meeste stukken geschreven werden voor viola, of voor viola's en violen. Van Purcells instrumentale muziek blijven vooral de fantasia's en de 22 sonaten voor twee violen, bas en continuo bekend.
Purcell componeerde nog een hele reeks profane liederen, voor een, twee of drie stemmen met klavecimbelbegeleiding. Deze melodieën gaan van het vrolijke tot het droevige genre, en één ervan verdient toch een speciale vermelding: het bekende lied If music be the food of love. Een gedeelte van deze aria's werd geschreven voor kabaret (om een hedendaags woord te gebruiken), zonder begeleiding. Zij hadden veel succes en waren zowat de ‘schlagers’ van hun tijd. De meeste hebben meer historische dan muzikale waarde, doch hier en daar voelt men toch het uitzonderlijk talent van de componist. Er waren ook heel wat drinkliederen bij.
Om twee redenen neemt Purcell in de muziekgeschiedenis een belangrijke plaats in: hij is een van de weinige componisten uit de Britse eilanden wiens betekenis verder reikt dan zijn generatie, en hij is een van de grootste componisten van zijn tijd. Het is wel merkwaardig, dat Engeland, waar de liefde voor de muziek steeds bijzonder groot is geweest, niet méér componisten heeft voortgebracht. Na de ‘gouden eeuw’ van de Britse muziek, de zestiende met Byrd, Dowland, de Gibbons e.a., kan men voor de zeventiende eeuw alleen Purcell noemen, en daarop volgt niets meer (Haendel is toch geen Brit!) tot 1900, wanneer Elgar, Vaughan Williams, Benjamin Britten e.a. van zich doen spreken. Slechts twee en een halve eeuw na Purcell, in 1945, met Brittens Peter Grimes, zou opnieuw een Engelse opera van waarde gecomponeerd worden. Waarom is Purcell niet gevolgd geweest door een hele school van talentvolle componisten, zoals dat met de groten in andere landen gebeurde? Sommigen maken er Haendel een verwijt van, die de hele generatie na Purcell in de schaduw stelde en de Engelse muziek in het straatje-zonder-eind van het oratorio stuurde. Britse historici nemen aan dat het weinig gescheeld heeft of Purcells werk was inderdaad door een componisten-traditie gevolgd en niet door twee eeuwen zonder creatief vermogen. Het is mogelijk, maar het staat lang niet vast. Want wie was Haendels belangrijkste concurrent toen hij, zestien jaar na Purcells overlijden, te Londen aankwam? Bononcini, een Italiaan!
Uiteraard is Purcells plaats in de Britse muziekgeschiedenis dus niet zonder belang. Bovendien kan hij gemakkelijk de vergelijking doorstaan met de beste continentale componisten van zijn tijd: Scarlatti (geboren in hetzelfde jaar als Purcell) en Corelli in Italië, Lully en de Couperins in Frankrijk, Buxtehude en Pachelbel in Duitsland.
Wie Purcell juist wil situeren, voelt zich genoodzaakt te herinneren aan de uitspraak van Peter Warlock, die onze componist een Janus van de muziek heeft genoemd, met één gelaat gekeerd naar het verleden, een ander naar de toekomst. Inderdaad staat niet alleen Purcell, doch heel zijn tijd, zoals een Janus met twee gezichten, tussen polyfonie en harmonie, tussen het horizontaal en het verticaal schrift. Mede daardoor geeft deze muziek, althans bij het eerste beluisteren, ons soms het gevoelen, dat we hier voor een raadsel staan. Maar dit is toch hoofdzakelijk te wijten aan de verslaafdheid van ons oor aan een zekere ‘zuivere klassieke’ muziek. In Purcells tijd dacht men nog niet aan een strikte toonaard zoals wij die kennen uit de werken van Haydn en Mozart, en vond men het heel natuurlijk hier en daar een kruis, mol of herstellingsteken te plaatsen die niets