op het priesterkoor brengt ons de heilige handeling ook in lokale zin nabij. De tafel staat hier zo uitnodigend. In een wijde halve kring om het altaar zitten de twaalf aaneengerijd tot een schouderhoog ruw-betonnen muurtje, grof en grauw. Als het ware het evenbeeld van ons, die de andere helft van de kring vormen. Daar zitten ze naast elkaar, de een in nauwelijks deelnemende reserve, de volgende in tedere aandacht, of vol boerse verbazing, zenuwachtige ontroering naast meditatieve verzonkenheid. De Heer zelf is geflankeerd door een stil verrukte Joannes en een hartstochtelijk toegewijde Petrus. Zij zijn, met Judas, de enigen die ik kan thuisbrengen met naam en geschiedenis, de anderen gaan al over in de massa van kerkgangers. Naast Petrus hebben | |
[pagina *33]
| |
st gerarduskerk
eind-nederweert | |
[pagina *34]
| |
st gerarduskerk
eind-nederweert | |
[pagina 273]
| |
de overige apostelen aangeschoven: één in een wat stugge overgave, de tweede in proevende beschouwing, dan naast elkaar één met frontsende nadenkelijkheid en een ander vol kinderlijke opmerkzaamheid. Met mijn bescheiden psychologische kennis meen ik in de laatste twee de apostelen Thomas en Filippus te herkennen. Zij moeten te oordelen naar het gesprek tijdens Jesus' laatste avondmaal ook wel bij elkaar gezeten hebben: zij overheersen een deel van het gesprek waarbij de aandacht van allen en, zoals blijkt uit zijn antwoorden, ook die van de Heer hun richting uitging. Duidelijk afwezig sluit Judas de rij, met de ene hand de ogen bedekkend en afwendend, met de andere zijn geldzak vast op het hart drukkend. In het midden de Heer, tijdens de offerhandeling onzichtbaar achter de priester die dan zijn plaats inneemt. Hij geeft slechts te raden, te geloven; de kunstenaar heeft de uiterste bescheidenheid betracht toen hij gestalte gaf aan deze eeuwige Hogepriester. Er gaat een suggestieve en gemeenschapvormende kracht uit van dit tafereel. Maar ontbreekt dan niet de offergedachte in deze mensenmaaltijd? Geenszins, gelijkvloers is nog niet platvloers. De liturgische gebeds- en offerhouding van de priester zal reeds de harten opheffen naar de Heer; op de hoogtepunten van gebed en offer verbindt hier de priestergestalte ons, die rond de stenen tafel samenzijn, met de Heer die van de aarde opgeheven ons allen tot zich trekt: als een vergoddelijkend getuigenis hangt een muurwitte Christus boven onze maaltijd. Want is God in de maaltijd tot ons gekomen, Hij neemt er ook ons op tot zijn hoogte. Zo zijn onze ogen gewend omhoog te zien, en voorbereid voor de geheimen die op een berg achter in de absis zijn gelokaliseerd. Vele treden leiden ons erheen, achter de betonnen apostelen om: het is of nu allen de verheerlijking op de Thabor mogen zien, die vroeger voor enkele uitverkorenen was gereserveerd. Nauwelijks te onderscheiden van de achterwand een eenvoudig plateau als graftombe: dit is het geheim van Paaszaterdag dat er ook op afgebeeld staat. Boven de rustende Christus in dit altaargewelf zweeft een witte Christusfiguur in verheerlijkte eenvoud; het is geen kunstwerk, maar dat schijnt hier niet meer nodig, de suggestie doet hier genoeg; de plooien geven de lichaamsvormen aan; natuurlijk licht door smalle nauwelijks gekleurde raamstroken van weerszijden zet het hele hoogaltaar der verheerlijking in een bescheiden gloed. En temidden van al deze geheimen prijkt als een kostelijk middelpunt tegen de absismuur een klein tabernakelkastje; twaalf witglazuren velden met figuren in rood, blauw, groen en geel worden door met edelstenen bezette koperen banden op het hout bevestigd: het lijkt op een sieradenkistje om het kostbaarste kleinood van Christus' werkelijke tegenwoordigheid, door het geloof geconcentreerd in de hostie, blijvend te bewaren. Op dit feestelijke hoogkoor met een mat-beglaasde koepel als lichtvanger boven ons hindert ons echter nog meer de donkerte van wat door zijn deformatie amper nog schip kan heten, en eerder een voorhof is voor het eigenlijk heiligdom. Ondanks de zeldzame verrassingen blijft deze parochiekerk een kapel met erf, een twee-heid van een priesterkoor en een voorhof der gelovigen. De donkere openmond van de plaats der leken vraagt met een stomme gaping van welwillende passiviteit, wat zij hier komen doen. Op die vraag blijft ook deze kerk nog het antwoord schuldig, ondanks de overvloedige weldadigheid van haar liturgische rijkdom. P. Penning de Vries | |
RuimteGrandes passus sed extra viam Er verschijnt sinds enige tijd een driemaandelijks cahier, uitgegeven door het Katholiek Vormingscentrum De Horstink. Het tijdschrift heet Ruimte en staat onder redactie van Luud Stallaert, Ludolf Baas en Harry van Santfoort. Wat inhoud en presentatie betreft staat elk nummer op hoog peil. De uiterlijke inkleding is smaakvol en aantrekkelijk en aan de inhoud, die telkens een bepaald onderwerp onder verschillende aspecten belicht, wordt veel zorg besteed. Toch kunnen wij onze verbazing moeilijk onderdrukken, wanneer wij het punt | |
[pagina 274]
| |
van uitgang van dit tijdschrift in aanmerking nemen. Ruimte is het orgaan van het katholiek vormingscentrum, de moederhaard van de Katholieke Actie, De Horstink. Nu doet het vreemd aan, wanneer b.v. in cahier nr. 5 dat over de vrouw handelt, toekomstige apostelen voor het katholieke leven worden voorgelicht door Hella Haasse, Anna Blaman, Mischa de Vreede, Hans Andreus, Hugo Claus en anderen. Peter Vos, een bekwaam illustrator, tekent er ten overvloede nog plaatjes bij die wederom in een De Horstink-uitgave vreemd aandoen. Luud Stallaert, die een uitermate humaan mens en een boven de mêlée staand denker is, leidt het cahier in met een beschouwing over vrouwelijke liefde. Hoe ver hij boven de mêlée staat blijkt wel uit het volgende citaat: ‘mens zijn, zo schrijft hij, wil zeggen: door de levensjaren heen de bestaansverschijnselen thuisbrengen in onze oprechtheid. Onze oprechtheid groeit dan gaandeweg tot liefde’. Op deze hoog etherische gedachte volgt dan de bevreemdende mededeling dat Ruimte geen theorie wil brengen, maar ‘het altijd actuele proces van het thuisbrengen zelf der bestaansverschijnselen’. Wij hebben alle sympathie voor zoveel humaniteit, maar menen toch dat De Horstink geen school voor wijsbegeerte en niet allereerst een kweekplaats van humanisme is, doch een katholiek Vormingsinstituut dat opleidt tot apostolische werkzaamheid. Het is in een tijd van algemene toenadering, van grenzenvervaging en ‘ruimtevaart’ ondankbaar voor het goed recht van bepaalde grenzen op te komen. Toch zullen er ten eeuwigen dage grenzen behouden en gerespecteerd moeten worden. Een al te vaag en etherisch humanisme, hoe nobel en hoe christelijk zelfs bedoeld, is evenzeer te vermijden als een ghettogeest van afsluiting en strepen trekken. De opstellen die in dit cahier zijn bijeengebracht, zijn alle op zich zelf volkomen aanvaardbaar, sommige zijn zelfs bijzonder geslaagd; doch vanuit de Horstink verwacht men geen ‘psychologie’ van de prostituée, of van het ontwakende meisje, geen short story van Hugo Claus. Het kan misschien zijn nut hebben voor de vormelingen van de Horstink te beseffen hoe een ten leven ontwakend meisje zich voelt of wat de grote nood der prostituées uitmaakt, maar bijzonder belangrijke themata voor een opleiding als dit vormingscentrum bedoelt, zijn dit toch wel niet. Ook de tekening die het stuk van Mischa de Vreede vergezelt, wekt niet onmiddellijk de gedachte aan Katholieke Actie. Een kind dat zich op de eerste communie voorbereidt, gaat men toch niet bij voorkeur over Kleinduimpje of Roodkapje vertellen. En zo is toch enigszins de verhouding tussen een vormingsinstituut voor katholieke actie en cahier nummer 5 van Ruimte. Het zijn niet alleen de letterlijke ruimtevaarders die door de onbegrensde ruimte gefascineerd worden. Een geestelijke ruimtevaarder als de eerste redacteur van het besproken tijdschrift ondergaat die bekoring blijkbaar in nog groter mate, zo zeer dat zijn stratoferisch idealisme hem de voeling met de werkelijkheid doet verliezen. ‘Is de eenheid van de mensen niet een dringende opgave? zo schrijft hij. Is ze niet dringender dan ze ooit was? Kent iemand, in werkelijkheid, een andere weg dan die zijn uitgangspunt daar neemt, waar mensen reeds een zijn?’ Dit is wel geschreven vanuit een zo duizelingwekkende hoogte dat men de mensheid niet meer waarneemt. De eenheid der mensen! De eenheid van Luud Stallaert, Hans Andreus, Hugo Claus, Mischa de Vreede, Anna Blaman! Wij kunnen er niet in geloven, hoe gaarne wij ook heel dit gezelschap bijeen zagen in de Horstink, luisterend naar een geestelijke toespraak of samen de Completen biddend. J. van Heugten S.J. | |
Liturgie in de missioneringOnlangs werd te Nijmegen en Uden voor de eerste maal een studieweek gehouden, gewijd aan het thema: Liturgie en Missie. Ze was georganiseerd door het Instituut voor Pastoraal en Missie van Manilla in samenwerking met het Centrum voor Pastorale Liturgie en het Missiologisch Instituut van Nijmegen. Een kardinaal, 38 bisschoppen, 7 prelaten en een 90-tal liturgisten, missionarissen en missiologen namen eraan deel. Sommige Nederlandse kranten gewaagden van een conclaaf, maar dit klonk wel wat humo- | |
[pagina 275]
| |
ristisch of grootsprekerig: in werkelijkheid was de opzet heel wat bescheidener, daarom niet minder interessant. De tegenwoordigheid van Kardinaal Gracias, de aartsbisschop van Bombay, die het voorzitterschap natuurlijk niet had aanvaard zonder voorafgaand overleg met hogere kerkelijke autoriteiten, was bijzonder aanmoedigend en manifesteerde de wil van de congressisten tot een wijze bezadigdheid. Men wilde de bijeenkomsten, die plaatsvonden in een retraitehuis, zoveel mogelijk geheim houden en de pers werd dan ook streng geweerd. De afwezigheid van het groot publiek schiep een klimaat waarin de uiteenzettingen, de onderscheiden opvattingen en zelfs de meningsverschillen in alle sereniteit naar voren gebracht konden worden. De grote verscheidenheid in de herkomst van de deelnemers maakte het mogelijk, de zeer verschillende problemen van de onderscheiden landen met elkaar te confronteren en deed weer eens beter begrijpen hoezeer concrete toepassingen een uiterste nuancering vergen. De pers zou er natuurlijk toch in slagen, de geheimhouding te doorbreken. En dit juist betreffende een van de meest betwiste punten. De katholiciteit van de vergadering kon niet beletten dat de liturgisten in meerderheid voorstanders waren van de Duitse stroming, terwijl de meeste missionarissen daarentegen voor het Aziatische of het Indische standpunt opteerden. Hoffelijkheid en collegialiteit konden de divergentie niet verbergen tussen een trage, conservatieve achterhoede en een vinnige avant-garde, welke allen die nog niet helemaal overtuigd waren ongeduldig voor zich trachtte te winnen. Ondanks deze divergentie kwam het tot een uitgebreid en vruchtbaar overzicht van de bestaande problemenGa naar voetnoot1), dat leidde tot het formuleren van concrete wensen. We zeggen: wensen, want, zoals de voorzitter en verschillende leden opmerkten, had de Udengroep, die slechts een privaat karakter had, geen eisen te stellen, geen resoluties in de strikte zin van het woord naar voren te brengen. Deze wensen werden neergelegd in een reeks besluiten. Ze zijn te lang en te technisch om ze uitvoerig te citeren, maar wij geven er hier de essentiële lijnen van weerGa naar voetnoot2). Op de eerste plaats kwam de Mis ter sprake. De deelnemers meenden, dat in de missie, wellicht meer nog dan elders, de behoefte bestaat om de actieve en verantwoorde deelname van de gelovigen te bevorderen. Meer bepaald werd de aandacht geconcentreerd op die gedeelten van de Mis die luidop gebeden worden. Past het niet, ze voor alle aanwezigen geheel verstaanbaar te maken? De meerderheid van de vergadering was het erover eens, dat het in alle missiegebieden ontegenzeggelijk wenselijker zou zijn, indien het gewone der Mis (Kyrie, Gloria enz.) in de streektaal kon gezongen worden. Ook de lezingen zouden, door de priester zelf, in de eigen landstaal moeten worden gedaan, zonder verplichting om de Latijnse tekst te handhaven. Men ging zelfs verder en drukte de algemene wens uit, dat ook sommige gebeden en gezangen, gedeelten van het proprium van elke dag (Oratie, Graduale enz.) in de streektaal zouden gebracht worden, in een letterlijke vertaling of in een geschikte parafrase. Het streven dat hierbij voorzit, is duidelijk: alles in de Mis wat tot het volk, met het volk, door het volk gezegd wordt, moet in de eigen landstaal uitgedrukt worden, en deze gedeelten hoeven dan niet meer in het Latijn herhaald te worden. Eenzelfde strekking ligt ten grondslag aan het ijveren voor het weder invoeren van de ‘oratio fidelium’, het gemeenschappelijk gebed van priester en gelovigen, dat eertijds gebeden werd bij het Offertorium, tot de grote intenties van de Kerk en van de plaatselijke gemeenschap. De vergadering hield zich eveneens bezig met de Sacramenten en de vele Sacramentaliën, waarvan het intensief gebruik in de missielanden bijzonder wenselijk wordt geacht. Ook hier werd door de | |
[pagina 276]
| |
liturgisten, méér nog dan door de missionarissen, de wens uitgedrukt, een groot deel van de gebeden bij het toedienen van de Sacramenten en álle teksten voor de Sacramentaliën in de eigen taal om te zetten. Liturgisten en missionarissen drukten unaniem de wens uit dat de gebruikelijke ceremoniën bij sommige Sacramenten, vooral bij het Doopsel en het Huwelijk, zouden herzien worden. Hiertoe zou men niet alleen de oud-christelijke bronnen moeten revaloriseren, doch evenveel aandacht besteden aan niet-christelijke, zowel profane als religieuze, bronnen van iedere cultuur, om er de waardevolle elementen van te adapteren of eventueel over te nemen; de suggestieve gevoelswaarde van deze traditionele en lokale cultuurvormen mogen wij inderdaad niet onderschatten. Bij het Doopsel b.v. zou men, naast de substantiële ceremoniën, ook goed gekozen plaatselijke riten kunnen herstellen of invoeren (een kwestie welke trouwens in Rome reeds lang in studie is); anderzijds zou men, bij de Doop zowel als bij andere Sacramenten, dié teksten en riten moeten laten wegvallen welke voor sommige volken totaal zinloos, soms zelfs weerzinwekkend lijken (het gebruik van het speeksel in het Doopsel b.v.). Dit streven naar verlevendiging en realisme bij het toedienen van de Sacramenten leidde verder tot de wens, de opeenvolgende ceremoniën van het Doopsel te doen samenvallen met de verschillende chronologische evolutieperioden van het catechumenaat, om de toekomstige christenen er beter bewust van te maken, dat zij telkens een stap vooruit gaan, dat hun telkens verdere verplichtingen worden opgelegd. Het Sacrament van het Huwelijk zou in luister en feestelijkheid niet mogen onderdoen voor de traditionele burgerlijke en heidense plechtigheden; anders komen de gelovigen gemakkelijk in de bekoring, om in de lokale heidense riten een aanvulling te zoeken voor wat hun door de Kerk wordt onthouden. In dezelfde zin kan men zich bij de christelijke begrafenisplechtigheden houden aan plaatselijke gewoonten, als daar maar alle bijgelovige elementen uit geweerd worden. Sommige liturgische seizoenfeesten, als de Kruisdagen b.v., kunnen met meer zin gevierd worden in de aangepaste tijd van het jaar; anders wordt er in sommige streken gebeden voor de oogst op een ogenblik dat het graan reeds in de schuur geborgen is. Vele van de talrijke zegeningen uit het Rituale zijn heel zinrijk, heel ontroerend ... voor wie ze begrijpt. Waarom ze niet toegankelijk maken voor iedereen in zijn eigen taal? In het Westen heeft men nieuwe gemaakt voor vliegtuigen, voor linotypes en wat al meer? Kan men de bestaande dan niet aanpassen en er nieuwe bij maken voor de Afrikaanse, de Aziatische en andere volkeren? Alles bijeen wordt hier een programma geschetst, te uitgebreid om in één enkele studieweek te behandelen. De congressisten zijn de eersten om dat te erkennen. Toch hebben ze het nuttig gevonden, de problemen in al hun verscheidenheid te overschouwen en meteen het werkterrein af te bakenen, zodat men er later in detail en rustiger op terug kan komen. Over het algemeen hebben zij zich wijselijk schrap gezet tegen elke ‘liturgical fever or fervour’, zoals de Kardinaal het in zijn slotwoord formuleerde. Mede daarom kan men het geheel van wensen en besluiten, hoe wijd en uitgebreid ook, helemaal niet roekeloos noemen. Bij de opening van het Congres zei de Kardinaal: ‘De molens van Rome malen langzaam, maar zeker’. Langzamer dan sommigen zouden verlangen. Men mag echter niet uit het oog verliezen, dat Rome rekening moet houden met zoveel verschillende situaties over de hele wereld, waaraan éénzelfde universele maatregel moeilijk tegemoet kan komen. Als men het werk in Rome wil bespoedigen, is er geen beter middel dan op eigen beperkt terrein ernstig en gewetensvol door te werken en aldus de centrale instanties sneller en beter in te lichten. Sommige van de deelnemers drukten de wens uit, dat deze centrale instanties niet alleen streng de hand zouden blijven houden aan het essentiële en een scherpe controle zouden blijven uitoefenen op alle, soms erg avontuurlijke, nieuwigheden, maar toch ook de nodige vrijheid en het recht zouden laten aan de lokale instanties (bisschoppen of beter nog de vergadering van bisschoppen van een streek), om ruime aanpassingen van wat niet essentieel | |
[pagina 277]
| |
is, uit te denken en toe te laten. Aldus zou men ongetwijfeld gemakkelijker tegemoet komen aan de uiteenlopende behoeften van de verschillende volkeren tussen Dakar en Tokio, tussen Stockholm en VuurlandGa naar voetnoot3). J. Masson S.J. | |
De plicht van de arts en het recht van de patiëntOnder de titel ‘Arztpflicht und Patientenrecht’ verscheen in de Rheinischer Merkur van 4 september 1959 een artikel van Dr. Manfred Mielke, dat verwijst naar enkele Duitse rechtuitspraken over bedoeld onderwerp, die ook voor ons niet zonder belang zijn. Eens te meer wordt daaruit duidelijk, tot welk een onmogelijke toestand men komt wanneer men alleen de rechtspraak laat oordelen over beslissingen en gedragingen welke uitsluitend door het geweten kunnen worden voorgeschreven. Het gaat over de bescherming van de zieke tegenover zijn dokter en met name over de vraag, of en in hoe verre een dokter verplicht is de patiënt in te lichten omtrent de gevaren van een of andere behandeling. Een nauwkeurige voorlichting omtrent de voorgestelde behandeling of heelkundige bewerking met de zekere, de waarschijnlijke, of de mogelijke gevolgen vandien, loopt vaak het gevaar, bij de patiënt een angst te doen ontstaan, welke in elk opzicht, psychologisch en lichamelijk, voor het herstel en de genezing soms zeer nadelig kan zijn. Om de tegenstrijdigheid tussen de plicht van de arts, die de toestand van de zieke niet nodeloos mag bezwaren, en het recht van de zieke, die moet weten wat hem te wachten staat, op te lossen, heeft de Strafsenat des Bundesgerichtshofs (10-2-1959) er het volgende op gevonden: oordeelt een arts een dringende operatie noodzakelijk, dan hoeft hij zich niet al te veel te bekommeren om de toestemming van de patiënt. Deze toestemming is immers geïmpliceerd in het feit dat de zieke de hulp van de arts inroept en een operatie niet uitdrukkelijk uitsluit. Doch wie zal oordelen over de vraag, of de patiënt, in zijn noodtoestand, wel geheel vrij over zijn hele oordeelsvermogen beschikt? Nu de arts tegenwoordig zo gemakkelijk, en vaak met zo veel ergerlijke ruchtbaarheid, gedagvaard wordt tot schadevergoeding wegens zgn. ‘verkeerde’ behandelingen, wordt hij voor het dilemma gesteld: ofwel weerhoudt de vrees voor een mogelijke rechtsvervolging hem van een ingreep welke hij noodzakelijk acht, ofwel - en dit zal wel eens dringende plicht zijn - onderneemt hij de ingreep zonder de voorafgaandelijke voorlichting van de zieke en zonder onderzoek naar diens oordeelsbekwaamheid. Deze situatie wordt voor de arts nog moeilijker indien hij bekend is met een vroegere uitspraak van het Duitse gerecht (10-7-1954), die stelde: ‘vanzelfsprekend mag de arts zijn zieke niet nodeloos beangstigen over de mogelijke gevolgen van een behandeling, maar dat belet niet dat hij verplicht is, vóór een ingrijpen, zich te verzekeren van de instemming van de patiënt omtrent de aard en de gevolgen van dat ingrijpen. Lijdt de toestand van de patiënt onder dit vooruitzicht, dan is dit een onvermijdelijk nadeel, dat maar op de koop toe moet worden genomen’. Deze dubbele juridische theorie wordt aangevuld door weer een ander oordeel van het Bundesgerichtshof (16-1-1959): de arts is niet verplicht de zieke over alle mogelijke nadelige gevolgen van de therapie in te lichten, en zeker niet er de nadruk op te leggen dat ook de lichtste ingreep, in de beste voorwaarden uitgevoerd, toch erg kan tegenvallen en slecht aflopen. De graad van verplichte voorlichting hangt af van het aantal en het belang van de mogelijke verwikkelingen, zowel als van het gevaar van de ingreep zelf. Over het algemeen mag men van de arts niet méér verlangen dan dat hij in grote lijnen uitleg geeft over de mogelijke gevaren, waarbij bovendien rekening moet worden gehouden met zijn ervaring en kunde. En dit geldt evenzeer voor een Röntgenbestraling als voor alle andere behandelingen waar enig gevaar aan verbonden is. De arts zelf dient te weten hoe hij de voorlichting moet aanpassen aan de | |
[pagina 278]
| |
toestand en de oordeelsbekwaamheid van de patiënt. Maar daaruit mag niet worden geconcludeerd dat de arts zelf vrij kan uitmaken of de zieke moet voorgelicht worden of niet. Hierover, zegt de Senat (9-12-1958), beslist de rechter! Zodat het in feite altijd de rechter is die, naderhand, oordelen zal of de arts goed of verkeerd heeft gehandeld met zijn zieke in te lichten of niet. Over de tegenstrijdigheden en onduidelijkheden van al deze uitspraken en theorieën zou aan juristen wel wat in overweging te geven zijn. We vrezen echter dat gewetensvolle artsen er zich niet veel van zullen aantrekken. Het is niet mogelijk alle casuïstische gewetensproblemen met een rechterlijke formule op te lossen. Zeker heeft de zieke recht op bescherming van zijn persoonlijkheid, en heeft de arts de plicht die te eerbiedigen. Maar steeds zal de arts zelf in geweten uit te maken hebben, in hoe ver, op welke wijze, en waarover hij zijn zieke dient in te lichten, en hij zal de genezing van zijn zieke niet in gevaar brengen uit vrees voor een rechterlijke, vaak onbevoegde uitspraak. Obk dit risico zal hij dan maar, ditmaal voor zichzelf, op de koop toe nemen. Dr. J. Lebeer |
|