Streven. Jaargang 13
(1959-1960)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 202]
| |
Toynbee, historicus of profeet?
| |
Toynbee's Persoon en GeschriftenIn 1889 te Londen geboren, studeerde Arnold J. Toynbee te Winchesster en te Oxford. Steeds heeft hij zijn klassieke opvoeding als een onschatbare weldaad beschouwd. Toen de eerste wereldoorlog uitbrak was hij juist, als fellow en tutor van het Balliol College te Oxford, Thucydides aan het uitleggen. Het trof hem als een slag dat Thucydides een analoge historische crisis beschreef als die van 1914. De Griekse historicus, zo leek het Toynbee, had vóór ons ervaren wat wij nog moesten doormaken. Verleden, heden en toekomst waren zinloze woorden. ‘Wat de chronologie ook zeggen moge, nu was bewezen, dat Thucydides' wereld en mijn wereld filosofisch gelijktijdig waren’Ga naar voetnoot1). Ook andere beschouwingen leidden tot het ‘visioen van de filosofische gelijktijdig- | |
[pagina 203]
| |
heid van alle beschavingen’, en stilaan rijpte een groot ontwerp in hem. Na de eerste wereldoorlog kreeg hij het toen opzienbarend boek van Spengler Der Untergang des Abendlandes in handen. Verbaasd vroeg hij zich eerst af of zijn voorgenomen onderzoek niet reeds door de Duitse geschiedfilosoof was gedaan: Spengler sprak immers over acht grote beschavingen en beschouwde deze als gelijktijdig en parallel, maar hij gaf geen antwoord op de vraag naar de oorsprong van de beschavingen, zodat dus nog werk overbleef. Zo noteerde Toynbee in 1922 op een half velletje blocnotepapier het plan van een groot werk dat naar raming 4.000 blz. van 500 woorden zou omvatten; het zouden er 6.000 worden. In de ‘Proloog in de hemel’ van Goethe's Faust las Toynbee hoe Mephistopheles voor de troon van God treedt en Deze uitdaagt; waarop God antwoordt en zijn scheppingswerk voortzet. De idee van challenge-response, van uitdaging-antwoord, zal de meest vruchtbare idee in heel Toynbee's wereldvisie worden, en zowel het ontstaan en de groei, als de ineenstorting en de ontbinding der culturen verklaren. Een laatste punt is nog van belang voor Toynbee's persoonlijkheid. In 1915-1919 was hij in regeringsdienst in het Nabije Oosten en als specialist voor het Midden-Oosten nam hij deel aan de Parijse vredesconferentie van 1919. Van 1925 tot zijn emeritaat in 1956 was hij Director of Studies in het Royal Institute of International Affairs, wat hem met de hele wereld in contact bracht. Onder de tweede wereldoorlog was hij betrokken bij of de leider van het Foreign Research of van de onderzoekingsafdeling van het Foreign Office, waardoor hij medelid werd van de Britse delegatie op de Parijse vredesconferentie van 1946Ga naar voetnoot2). Die deelname aan de Britse politiek, niet als politicus maar als onderzoeker, gaf hem een eersterangs informatie over alle landen en vreemde continenten en ook een persoonlijke universele instelling. In 1936 verschenen de eerste drie delen van A study of history, reeds in 1939 gevolgd door de delen IV-VI. De Britse historici bespraken dit groots werk met het nodige voorbehoud, en de zes dikke delen vonden veilig hun weg naar bestofte boekenrekken. In 1946 echter publiceerde Somervell een, door Toynbee zelf nagezien, Abridgement of samenvatting, dat in Amerika een bestseller werd en dadelijk in verscheidene talen werd vertaald. Met één slag was Toynbee beroemd, door de internationale pers tot de wolken verheven, door vele vakhistorici vinnig bekritiseerd, door enkelen echter, vooral in Duitsland, aanvankelijk tamelijk gunstig beoordeeld. In ons taalgebied introduceerde Prof. Jan | |
[pagina 204]
| |
Romein met een exposé lovend de vertaling van Somervell's résuméGa naar voetnoot3). Pas in 1954 verschenen de laatste vier delen van Toynbee's levenswerkGa naar voetnoot4), weer door Somervell in een Abridgement (1957) samengevatGa naar voetnoot5). Daarnaast verschenen over detailproblemen verscheidene andere studiën, die overal een sterke weerklank vonden: Civilization on trial in 1947Ga naar voetnoot6), The prospects of Western civilization in 1949, The world and the West in 1953Ga naar voetnoot7), An historian's approach to religion in 1956Ga naar voetnoot8) en Christianity among the religions of the world in 1958, om slechts de voornaamste te noemen. | |
Toynbee's Systeem van BeschavingenOp zoek naar een ‘intelligible field of historical study’, naar een sociale eenheid welke de nodige elementen van verklaring in zichzelf bezit, constateert Toynbee dat een staat of natie, wegens zijn afhankelijkheid van en inwerking op andere staten en naties, dit niet is. Evenmin kunnen wij de hele menselijke geschiedenis als dusdanig beschouwen: wij hoeven b.v. de Egyptische beschaving niet te kennen om die van de Inca's te bestuderen. Neen, het ideale studieveld voor een historicus is een beschaving, een ‘society’, zoals Toynbee die steeds noemt. En nu doorloopt de geleerde met een wereldwijde en eeuwenomspannende arendsblik de hele mensengeschiedenis, en telt precies dertig gemeenschappen: vijf zijn dwergbeschavingen gebleven, in hun groei gestuit, zoals die van de Spartanen en de Eskimo's, vier andere bleken niet levensvatbaar, zoals die van de Vikingen in Scandinavië, maar eenentwintig zijn volwaardige culturen. Deze ‘societies’ staan niet volledig los van elkaar, maar hebben vaak een moeder-dochter-verhouding. Uit de Oud-Chinese cultuur ontsproot later de ‘Verre-Oostelijke’ beschaving en haar uitloper, de Japanse cultuur. Evenzo werd de Oud-Indische cultuur opgevolgd door de Hindoe-beschaving, en aan de boorden van de Eufraat de Sumerische door de Babylonische. Voor-Azië was een bijzonder vruchtbare bodem: in het noorden bloeide de cultuur der Hittieten, en in Syrië en Palestina van 1100 vóór tot 1300 na Chr. de Syrische, waaruit de Iraanse en de Arabische beschavingen voortkwamen. Uit de Minoïsche beschaving van | |
[pagina 205]
| |
Oud-Kreta kwam later de Grieks-Romeinse cultuur voort, door Toynbee steeds de Helleense genoemd, en hieruit ontsproten de Westerse beschaving en de orthodox-christelijke, welke laatste door de moslems tot een universele staat werd samengevat, terwijl haar uitloper, de Russische cultuur, zoals de Japanse, haar eigen weg ging. In Amerika ten slotte onderscheidt Toynbee de Maya-cultuur met haar twee dochter-gemeenschappen, die van Yucatan en van Mexico, terwijl de Andes-beschaving van de Inca's van Peru geen dochterculturen heeft voortgebracht, Dat zijn dus de beroemde eenentwintig. Al deze netjes opgestelde beschavingen doorlopen eenzelfde cyclus van opkomst, groei, ontbinding en verval, onder inwerking van dezelfde factoren en met dezelfde stadia. Dat een primitieve beschaving zich ergens tot een hogere cultuur ontwikkelt, ligt niet aan het ras of aan het milieu, zoals de positivisten destijds meenden, maar alleen hieraan dat 'n volksstam op een ‘uitdaging’ het gepaste ‘antwoord’ geeft. Natuurlijke moeilijkheden, als harde bodem of klimaatswisseling of druk van andere volksgroepen, kunnen de prikkel zijn die in een gemeenschap de kracht oproept om zegevierend de uitdaging af te slaan. De cultuur komt echter pas tot volle groei wanneer de uitdaging en het antwoord van buiten naar binnen worden verlegd. Een echte ‘vergeestelijking’ komt pas tot stand wanneer de leidende minderheid zich een tijd in de afzondering terugtrekt, withdrawl, om rijker tot de medemensen terug te keren. Deze groeiperiode heeft geen vast bepaalde duur, zoals bij Spengler, maar duurt zolang de élan vital (Bergson), de vitaliteit van de elite deze in staat stelt de uitdagingen te beantwoorden. Maar op zeker ogenblik heeft er een breakdown plaats: de cultuur raakt defect, blijft steken, niet door aanvallen van buiten, maar door de eigen schuld van de elite. De leidende minderheid kan niet meer de kracht opbrengen om de haar gestelde taak te vervullen en de massa, ‘het innerlijk proletariaat’, tot navolging te bewegen. De breakdown is niet het einde maar het begin van een periode van verwording. Als eens de breakdown is gekomen, is niemand meer in staat het tij te keren; al wat krachtige persoonlijkheden nog kunnen bewerken, is een uitstel van executie. De laatste periode, die van de ontbinding, kent drie fasen: eerst een tijd van troebelen, gekenmerkt door onderlinge oorlogen en klassenstrijd; daarop volgt de universele staat, een dwangrijk, waarin de minderheid met geweld de meerderheid overheerst; en ten slotte vormt de onderdrukte minderheid een ‘algemene kerk’. Dit is de ‘pop’ waaruit de dochter-cultuur zal kunnen ontstaan. Ter verduidelijking merken wij nog op dat Spengler de culturen beschouwde als levende organismen, onderworpen aan strakke biologische | |
[pagina 206]
| |
wetten, zodat b.v. elke der vier perioden ongeveer driehonderd jaar omvatte. Toynbee echter kent hun geen eigen, van de individuen onafhankelijk bestaan toe, al spreekt hij wel van een ‘living soul’, ‘having a life of its own’. Daarenboven ontwikkelen zich deze beschavingen niet volgens een gepredetermineerd schema, hij laat hun veel meer speling, vrijheid en vergeestelijking, ofschoon ook bij hem elke ‘gemeenschap’ de vier stadia, met een veelvormigheid in de groeiperiode en een eenvormigheid in de ontbinding, doorloopt. Dat is in zijn summiere trekken het patroon dat Toynbee ons met een tropische weelde van voorbeelden in de eerste zes delen van zijn opus voorhoudt. | |
Resultaat van Onderzoek of vooropgezette Idee?Steeds weer herhaalt Toynbee dat zijn werk het resultaat is van zuiver historisch, louter empirisch onderzoek: zijn conclusies leidt hij strikt logisch af uit vaststaande feiten; zijn systeem is alleen de gevolgtrekking en de synthese van het historisch materiaal. Laten wij daarom enige punten van Toynbee's betoog onder de historische loep nemen. Het best beginnen wij met de Helleense beschaving, daar deze als prototype dient en alle andere culturen daaraan worden gemeten. Toynbee legt de bloeiperiode van de Helleense beschaving in de tweede helft van de zesde en de eerste helft van de vijfde eeuw. De Peloponnesische oorlog (431-404) bracht de breakdown, de ineenstorting. Bijgevolg valt de schitterende periode van de Griekse kunst, met de beeldhouwers Phidias, Polyclitus en Praxiteles, met Apelles, wellicht de grootste schilder der oudheid, met Plato en Aristoteles, in Griekenlands vervalperiode. En welk een verbazende gedachte, Sparta naast de Helleense cultuur een eigen beschaving, zij het een dwergbeschaving, toe te kennen! Het ergerlijkste evenwel is dat heel de Romeinse geschiedenis slechts een onderdeel vormt van de Helleense beschaving in haar vervalperiode, alsof Rome's eigen oorsprong, haar zelfstandige prestaties op het gebied van het recht en de wetgeving, de vereniging van Italië, de romanisering - niet hellenisering! - van het hele Westen en zelfs de eigen aard van haar kunst het Romeinse rijk niet 'n onafhankelijke plaats verzekerdenGa naar voetnoot9). Wat moeten wij echter zeggen van de andere beschavingen? Vooreerst worden zij willekeurig gekozen. Hoe kwam Toynbee op de idee. in Voor-Azië en het oostelijk bekken van de Middellandse zee de Sumerische, Babylonische, Hittitische, Minoïsche, Syrische, Helleense, Iraanse en Arabische beschavingen als afzonderlijke afgesloten eenheden, telkens als een ‘intelligible field of historical study’, op te vatten? | |
[pagina 207]
| |
De bekende sinoloog Wayne Altree protesteert er heftig tegen dat Toynbee, afgezien van talrijke verkeerde voorstellingen, de ene vijfduizend jaar oude cultuur van China in twee beschavingen indeelt: de Chinese en die van het Verre-Oosten, alleen maar omdat er twee godsdiensten tot hoge bloei zijn gekomen en dit volgens zijn werkhypothese alleen mag voorkomen in een staat in volle ontbindingGa naar voetnoot10). Met dezelfde willekeur onderscheidt Toynbee in Indië twee beschavingen, eveneens omdat de ene het boeddhisme, de andere het hindoeïsme deed ontstaan. En met welk recht wijst hij de 650 primitieve beschavingen, die hij even vermeldt, hooghartig van de hand als van nul en geen belang? Niet alleen de keuze der 21 ‘societies’ is volledig willekeurig, maar hij dwingt ze alle in hetzelfde Helleense keurslijf. Op Egypte is Toynbee blijkbaar gebeten, omdat deze gemeenschap met het Oude, het Midden- en het Nieuwe Rijk zich absoluut niet wil schikken naar het Helleens model. De Syrische cultuur is al even weerbarstig: Toynbee laat ze omstreeks 1100 ontstaan in Syrië en Palestina, wijst het Jodendom af als een fossiele beschaving - zijn antisemitisme komt ook elders kwetsend tot uiting -, weet geen raad met de verovering van Alexander de Grote in 333 v. C., en laat daarom de Syrische beschaving duizend jaar onderduiken, om onder de Arabische kalifaten der Amajjaden en Abassiden een universele staat te stichten met een hogere godsdienst, de islam! De vier door Toynbee getelde Amerikaanse beschavingen laten wij maar terzijde, omdat de gegevens hier zo schaars zijn, dat de fantasie vrije teugel heeft en alle mogelijke schablonen kan uitdenken. De Slavische historici beweren dat Toynbee van Rusland een zeer onvolledige kennis heeft en die dan nog gewelddadig in het procrustesbed dwingt. Een opvallend kenmerk van Toynbee is zijn onderschatten of beter misprijzen van de nationale geschiedenis, het nationalisme, door hem neerhalend ‘parochialisme’ genoemd. Alleen door de afzonderlijke nationale prestaties in West-Europa uit te schakelen kan hij de Westerse cultuur in het keurslijf van de Helleense cultuur dwingen. Italië en Zuid-Nederland, in de late middeleeuwen, Spanje in de 16e eeuw, Nederland in de beginnende 17e eeuw, Frankrijk in de 17e, Duitsland en Engeland op het einde van de 18e en in de 19e eeuw, hadden achtereenvolgens hun gouden Eeuw of een hoogtepunt van hun cultuur; hoe kan men een algemene waardemeter aan de Westerse cultuur aanleggen wanneer er zo grote nationale verschillen zijn? Het is waar, dat Toynbee bij het onderzoek van zijn 21 ‘societies’ vooral - en soms ook | |
[pagina 208]
| |
weer niet - zijn aandacht beperkt tot de politieke, militaire en religieuze factoren, en zich voor de economie, de kunst, de wetenschappen en de filosofie weinig interesseert. Maar ligt hierin weer niet een enorme beperking van deze overigens ruime geest? Het scharnier waarop het hele Toynbeese stelsel draait, is de theorie van de ‘challenge-response’, ‘uitdaging-antwoord’. Dit is een verrijkende idee, die heel wat meer dan de ras-en-milieu-theorie, het ontstaan, de bloei en de verwording van een cultuur verklaart. Maar waarom moet Toynbee nu ras en milieu volledig uitsluiten? Zo onderschat hij ten zeerste de bijdrage der Germanen bij het ontstaan en de bloei der Westerse cultuur. Hoe kun je verklaren dat de cultuur in West-Europa vanaf de 12e eeuw bloeide aan de Rijn-en-Seine-boorden, en dat heel deze tussenliggende streek zo'n vooraanstaande rol in de Westerse beschaving heeft gespeeld? Toynbee verklaart dit niet, want hij spreekt er niet over. In zijn beroemd debat met Toynbee voor de Londense BBC in 1948, wierp Geyl het geval Holland op. Toynbee zet uiteen dat de Hollanders in hun voortdurende strijd met de zee de energie verzamelden om in de 17e eeuw een groot rijk te stichten en een leidende positie te veroveren. Waarop Geyl opmerkt dat de Nederlandse cultuur niet ontstond in de streken die met het water hadden te worstelen, en dat later Holland tot grote bloei kwam dank zij de immigratie, de vruchtbaarheid van de bodem en de nabijheid van de zeeGa naar voetnoot11). Al erkennen alle recensenten van Toynbee's boeken dat er goede elementen en vruchtbare ideeën in schuilen, toch is de afwijzing nagenoeg algemeenGa naar voetnoot12). ‘Het ganse imposante werk is een bespotting van de wetenschappelijke methode’ schrijft GeylGa naar voetnoot13). Fr. Hampl besluit een lange bespreking met de woorden: ‘Dass hier eine Gefahr für unsere Wissenschaft und ihre weitere Entwicklung liegt, scheint mir jedenfalls sicher’Ga naar voetnoot14). En Rich. Pares typeert Toynbee's A Study of history als ‘a monument of uncontrolled ingenuity’ en als ‘a failure’Ga naar voetnoot15). | |
Christen of Syncretist?In de eerste zes delen van zijn groots werk poneerde Toynbee dat de universele Kerk dient om de beschaving van een ondergaande | |
[pagina 209]
| |
society te redden voor een volgende society. Natuurlijk zweefde de auteur voor ogen dat, bij de ondergang van het Romeinse rijk, de Katholieke Kerk de antieke beschaving gered heeft voor de Westerse society. Dit was zijn mening in 1927, toen hij voor het eerst de nota's voor het hele werk opstelde, maar in het laatste der eerste zes delen, dat in 1939 verscheen, kunnen wij reeds een accentverschuiving waarnemen. In 1940 hield Toynbee te Oxford een voordracht over ‘Christendom en beschaving’ en hierin kwam hij met een nieuwe idee aandragen: niet de religies zijn secundair, maar de beschavingen; godsdienst is belangrijker dan cultuur. Als een beschaving in verwording maar een hogere godsdienst voortbrengt, heeft zij haar rol vervuld. ‘Als de godsdienst een wagen is, dan ziet het eruit, alsof de wielen, waarop hij ten hemel stijgt, de periodieke instortingen der beschavingen op aarde konden zijn. Het ziet eruit, alsof de beweging der beschavingen kringvormig en terugkerend kon zijn, terwijl de beweging der religie zich langs een enkele opwaartse beweging van de godsdienst voltrekt’Ga naar voetnoot16). Dit totaal gewijzigd inzicht in de rol van beschavingen en religies noodzaakte Toynbee, toen hij zich in 1946 weer aan het schrijven zette, zijn nota's van 1927 totaal om te werken. Het resultaat kunnen wij zien in de laatste vier delen, die in 1954 verschenenGa naar voetnoot17). Daarmee is de eenheid van het werk wel verbroken, doch deze nieuwe overtuiging is van kapitaal belang om Toynbee's houding tegenover de Westerse cultuur te verklaren. Maar daarover later. Eerst willen we nog even een ander aspect van Toynbee's religieuze opvatting beschouwen. Van huis uit is hij zelf anglicaan. In heel zijn oeuvre laat hij duidelijk een voorkeur blijken voor het christendom, maar tenslotte is hij van mening dat pas alle religies samen een volledig beeld geven van de religieuze houding en overtuiging van de mens. Meer dan eens verhaalt hij in verschillende van zijn boeken het volgende voorval. Toen tegen het eind van de vierde eeuw op bevel van de christelijke keizer het beeld en het altaar van de Overwinningsgodin uit de Senaat werden verwijderd, protesteerde de heidense senator Symmachus met de woorden: ‘de kern van een zo groot mysterie kan nooit worden bereikt langs één enkele weg’. Diezelfde gedachte, eigenlijk de hoofdgedachte van heel zijn werk, verwoordde Toynbee op het einde van zijn tiendelige studie in een litanie:
‘Christe, audi nos.
Christus Tammuz, Christus Adonis, Christus Osiris, Christus Balder, hoor ons, bij
| |
[pagina 210]
| |
welke naam wij u ook zegenen om de dood te hebben doorstaan voor onze redding.
Christe, exaudi nos.
Boeddha Gautama, toon ons het pad dat ons zal leiden uit onze smarten.
Sancta Dei Genitrix, intercede pro nobis.
Moeder Maria, Moeder Isis, Moeder Cybele, Moeder Ishtar, Moeder Kwanyin, heb
medelijden met ons, bij welke naam wij u ook zegenen om de Redder in onze wereld te
hebben gebracht.
Sancte Michael, intercede pro nobis.
Mithras, vecht aan onze zijde in onze strijd van Licht tegen Duisternis....
Sancte Petre, intercede pro nobis.
Teerhartige Mohammed, die ook een der weke vaten van Gods genade waart, bid
dat Zijn genade ons moge inspireren zoals u, om boven onze zwakheid uit te rijzen in
onze ijver voor Zijn dienst....
Omnes Sancti Apostoli et Evangelistae, intercedite pro nobis.
Dappere Zeno, leer ons God te vinden door mens te spelen. Vrome Confucius, help
ons onze plicht tegenover God te vervullen door onze plicht te doen tegenover onze
naaste.
Sancte Stephane.... Gezegende Socrates....
Sancte Gregori.... Gezegende Asoka....
Sancte Pater Benedicte.... Epicurus....
Omnes Sancti et Sanctae Dei, intercedite pro nobis.
For ilayhi marji “ukum jami” an: tot Hem keert terug iedereen’Ga naar voetnoot18).
In 1955 hield Toynbee vier Hewett Lectures voor drie protestantse theologaten in Amerika over het christendom onder de wereldreligies. Hij stelt voor, dat alle aanhangers van hogere religies de handen in elkaar zouden slaan om samen de hogere religieuze waarden te verdedigen tegen communisme, nationalisme en elke verafgoding van de mens. Het vereiste hiertoe voor de christenen is: ‘We ought also, I should say, to try to purge our Christianity of the traditional Christian belief that Christianity is unique’Ga naar voetnoot19). Daarop moeten wij antwoorden: Het unieke van het christendom bestaat hierin, dat God Zijn eniggeboren Zoon mens heeft laten worden en het christendom stichten, met alle gevolgen vandien; wie dit geloof laat varen is geen christen meer. Toynbee schandvlekt de christelijke intolerantie als hybris. Wij menen: niets verhindert een christen het goede in andere godsdiensten te zien en tegenover alle mensen tolerant te zijn, maar op stuk van principes móét de christen intolerant zijnGa naar voetnoot20). | |
[pagina 211]
| |
Ondergangsprofeet van de Westerse Beschaving.Toynbee's geringschatting van de Westerse cultuur heeft zeer velen tegen hem ingenomen. Zelfs Hans Kohn, de enige van de 21 Angelsaksische specialisten die hem tamelijk gunstig beoordeelt, wordt giftig wanneer hij handelt over Toynbee's defaitisme, pessimisme en afval tegenover de Westerse cultuurGa naar voetnoot21). En wanneer Geyl een verbeten tegenstander is van Toynbee, zijn vroegere collega aan de Londense universiteit, dan ligt hier de reden: ‘De verontwaardiging die mij bij het schrijven van mijn kritieken op Toynbee een enkele maal te machtig wordt, komt voort uit het besef van loyaliteitsverplichting tegenover de Westerse beschaving en ik schaam mij er niet voor’Ga naar voetnoot22). De Westerse beschaving, zo meent Toynbee, begon reeds te falen met Gregorius VII (1073-1085), die terecht simonie en priesterhuwelijk, maar ten onrechte de lekeninvestituur verbood - Toynbee weet precies waar de fout zat! - Het pontificaat van Innocentius III (1198-1216) was nog slechts een Indian Summer van de pauselijke macht. Met de gevangenneming van Bonifatius VIII te Anagni, de pausen van Avignon, het Westerse schisma en vooral met de protestantse scheuring loopt het voor de Westerse beschaving heel en al mis. De breakdown zette definitief in de 16e eeuw in met de paganiserende renaissance, weldra gevolgd door verlichting en laïcisering. Een periode van troebelen begon, die eigenlijk, volgens Toynbee's eigen ijzeren wet, had moeten uitlopen op een universeel rijk, maar hij noteert zelf dat zowel Napoleon's poging als de twee Duitse pogingen in onze eeuw misluktenGa naar voetnoot23). Eén redding is er wellicht nog: het Westen moet zich opnieuw bekeren tot het geloof zijner vaderen. Om Toynbee's op het eerste gezicht verrassende houding te begrijpen, moeten wij even teruggrijpen naar onze vorige paragraaf. Bij Toynbee primeert de godsdienst: ‘Ten slotte is de godsdienst het element, waar het bij het menselijk ras op aankomt’Ga naar voetnoot24). Daarom heeft de Helleense beschaving haar wereldgeschiedkundige rol vervuld door, bij haar ineenstorting en ontbinding, de christelijke godsdienst voort te brengen. De Westerse beschaving echter ziet hij, na haar breakdown, zich meer en meer seculariseren en afvallen van het christendom; zij vervult dus niet de rol die hij haar in zijn systeem toebedeelt. De Westerse beschaving is, nu zij defect raakte, veroordeeld. Al ons pogen kan | |
[pagina 212]
| |
er slechts in bestaan een uitstel van executie te bewerken, tenzij, zegt de profeet-prediker, wij ons bekeren. Wat Geyl doet opvlammen: de grote Europese denkers en dichters en kunstenaars, de beoefenaars van de natuurwetenschappen, de grote vooruitgang sinds de 16e eeuw op het gebied van sociale zekerheid en stoffelijke welvaart, van stabielere orde en billijker rechtsbestel - voor Toynbee is dat alles van geen tel. ‘Het systeem vereist, dat het alles beschouwd zal worden en “getoetst” aan de éne toetssteen die mr. A.J. Toynbee een paar jaar geleden ontdekte: religie’Ga naar voetnoot25). Al zouden wij zelf het belang van de godsdienst, wij bedoelen van de religieuze houding tegenover God en van het leven volgens zedelijke normen, hoger aanslaan dan Geyl, die zichzelf een geslaagde heiden noemt, toch lijkt ons, met hem, het doodvonnis van rechter Toynbee over de Westerse beschaving onrechtvaardig. Wij voelen allen dat er iets defect is in onze cultuur, maar hebben niet alle tijden tekenen van bloei en tekenen van verval gekend? Er ware een mooie bloemlezing aan te leggen van per eeuw gerangschikte auteurs, die telkens de meest tegenstrijdige beoordelingen van hun eigen tijd uitbrengen. Onze tijd stelt ons een zware opgave, maar het zijn niet de doodsklokluiders die ons de kracht zullen geven onze taak te vervullen. | |
Toynbee's verruimende VisiesNa alle kritiek die wij op verscheidene fundamentele punten van Toynbee's betoog uitbrachten, moet het ons van het hart, hoe stimulerend het lezen van zijn werken voor ons is geweest. Zoals vele anderen hadden wij eerst de samenvatting van A study of history - toch nog 624 grote dicht gedrukte bladzijden - gelezen, maar welk een revelatie toen wij het uitvoerige werk konden doorlezen. Herhaaldelijk wordt men gestoord door stellingen of uitingen die pertinent verkeerd zijn, maar welk een weelde van feiten uit de 60 eeuwen geschiedenis van de mensen op alle lengten en breedten van de aardbol samengehaald, welk een beeldrijke taal en meeslepende stijl, welke grandioze visies die voor onze ogen voorbijschuiven. Onwillekeurig denkt men aan Wells tijdmachine die ons zonder moeilijkheden door alle tijden heenvoertGa naar voetnoot26). Wij maken kennis met de 21 culturen die over de hele aarde zijn ontstaan, gegroeid en ondergegaan, en Toynbee, de stuurman van de tijdmachine, verklaart met de vanzelfsprekendheid van ie- | |
[pagina 213]
| |
mand die weet, dat onder alle verscheidenheid dezelfde grondvormen bestaan. Het is een uniek avontuur waard om mee te maken. Terwijl, in de Lage Landen vooral, de overgrote meerderheid der historici hun tijd en krachten en talenten concentreren op de nationale geschiedenis, opent hier een zich als historicus voordoend geleerde perspectieven niet alleen op de andere naties van ons continent maar op alle culturen van de hele wereld. Toynbee moge dan ten onrechte smalend spreken van de ‘parochiepomppolitiek’ der naties, één zaak staat vast: dat de historici, in deze tijd van het op elkaar inbotsen der verscheidene culturen en religies en van de verspreiding van de Westerse cultuur en het christendom over de hele wereld, hun horizont moeten verruimen. Op de tweede plaats kan zijn idee van de challenge - response, hoe overdreven zij soms ook mag lijken, ons bevrijden uit de biologische opvatting van het leven der culturen van een Oswald Spengler, en uit de ras-en-milieu-theorie van Taine en de positivisten! De menselijke wil, het menselijk kunnen staat boven de stof, en buigt die om naar het eigen goed. Al moge Toynbee dan ook de kracht van de mens onderschatten na de zg. breakdown van een cultuur, toch heeft hij een idee gelanceerd die niet zo vlug uit de geschiedkundige beschouwingen zal verdwijnen. Ten slotte doet Toynbee zich voor als een diep religieus mens die de primauteit van de religie op al het andere menselijk kunnen poneert. Eerst moet de mens erkennen dat niet hij het centrum van de wereld is, maar wel een Hogere Macht, God. Daarna kan hij aan beschaving gaan doen; het is een menselijke bedrijvigheid, terwijl God Zijn eigen wil in de lengte van de eeuwen en in de veelheid van de culturen toch doordrijft. Theologisch gezien zouden wij zeggen dat Toynbee de waarde van het menselijk meewerken in het heilsgebeuren onderschat, en de intrinsieke bovennatuurlijke waarde van alle menselijk handelen en dus van de culturen op zichzelf miskent, maar anderzijds dat hij gelijk heeft, de primauteit van Gods heilswil te poneren. Het tiendelige A study of history, die meer een studie van de geschiedenis dan een geschiedkundige studie is, heeft een tiental jaren, althans bij de niet-historici, furore gemaakt, maar is nu reeds merkelijk over haar hoogtepunt heen. Toynbee is geen historicus in de echte wetenschappelijke zin van het woord, hij is een profeet, maar er zijn tijden dat het zin heeft ook eens naar profeten te luisteren. |
|