Streven. Jaargang 13
(1959-1960)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |
F. Piot
| |
[pagina 222]
| |
naar hun vroegere domeinen terug te kunnen keren. Velen vluchtten naar Azië, waar ze sindsdien door het communisme verder naar het Oosten werden gedrongen. Velen bevinden zich thans te Hong-Kong, waar ze nog steeds het tragische lot ondergaan dat dertig jaar geleden op aangrijpende wijze werd beschreven door André Malraux. Toen, kort daarna, het fascisme in Italië aan het bewind kwam, in 1933 gevolgd door de triomf van het Duitse nationaal-socialisme, namen de ideologische conflicten in de wereld zeer acute vormen aan. Spanje werd het eerste slagveld en na de overwinning van de nationalisten werden de leden van de republikeinse regering bij hun uittocht naar het buitenland door duizenden aanhangers gevolgd. De racistische grootheidswaanzin van de nazi-leiders bracht hen er toe, na hun eerste militaire successen, krachtens een rationele toepassing van hun pseudo-wetenschappelijke rassentheorieën, tot een systematische verplaatsing - en uitmoording - van hele bevolkingsgroepen over te gaan. Doch na hun nederlaag werden door de overwinnaars weerwraakmaatregelen getroffen welke ook niet steeds de mensheid tot eer strekken. De wapenstilstand bracht echter noch de ware vrede, noch, helaas! de vrijheid voor alle volken. De vestiging in bepaalde landen van autoritaire en onverdraagzame regime's en het losbranden van conflicten op verschillende punten van de grens tussen het Oostelijk en het Westelijk blok, hadden tot gevolg dat, enerzijds, een aantal door de Duitsers verplaatste personen niet konden of wilden gerepatriëerd worden en, anderzijds, dat steeds maar nieuwe ongelukkigen zich bij de groep der ontheemden kwamen voegen. De diensten van de Verenigde Naties schatten op ongeveer 40 miljoen het aantal personen die sinds het einde van de tweede wereldoorlog vluchteling zijn geworden. Een relatief klein aantal hiervan behoort tot de groep der zg. internationale vluchtelingen, diegenen nl. die, doorgaans om politieke redenen, hun heil gezocht hebben buiten de grenzen van hun vaderland. Hieronder ressorteren o.a. de 174.000 Hongaren die na de opstand van oktober-november 1956 naar Midden- en West-Europa gevlucht zijn. Doch een zelfde drama had zich reeds enkele jaren vroeger voorgedaan op het Aziatische continent, waar bij de vestiging van Mao's volksrepubliek een groot aantal Chinezen in allerijl uitweken naar Hong-Kong, terwijl de vestiging van de Staat Israël en de vijandelijkheden die ermee gepaard gingen tot gevolg hadden dat honderdduizenden Arabieren zich op Joods-Palestijnse bodem onveilig voelden. Het aantal dezer internationale vluchtelingen wordt geraamd op 3,15 miljoen (1 miljoen Europese, 1 miljoen Chinese en 947.000 Arabische vluchtelingen, waarbij nog dienen te worden gevoegd: 180.000 Algerijnen die sinds de aanvang van de actie van de F.L.N. de wijk genomen hebben, 17.000 Tibetanen die hun vaderland verlaten hebben na de bezetting door de Chinese troepen en 6.000 Syrische vluchtelingen die in Libanon een schuilplaats hebben gezocht tengevolge van de hevige politieke strijd die zich sinds jaren in hun land afspeelt). Vermelden we tenslotte in deze groep 1,4 miljoen Europese vluchtelingen die de kans waarnamen om buiten Europa een nieuw leven te beginnen. Daarnaast zijn er op dit ogenblik miljoenen ‘nationale’ vluchtelingen. In deze groep worden ondergebracht de personen die uit bepaalde gewesten verdreven zijn, doch zich vestigden in een ander gedeelte van hun vaderland, of, wanneer hun uittocht verband houdt met het verlies van vroeger gekoloniseerde of geannexeerde gebieden, in het moederland. Het betreft hier vooral het ontzaglijk aantal Duitsers die bij het einde van de tweede wereldoorlog gedwongen | |
[pagina 223]
| |
werd hun Heimat te verlaten omwille van de grensverschuivingen die toen doorgevoerd werden en van de drastische maatregelen o.m. door de Poolse en Tsjechoslovaakse regeringen getroffen om een grotere homogeniteit van hun bevolking te verzekeren. De oorlogsgebeurtenissen hadden tot gevolg dat ook 400.000 Italianen en 50.000 Grieken hun have en goed moesten achterlaten en een nieuw tehuis moesten zoeken; duizenden Grieken die ten tijde van de guerrilla aan de zijde van de communistische generaal Markos hadden gestreden, weken uit naar Polen, waar ze meestal in de voormalige Duitse gebieden als kolonisten werden geïnstalleerd. Anderzijds vonden tal van Joodse vluchtelingen uit Oost-Europa een onderdak in Israël. Het tragische fenomeen van de ‘displaced persons’ op eigen bodem kwam ook voor op het Aziatische continent, in even onrustwekkende verhoudingen. De broedertwisten in India tussen Hindoe's en Mohammedanen leidden niet slechts, bij het vertrek van de Britten in 1947, tot de scheiding van India en Pakistan, maar dwong ook 6,5 miljoen Mohammedanen tot een grote trek naar een van de twee Pakistaanse gebieden, terwijl in omgekeerde richting 8,5 miljoen Hindoe's en Sikhs de onder Mohammedaans beheer geplaatste Staten ontvluchtten. Het eerste grote na-oorlogse conflict, dat in 1950 losbrandde in Korea, dreef 3 miljoen Koreanen op de wegen naar het Zuiden en in Vietnam zochten, ingevolge de actie van de Viet-Minh, 1 miljoen inwoners van 't vroegere Franse Indochina hun heil in de uitwijking naar het niet-communistische gedeelte van hun vaderland. Te voren hadden reeds 600.000 in Korea gevestigde Japanners dit schiereiland moeten verlaten, wegens de scherpe reactie van de Koreaanse bevolking na tientallen jaren bezetting door Nippon. Na de uitdrijving der Chinese nationalisten uit het Aziatisch continent vestigden zich 2,6 miljoen Chinezen op de door Tsjang Kai Sjek beheerde eilanden. Aan de limiet van Europa en Azië, tenslotte, namen 175.000 in de Balkan wonende Turken de wijk naar het Nabije Oosten. Op grond van deze gegevens kan het aantal personen die in de loop der jongste vijftien jaar uitgedreven werden en tot de groep der nationale vluchtelingen behoren geraamd worden op ongeveer 35 miljoen. Hiervan behoort op dit ogenblik nog ongeveer ⅓ tot de armzalige groep der ontheemden en meer dan 2 miljoen doen thans nog een beroep op een of andere vorm van bijstand vanwege de Verenigde Naties. Deze cijfers geven een idee van de omvang van het probleem en van de middelen die in het werk moeten gesteld worden om tot een oplossing te komen. Doch het volstaat een der elementen van het gehele vraagstuk afzonderlijk te beschouwen, om nog beter de onmetelijkheid van de nood der ontheemden te beseffen. Hong-Kong is hiervan een typisch voorbeeld. Deze kolonie van de Britse Kroon telde, in augustus 1945, 600.000 inwoners. Wegens de oorlog op het Chinese vasteland en de verovering ervan door het Rode Leger, zijn ongeveer 1,5 à 2 miljoen vluchtelingen uit China zich op dit kleine grondgebied (100 km2) komen vestigen, zodat daar thans - het natuurlijk accres van de autochtone bevolking is aanzienlijk - ongeveer 2,5 miljoen mensen wonen. Wanneer men weet dat reeds de normale Chinese gezinnen doorgaans in de meest anti-hygiënische voorwaarden gehuisvest zijn, zal men kunnen begrijpen dat deze vluchtelingen in de meest erbarmelijke krotten werden ondergebracht, voor zover hun enig onderdak kon worden verschaft. Naar het woord van een missio- | |
[pagina 224]
| |
naris die ter plaatse de strijd heeft aangebonden tegen de fysische en morele onheilen welke deze massa bedreigen, zijn de duizenden vluchtelingen op Hong-Kong neergestreken als een wolk sprinkhanen; degenen die in het bebouwde centrum geen onderkomen vonden, hebben hun intrek genomen in grotten langs de bergwanden rond de stad. De meest gelukkigen onder hen werden gehuisvest in een der talrijke buildings opgetrokken door de Britse regering, waar een kamer voor twee dollar per maand verhuurd wordt; gewoonlijk wonen in dergelijke kamers 30 tot 40 personen! Meer dan 200.000 mensen leven in dergelijke voorwaarden. Anderen (250.000) hebben, met behulp van enkele planken en platen, een barak opgetrokken; hutten werden zelfs op de daken van flatgebouwen geplaatst. Doch 80.000 kennen zelfs dat geluk niet en leven werkelijk onder de blote hemel. De hospitalen en geneeskundige diensten zijn eveneens maar al te schaars en de éénmansbedden zijn meestal door 3 zieken bezet. De lijken der overledenen kunnen zelden tijdig worden weggehaald. In deze sfeer worden de besmettelijke ziekten, vooral de longtuberculose, met een ongelooflijke snelheid voortgeplant. Daarenboven staat Hong-Kong, zoals de meeste landen in het Verre Oosten, bloot aan ontzaglijke natuurrampen; de taïfoen eist regelmatig talrijke doden op en brengt aanzienlijke verwoestingen aan. Wegens de droogte ontstaan vaak hevige branden: in de nacht van 25 december 1953, werden 50.000 personen door brand van hun woning beroofd. Wat de voeding betreft, is de situatie even rampzalig: twee kopjes rijst en een stuk gedroogde vis vormen het dagelijks rantsoen van de vluchteling; dit vertegenwoordigt amper 300 calorieën. De waterbedeling geschiedt slechts gedurende twee uur per dag, wegens de grote schaarste. De Verenigde Staten hebben hier een aanzienlijke hulp verleend; in 1957 werden door de Amerikaanse regering voor meer dan 6 miljoen dollar voedingswaren uitgedeeld. Ook de Britse regering stelde alles in het werk, vooral om nieuwe huisvestingsmogelijkheden te scheppen en om de werkgelegenheid te verruimen. In dit opzicht zij trouwens aangestipt dat een aantal vluchtelingen knappe ambachtslui zijn die er in geslaagd zijn, wegens de gunstige conjunctuur, de industrialisatie van Hong-Kong in aanzienlijke mate te bevorderen. Het is echter duidelijk dat, gezien de onmogelijkheid zowel van een repatriëring als van een emigratie op grote schaal, de middelen om de integratie ter plaatse te bevorderen dringend moeten vermenigvuldigd worden in een nabije toekomst. Aan het ander uiteinde van het Aziatische vasteland, wordt een nauwelijks minder ernstig vluchtelingenprobleem gesteld, nl. de reïntegratie van de Palestijnse vluchtelingen, waarvan het aantal het miljoen overtreft: 570.000 in Jordanië (waar ze meer dan ⅓ van de nationale bevolking uitmaken), 240.000 in de streek van Gaza, 125.000 in Libanon en 105.000 in Syrië. Ernstige pogingen zijn gedaan om deze vluchtelingen te hulp te komen en een speciale ‘Organisatie van de Verenigde Naties voor hulp en werkverschaffing aan de Palestijnse vluchtelingen in het Nabije Oosten’ (UNRWA) is hiertoe opgericht. Lofwaardige initiatieven hebben geleid tot de verbetering van de materiële situatie van een groot aantal vluchtelingen die, dank zij een aangepaste scholing en een ijverige bemoeiing inzake werkverschaffing, konden geassimileerd worden. Doch het probleem van de huisvesting neemt enorme afmetingen aan: ongeveer 40% van de vluchtelingen leeft in kampen en de UNRWA heeft tot hiertoe geen ander hulpmiddel gevonden dan het vervangen van de oorspronkelijke tenten door hutten. | |
[pagina 225]
| |
En wat dan gezegd van Duitsland? Hier hebben zich de vluchtelingenproblemen werkelijk opgestapeld. Bij het einde van de tweede wereldoorlog waren er in Midden-Europa, vooral op Duits grondgebied, 8 miljoen displaced persons, uit het land van oorsprong gedeporteerd door de nazi-regering. De meesten werden na de ineenstorting van het Hitlerregime gerepatriëerd; toch waren er ongeveer 1 miljoen die niet wensten terug te keren en poogden uit te wijken naar West-Europa of Amerika; einde 1951 bleven er nog 150.000 D.P.'s in West-Duitsland; hun aantal is sindsdien opnieuw aangegroeid en benaderde, einde 1958, de 230.000. Krachtens de maatregelen getroffen tegen de Duitse kolonisten in de voormalige Duitse gewesten welke in 1945 aan Sovjet-Rusland en Polen werden afgestaan, werden 9,6 miljoen Duitse burgers uitgedreven; 7,4 miljoen andere leden van de sinds eeuwen in Oost- en Zuid-Oost-Europa gevestigde Duitse nederzettingen ondergingen hetzelfde lot. Van deze 17 miljoen mensen verdwenen er ongeveer 2,5 miljoen, terwijl nog 2,5 miljoen tenslotte toch verlof kregen om in de Oost-Europese landen te verblijven. Twaalf miljoen belandden in de Duits gebleven gebieden ten Westen van de Oder-Neisse-lijn; ⅓ hiervan bleef in de Sovjet-zone, de anderen zochten een onderdak in de door de Westerse legers bezette gewesten. Sinds 1946 zijn ongeveer ¼ van degenen die zich oorspronkelijk in de Sovjet-zone vestigden, naar West-Duitsland gevlucht; daarenboven kregen, ingevolge een akkoord tussen West-Duitsland en het Poolse Rode Kruis, een aantal in Polen wonende Duitsers verlof om zich bij hun familie in West-Duitsland te vervoegen (89.000 in 1957, 134.000 in 1958). Sinds 1945 is dan in steeds stijgende mate een golf van vluchtelingen uit Oost-Duitsland naar het grondgebied van de Bondsrepubliek gespoeld: in het geheel meer dan 3 miljoen (204.000 in 1958). Telt men al deze groepen samen, dan komt men tot de conclusie dat in de Duitse Bondsrepubliek meer dan 12,5 miljoen vluchtelingen gevestigd zijn, hetgeen ¼ van de totale bevolking uitmaakt.
Deze cijfers spreken voor zichzelf: de nood kent geen grenzen. Voor dit wereldprobleem moest ook naar wereldomvattende hulpmiddelen worden gezocht. Dit is van den beginne af de bezorgdheid geweest van de Verenigde Naties, die speciale organismen en fondsen hebben opgericht: de Internationale Organisatie voor Vluchtelingen (IRO), in februari 1952 vervangen door het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen, dat door de Algemene Vergadering gemachtigd werd een Fonds der Verenigde Naties voor hulp aan de vluchtelingen (UNREF) in te stellen, ten einde een speciaal programma uit te werken met het oog op een definitieve installatie van de vluchtelingen en het verlenen van dringende hulp aan de behoeftigen. Het Hoog Commissariaat heeft als bijzondere opdracht het verzekeren van de internationale juridische bescherming van de vluchtelingen en het bevorderen van bestendige oplossingen voor de vluchtelingenproblemen. A priori kunnen drie verschillende oplossingen onderzocht worden: de repatriëring, de emigratie en de integratie. De repatriëring biedt slechts zelden een uitweg en dit is begrijpelijk: bij definitie is vluchteling degene die om bepaalde redenen de rechtsbescherming van de Staat waarvan hij de nationaliteit bezit niet kan of niet wenst in te roepen. Statistische gegevens tonen aan hoe zeldzaam de vluchtelingen zijn die de terugkeer naar hun vaderland aanvaarden: gedurende de eerste vijf jaren na de stichting van de IRO hebben slechts | |
[pagina 226]
| |
74.000 vluchtelingen, geplaatst onder het mandaat van deze organisatie, met repatriëring ingestemd, terwijl meer dan 1 miljoen de emigratie aanvaardden en 50.000 in de kampen bleven. Een meer recente gebeurtenis toont dit nog duidelijker aan: van de 174.000 Hongaarse vluchtelingen werden er slechts 5.186 bereid gevonden om naar Hongarije terug te keren, en een groot deel van hen waren dan nog personen die uit hun land gevlucht waren tijdens de eerste dagen van de revolutie uit vrees voor een overwinning der opstandelingenGa naar voetnoot1). De emigratie heeft aan velen een aanvaardbare en gunstige oplossing geboden, kort na de bevrijding. Doch sindsdien hebben de meeste immigratie-landen opnieuw een zeer strikte reglementering ingevoerd die in de praktijk nog weinig kansen aan de vluchtelingen laat. Talrijke vluchtelingen weigeren in de emigratie een oplossing te zoeken en zien, soms aangehitst door demagogische menners, hun enig heil in de terugkeer naar hun vaderland. Deze dikwijls weinig realistische geest heerst vooral bij de Arabische vluchtelingen die uitkijken naar de dag waarop de vijand uit hun geboorteland zal worden verdreven. De integratie in de gemeenschap waarin ze voorlopig werden opgenomen blijkt uiteindelijk de enige oplossing te bieden aan de vluchtelingen die thans nog in de kampen verblijvenGa naar voetnoot2). Zowel voor de betrokkenen zelf als voor de gemeenschappen waarin ze geïntegreerd worden, betekent dit een noodoplossing, maar een andere uitkomst is in feite uitgesloten. Doch hier stuit men op grote financiële moeilijkheden. De integratie vereist aanzienlijke kapitalen en de beschikbare fondsen zijn ontoereikend. Intussen wordt de materiële en morele nood der nog niet geïnstalleerde vluchtelingen steeds nijpender. Om een einde te maken aan hun ellende, - sommigen verblijven sinds vijftien jaar in kampen, en vele kinderen die in deze ongelukkige sfeer ter wereld kwamen hebben nooit een normaal leven gekend, - werd onder de auspiciën van de Verenigde Naties een gedurfd initiatief genomen: een soort mobilisatie van de goodwill der wereldopinie ten bate van de vluchtelingen, het ‘Wereldjaar van de Vluchteling’, dat zich tot onmiddellijk doel stelt het ontruimen van de kampen, waarvan het voortbestaan de mensheid tot schande strekt. Getracht wordt verhoogde financiële bijdragen te verkrijgen van de regeringen en van individuele personen. Maar een der objectieven is ook het uitbreiden van de mogelijkheden voor een definitieve oplossing, o.m. door integratie. Het geldt hier een poging tot samenbundeling van alle krachtsinspanningen; maar met het Wereldjaar wordt ook tot de internationale publieke opinie een oproep gericht opdat zij, door het creëren van een gunstige sfeer, aan de regeringen de kans zou bieden om substantieel bij te dragen tot het oplossen van het vluchtelingenvraagstuk, of opdat zij hen er toe zou aansporen. Sommige regeringen in Europa en in Amerika hebben onlangs hun bedoeling bekend gemaakt, toe te treden tot het internationaal verdrag van 28 juli 1951, inhoudende het statuut van de vluchteling. Dit is dan reeds een eerste positief resultaat van de grootscheepse psychologische campagne die door het Wereldjaar werd op touw gezet. |
|