Streven. Jaargang 13
(1959-1960)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
Leo C. Brown S.J.
| |
[pagina 109]
| |
Vóór zijn optreden in New York was Parks in de houtbranche, matroos, spoorweg- en brugwerker. In New York was hij smid. Bijzonder geschikt voor de wat slordige praktijken die de relaties tussen de vakverenigingen en de werkgevers in New York City destijds kenmerkten, kreeg hij spoedig de controle over de nog niet georganiseerde vakgroep der smeden en dan over de verenigde bouwbedrijven. Zeven jaar lang heerste hij met ijzeren vuist en verkocht klakkeloos hulp aan stakende arbeiders. Men zegt dat hij een aanzienlijk fortuin vergaarde. Veroordeeld wegens poging tot afpersing in 1903 en, in de gevangenis, herkozen in zijn vakgroepfunctie, vierde hij zijn bevrijding, na een verklaring van het tribunaal van redelijke twijfel, door op een wit paard triomfantelijk de Labor Day-parade aan te voeren langs de Fifth Avenue. Doch de triomf was kort. Opnieuw veroordeeld in 1904, stierf hij in Sing Sing. Zoals velen van zijn navolgers zorgde Parks goed voor de arbeiders. Tussen 1896 en 1903 werden de lonen meer dan verdubbeldGa naar voetnoot3). Parks heeft een lange rij van meer of minder succesvolle mededingers gehad. Martin (Skinny) Madden, hoofd van een vakgroep in Chicago, kreeg grote bekendheid als fraudeur van 1896 tot 1908; hij bereikte echter niet de macht van Parks in New York, hoofdzakelijk wegens de oppositie van een goed georganiseerde progressieve groep in de arbeidersbeweging te Chicago. Jozef S. Fay, vice-president van de vakbond der mecaniciens, en James Bove, vice-president van de Laborers' Union, fraudeerden met succes in New York en New Jersey tussen 1935 en 1945; Fay kwam in de gevangenis wegens grove afpersing van aannemers, die een reservoir bouwden voor de watervoorziening van New York City. Bove werd schuldig bevonden aan 74 gevallen van diefstal, plus verduisteringen van de verenigingskas tot een som van meerdere honderdduizenden dollars. Nog in 1935 werd Evan Dale, president van de Laborers' Union in Zuid-Illinois, veroordeeld wegens poging tot afpersing van meer dan een miljoen dollar op Ebasco Services, een privé-ondernemer, geëngageerd in de bouw van een installatie voor atoomenergie voor de regering. Deze voorbeelden dienen enkel om een probleem te illustreren, waaraan de arbeidersbeweging lijdt vanaf de vorige eeuw. De fraudes, die recenter onderzoek aan het licht bracht, blijken van dit historisch patroon te verschillen in vier opzichten: 1) door de belangrijkheid van enkele erbij betrokken functionarissen; 2) wat betreft de slachtoffers | |
[pagina 110]
| |
der exploitatie; 3) door de toenemende ingewikkeldheid der methodes; 4) door de collaboratie tussen hooggeplaatste functionarissen en bekende misdadigers. De vroegere frauderingen hadden meestal plaats in grote steden en bleven beperkt tot plaatselijke functionarissen. Hogere interfederale figuren waren er zelden bij betrokken. De afpersers, die de arbeidersbeweging in de dertiger jaren infiltreerden, bekleedden weliswaar interfederale posten. George E. Browne werd met de stemmen van georganiseerde misdadigers tot president gekozen van de interfederale bond van theateremployés en collaboreerde in het afpersen van hoge sommen op theaterbezitters en filmproducenten. George Scalise, ontslagen voorzitter van de interfederale bond van bouwbedrijven, werd in 1940 veroordeeld tot meer dan 10 jaar wegens diefstal der bondskas. Maar de gevallen Browne en Scalise waren voorbeelden van infiltratie van vakboeven in de unions. Het nieuwste onderzoek echter ontdekte fraudering bij topfunctionarissen, die beschouwd werden als integere leiders. Het Senaatscomité voor de Welfare and Pension Funds bv. constateerde openlijk dat de verduistering van 900.000 dollar van de Laundry Workers' Welfare Funds was toe te schrijven aan L.B. Saperstein, een verzekeringsagent, die heulde met E.C. James, secretaris-penningmeester van de interfederale bond. Het McClellan-comité opende zijn zitting in 1957 met een onderzoek in de Teamsters' UnionGa naar voetnoot4), de grootste arbeidersorganisatie in de U.S.A. Al spoedig bleken Dave Beck, voorzitter der interfederale, en J.R. Hoffa, zijn opvolger, verwikkeld in corrupte praktijken. Beck had grote sommen der bouwkas verduisterd voor persoonlijk gebruik. Buiten een lange lijst van beschuldigingen had Hoffa nog gecollaboreerd met gangsters. In latere zittingen werden de voorzitters van twee andere interfederale bonden, J. Cross van de bakkersvakbond, en W.E. Maloney, van de bond van mécaniciens, beschuldigd van misbruik der fondsen. Ofschoon de ‘union-grown’ fraudeur zich te veel als eigenaar gedroeg ten opzichte zijner plaatselijke vereniging en haar gelden als de zijne gebruikte, golden zijn afpersingen meestal de werkgevers. In de recente onderzoekingen is daar weinig sprake van. De grote sensaties betreffen vooral aanvallen op de bondskassen en sociale fondsen. Blijkbaar hebben de Hobbs Anti-Racketeering Act en de Taft-Hartley Act, die afpersing van ‘werkgevers’ een federaal vergrijp maakten, af- | |
[pagina 111]
| |
schrikkend gewerkt. Groeiende bondskassen en onderlinge sociale fondsen echter lokten tot roof zonder grote risico's. Het onderzoek heeft menige technische verfijning in de fraudering aan het licht gebracht. Veilingen, makelaarsactiviteiten en andere wettige methodes dienen vaak als camouflage. Terwijl enkele vakverenigingen, met name de Verenigde Mijnwerkers en de Verenigde Kledingsbedrijven, in hun eigen medische verzorging voorzien, is de medische verzorging meestal verassureerd. Verzekeringsmaatschappijen sluiten hun contracten af door afgemene agenten, die onderhandelen met klantenwervers en makelaars. Deze praktijk maakt het voor individuen, die in staat zijn de verzekeraar aan te bevelen, mogelijk grote geldsommen te vergaren. Een oneerlijk, maar vindingrijk beheerder van een sociale instelling heeft de gelegenheid een eigen makelarij op te zetten, of een akkoord te sluiten met een makelaar tegen kwistige ‘fooien’. Een paar voorbeelden! De Laundry Workers' International Union is geen bijzonder grote vakgroep en in 1950 waren velen harer leden niet verzekerd. Toch ontving L.B. Saperstein, verzekeringsmakelaar van 1 april 1950 tot september 1953, jaarlijks provisies voor het afsluiten van verzekeringen tot een totaal van 262.500 dollar op totale premies van 2.364.709.57 dollar. (Aldus het senaatscomité van Welfare and Pension Plans). De verklaring voor het McClellan-comité die de Dorfman-verzekeringen beschuldigt, is ook veelzeggend. Paul Dorfman was de eerste voorzitter van een federale bond van afvalhandelaars in Chicago. Zijn carrière als bondsfunctionaris werd plotseling gebroken, toen de A.F.L.-C.I.O.Ga naar voetnoot5) hem van zijn functie onthief in 1957. In acht jaar tijd ontvingen Allen Dorfman, Pauls zoon, en Rose Dorman, Pauls vrouw, meer dan 3 miljoen dollar als commissieloon en ‘dienstfooien’ van de Teamster Insurance. De Teamsters betaalden 1.650.000 dollar te veel aan commissie en ‘fooien’. Deelname aan een wettelijke business is ook een gebruikelijke methode om afpersing, bevoordelingen en gunsten van een werkgever te camoufleren. De agent der vereniging, die door zijn positie druk kan uitoefenen op de werkgever, kan in eigen naam of in naam van verwanten een overigens wettelijk bedrijf op touw zetten of hij kan belangen | |
[pagina 112]
| |
verkrijgen in een reeds gevestigde onderneming. De werkgever, een bouwer b.v. die dringend van alles nodig heeft, kan dit betrekken van de firma, waarin de agent belangen heeft, ofwel openlijk daartoe geprest of enkel om de good will van de functionaris te verkrijgen. Het onderzoek van het McClellan-comité illustreert deze operaties. Een functionaris van een der bouwvakverenigingen in New York City verbond zich met een handelsbureau in het oliebedrijf. Volgens afspraak zou hij 50% ontvangen van de netto-winst van de verkoop die hij bewerkstelligde. Hij sloot 19 contracten af, waarvan minstens 16 met bouwondernemingen. Het onderzoek wees uit dat hij van mei 1950 tot november 1957 voor zijn olie- en benzine-operaties 96.572 dollar had ontvangen. Het misleidende van zulk een akkoord ligt deels in het feit dat het moeilijk is te bepalen of dat zakensucces van een functionaris te danken is aan zijn bekwaamheid en inspanning of aan de druk die hij kan uitoefenen op zijn klanten krachtens zijn functie.... m.a.w. of het strookt met de wet of verkregen is door afpersing. Wellicht zijn de meest verontrustende onthullingen die, welke topfiguren uit de interfederale verenigingen compromitteren, of hen als heulend met gangsters blootstellen. Fraude van topfiguren in een of andere vakgroep stelt problemen omtrent de mogelijkheid van innerlijke hervorming, daar degenen die deze moesten bevorderen zelf corrupt zijn. Beschuldigingen dat Hoffa, president der Teamsters, aan misdadigers geld verstrekt voor politieke steun, baren de grootste zorg wegens de strategische en machtige positie dezer vereniging.
Het verschijnsel der corruptie in de arbeidersbeweging der U.S.A. vraagt een verklaring. Waarom is dit bijzonder een Amerikaans verschijnsel? Waarom komt het niet voor in de Engelse, Nederlandse, Franse of Duitse arbeidersverenigingen? Een uit Europa stammende verklaring zoekt het antwoord in de typisch Amerikaanse bedrijfsorganisatie. De bezorgdheid der Amerikaanse vakbonden voor materiële winst zou hun leiders predisponeren tot onbeperkte zelfverrijking. Hoe aannemelijk deze verklaring ook lijkt, zij bezwijkt voor het zwakste onderzoek. De grote verenigingen van spoorarbeiders, van de industrieën der massaproduktie, de interfederale typografenbond, de machinisten, de werklieden der stoomketelfabrieken, de verenigde mijnwerkers, om er slechts enkele te noemen, staan bij niemand achter in hun pogen de materiële welstand hunner leden te verbeteren en toch! ze zijn niet besmet door het schandaal der fraudering. Bovendien zijn sommige interfederale vakbonden lokaal zwaar aangetast door corruptie terwijl ze elders volkomen gaaf en integer zijn. | |
[pagina 113]
| |
Fraudering wordt het best verklaard door onderzoek van de economische en sociale situaties waarin zij ontdekt werd. Fraude komt vooral voor als afpersing van de werkgever en diefstal van de bond en zijn leden. Systematische uitbuiting van de werkgever is mogelijk: a. als de bond in staat is de individuele werkgever zware verliezen te doen lijden bij betrekkelijk kleine onkosten voor de leden; b. als de fraudeerder in staat is de macht van de bond te misbruiken op een willekeurige wijze. Was fraude slechts mogelijk met grote onkosten van de bondsleden, dan zou hun weerstand geregelde en systematische uitbuiting voorkomen, - behalve wanneer onwetendheid of terreur hun protest onmogelijk zou maken. Deze overwegingen suggereren de reden waarom dit soort fraude zo vaak is voorgekomen in stedelijke bouw-, vervoer- en dienstbedrijven en haast onbekend is in grote fabrieks- en transportondernemingen. Een bouwondernemer b.v. is vaak in een zeer kwetsbare positie. Berekende uitstellen kunnen verliezen veroorzaken waarvoor men graag een kwistige vergoeding over heeft. In deze branche waarin vakbewustzijnGa naar voetnoot6) traditioneel is en voortdurende wisseling van materiaal en planning, heeft de oneerlijke bondsfunctionaris eindeloze voorwendsels tot kibbelarijen, zelfs tot een staking, die de bondsleden weinig hoeft te kosten. Een plaatselijke vakverenigisg van 5000 leden kan 20 stakers tegemoet komen zonder ernstige bezwaren. Maar 20 stakende vaklieden kunnen een bouwplan torpederen; vaak kan de bond de stakers naar andere projecten verwijzen zonder enig verlies; vaak ook is het dreigen met een staking voldoende. Er zijn nog andere methodes om druk uit te oefenen. De bouwer kan 15 of 20 bijzondere vaklui nodig hebben. Alleen de bond, wetend wat deze waard zijn en waar te vinden, kan dezen bezorgen. In de dienstbedrijven is de macht van de fraudeur gelegen in de grootte der onderneming en de hoge standing, die ze gewoonlijk kenmerkt. Het typische wasbedrijf b.v. stelt van 15 tot 20 man te werk en heeft dus weinig veerkracht tegenover de fraudeur. Wordt het getroffen, terwijl concurrenten doorwerken, dan heeft het niet slechts de nadelen van een staking te dragen, maar ook het risico van klantenverlies. Werkgevers zijn natuurlijk niet geheel weerloos; zij kunnen zich aaneensluiten en een eenheidsfront vormen. Doch concurrentie ver- | |
[pagina 114]
| |
klaart ook het heulen van werkgevers met de fraudeur. Steekpenningen van de een kunnen moeilijkheden scheppen voor zijn concurrent. Waar aldus gecollaboreerd wordt, kan de bond de concurrentie regelen en de voorwaarden bepalen tot opname in het bedrijf. Hoge lonen voor de bondsleden en grote voordelen voor de fraudeur en werkgever zijn het gevolg, en het publiek betaalt de rekening. In de bouw- vervoer- en dienstbedrijven genieten bondsfunctionarissen vaak een grote autonomie. Dit is te verklaren deels uit het feit dat deze bedrijven streng gelokaliseerd zijn (een hotel te St-Louis moet gebouwd worden te St-Louis en een bepaalde dienst in New York City moet betaald worden in New York City), deels uit de situatie der lokale bonden, die een eigen, tamelijk onafhankelijke loon- en kostenstandaard hebben. Ook zijn deze functionarissen vrijwel autonoom in het regelen der lokale zaken. De werkers in deze bedrijven zijn minder geschoold, minder opgewassen tegen bedenkelijke partijken en wisselen gemakkelijk van patroon. De onmiddellijke uitbuiting der main-d'oeuvre komt gewoonlijk voor, waar de arbeiders ongeschoold en tijdelijk in dienst zijn of zo weerloos, dat zij niet op kunnen tegen fraudeurs. Het bedrijf b.v. aan het New Yorkse ‘waterfront’, waar arbeiders voor een dag gehuurd worden, leent zich gemakkelijk voor het misbruik van steekpenningen. Dit is echter slechts een gedeeltelijke en inadequate verklaring van een facet der corruptie, die de vereniging op verschillende wijzen heeft aangetast. Wordt er met geheime contracten gewerkt, dan zullen de arbeiders niet gauw merken dat zij gedupeerd worden. De valse organisator zal de werkgever voorstellen dat hij werkt ten voordele zijner zaak en tevens beloven dat ter vergoeding het contract de arbeiders tot lagere lonen verplicht dan een sterke vereniging zou gedogen. Het arbeidscontract schijnt uiterlijk goed geconditioneerd en werkt, zo de geheime afspraak met de werkgever niet bewezen kan worden, als een rem op de activiteit der wettige vereniging. Diefstal van de bondskas is slechts mogelijk waar de bondsfunctionaris vrij is van toezicht door de leden of de hogere leiders. De treffendste voorbeelden van roof op sociale fondsen waren die van twee interfederale bonden, de Distillery Workers, een kleine vereniging, en de Laundry Workers, een bond van ongeveer 75000 leden. Laundry (wasserij)-bedienden zijn ongeschoold, worden slecht betaald en zijn niet op de hoogte van de verwikkelingen der groepsverzekering. Vol vertrouwen in hun verenigingsleiders worden zij gemakkelijk het slachtoffer van bedenkelijke manipulaties. De Distillery Workers' Union verenigt twee groepen van lieden, de | |
[pagina 115]
| |
ene dienst is bij de distilleerderijen, de andere in de distributie. In de distilleerbedrijven zijn geen lokale corrupties voorgekomen. In deze branche kwam de drang op tot zuivering der vereniging. In de distributiebranche zou men ongeregeldheden verwachten en een zekere weerloosheid bij de bondsleden om het machtsmisbruik der functionarissen te weerstaan. Bovendien suggereert de beschuldiging van G. Scalise en A. Carfano wegens omkoperij en fraude met een agent, die verzekeringen met distilleerderij-personeel afsloot, dat ook andere consideraties in het spel waren. Carfano was volgens het senaatscomité voor Welfare and Pension Funds, een gangster uit de prohibitie-tijd en geassocieerd met Al Capone. Capone is ook debet aan de verheffing van Scalise tot vice-president in 1934 en tot president van de Building Service Employees' Union in 1937. Hij werd in 1941 gevangen gezet wegens diefstal van 60.000 dollar uit de bondskas. Zelfs in het geval der Teamsters is het van belang te vermelden, dat Dave Beck niet beschuldigd werd van ontvreemding uit de centrale bondskas, doch uit de kas der Westkust-afdelingen en dat de vermelde fraude in sociale fondsen van de Dorfman-verzekeringen de centrale staten en het Michigan-gebied compromitteerde, beide plaatselijke organisaties van de Teamsters' Union. Uit dit alles blijkt wel dat het misbruiken der bondsgelden op grote schaal slechts mogelijk is, waar de structuur der vereniging aan de plaatselijke functionarissen administratieve autonomie verleent en de leden niet in staat zijn de administratie te controleren. Zoals we reeds zeiden, hebben de jongste onderzoekingen eigenlijk niet veel nieuws aan het licht gebracht. Waar het beheer door een functionaris van een bedrijf, dat main-d'oeuvre levert aan werkgevers in een branche die de bond organiseert, misbruikt wordt ter camouflage van corruptie, is het moeilijk het misdadige daarvan te bewijzen. Dubbel moeilijk is dit, waar de werkgever zaken doet met de functionaris ter beloning van verkregen of te verkrijgen gunsten. Waarschijnlijk komen deze misbruiken meer voor dan het onderzoek uitwees. Diefstal en ontvreemding van bondsgelden kwamen vaker voor dan vermoed werd, toch bleef verduistering op grote schaal beperkt tot een klein getal interfederale verenigingen. Dit geldt evenzeer voor de administratie van sociale fondsen.
De A.F.L.-C.I.O. heeft overtuigend bewezen corruptie radicaal uit de arbeidersbeweging te willen weren. Bij haar oprichting werd als een harer eerste doeleinden bepaald: ‘de arbeidersverenigingen te beschermen tegen alle corrupte invloeden en tegen ondermijnende communisti- | |
[pagina 116]
| |
sche tendensen’. Tevens werden allerlei maatregelen genomen ter zuivering en opheldering der situatie. Toen het onderzoek misbruiken constateerde in de Laundry Workers, Distillery Workers, Allied Industrial Workers, United Textile Workers, Bakers' en Teamsters' Union en in verspreide plaatselijke bonden, gaf de uitvoerende raad onmiddellijk bevel aan de gecompromitteerde bonden de misbruiken uit te roeien onder dreiging van royementGa naar voetnoot7). In augustus 1956 had de A.F.L.-C.I.O. een code van ethische praktijken uitgegeven met betrekking op het verstrekken van lokale bondsoctrooien. Hierdoor werd alle duistere, geheime praktijken en misbruiken zo veel mogelijk de weg versperd. In januari 1956 legde de uitvoerende raad een bepaling vast over de medewerking met publieke onderzoekingen van corrupte praktijken: ‘Het is het ernstige streven der A.F.L.-C.I.O. volle medewerking te verlenen aan alle wettelijke comité's, wetsinstellingen en andere lichamen, die tot doel hebben de arbeidersorganisaties vrij te houden van alle corrupte invloeden’. Het gaat echter niet om de wil, doch om de macht der federatie haar plan ten uitvoer te brengen. De A.F.L.-C.I.O. kan bijstand verlenen, doch als de bond zelf weerspannig is, is de enige sanctie royement en dit is geen afdoend middel. Royement schijnt de Teamsters' Union niet klein gekregen te hebben noch haar praktijken veranderd. Bovendien is A.F.L.-C.I.O. geen detective-bureau. In tegenstelling met de A.F.L.-C.I.O. hebben senaatscomité's de macht der regering achter zich en kunnen verklaringen eisen onder dreiging met gerechtelijke vervolging. De arbeiders, de administratie, de bedrijven, de wetgeving, allen zijn akkoord dat er corrigerende wetten moeten gemaakt worden. Men is het echter niet eens over de soort wetten. Sommigen menen dat het Congres zich enkel heeft te bemoeien met het probleem fraude. Anderen zouden wensen dat het Congres zich inliet met de constructie, de rechten en plichten en andere details der bonden. In april 1959 nam de Senaat de Kennedy-Ervin-Bill aan en in augustus het Huis van Afgevaardigden de Landrum-Griffin-Bill. Elk dezer wetsontwerpen behandelt uitvoerig de aangelegenheden der arbeidersbonden en hun leden. Er blijkt uit dat corrigerende wetten | |
[pagina 117]
| |
dit jaar in werking zullen treden en dat ook andere kwesties dan fraudering aan de orde zullen komen. Periodieke verslagen van de financiële en administratieve praktijken der vereniging zullen het misbruiken van bondsgelden aan het licht brengen. Verduistering der kas wordt een federaal vergrijp. Het meest aanvechtbare punt van beide Bills is wellicht de grote beperking voor de bonden ten opzichte van boycott en het posten bij stakingen. Deze beperkingen zouden de groei der bonden in ‘non-union’-gebieden, vooral in de zuidelijke staten, kunnen remmen. Er valt moeilijk aan te twijfelen dat deze wetgeving voor een aantal jaren de arbeidersorganisaties zal verzwakken. Het is niet mogelijk zulke veranderingen in te voeren in gevestigde gewoonten zonder problemen te scheppen voor de verenigingen. Op het ogenblik is het nog onzeker of enige wetsbepaling door het Congres zal worden aangenomen in deze zitting. Als de meer dringende voorzieningen in het wetsontwerp van het Huis van Afgevaardigden een hindernis zouden blijken voor het akkoord in het gezamelijke comité van Huis en Senaat, zou de wet in de Senaat kunnen worden afgestemd en er zou niets wettelijk geregeld worden. Dit is echter niet waarschijnlijk, daar de wetgevers onder voortdurende druk van de openbare mening gestaan hebben om in deze kwesties een wettelijke remedie te vindenGa naar voetnoot8). |
|