Streven. Jaargang 13
(1959-1960)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Letterkundige kroniek
| |
[pagina 50]
| |
‘Ik kan niet vechten tegen God, die mij tot zijn kerk roept; en als ik dit uit zou stellen en intussen sterven zou ik niets te pleiten hebben voor het behoud van mijn ziel. Ik heb werkelijk geen macht om zelfs maar een vin te verroeren; God is het die de beslissing neemt, niet ik’. Zijn vader reageerde met het aangrijpende: ‘O Gerard, mijn liefste zoon, ben je nu werkelijk voor mij verloren’, en de sympathie van de meeste auteurs gaat begrijpelijkerwijze uit naar de diep beproefde ouders, die de stap van hun zoon betreurden en trachtten te verhinderen. Maar daarom mogen we Hopkins' brief nog niet als terrible veroordelen; ook hij doorstond de geestelijke smart der scheiding van de ouders. Hij bleef echter reëel, en liet zich niet afbrengen van wat hij als de ware richting zag. Deze passie voor de waarheid, tesamen met de pijn der geestelijke onmacht haar volledig in en buiten zich te realiseren, zal zijn hele leven kenmerken. Zelf heeft hij dit levensprincipe ‘chastity of mind’ genoemd: ‘.... die geestelijke zuiverheid, die de kern schijnt te zijn en de verwekker van al het overige goed; het terstond zien van wat het beste is, het zich daaraan vastklampen, en het niet toelaten dat men er ook maar iets zelfs hoort tegen pleiten’. en in dezelfde brief waarin hij dit schrijft wijst hij op het voorbeeld van Christus, die, volgens Phil. 2, 7, zichzelf vernietigde en de slavengestalte aannam, ofschoon zijn recht op goddelijke gestalte daartegen pleitte.
De jeugdige Oxford-student was als ieder ander trots op zijn college, Balliol, op zijn leermeesters, op zijn vrienden, die hij in grote getale bezat. Hij had constant geldgebrek: ‘Ik heb zoveel rekeningen te betalen dat grootvaders geschenk zeer welkom was; maar als alles betaald is, heb ik nog maar een paar shillings over....’. Hij leefde als ieder ander student, maar in één ding onderscheidde hij zich van hen: de haast pijnlijke nauwkeurigheid waarmee hij de natuur rond zich heen observeerde als uiting van zijn streven naar waarheid. In zijn dagboeken komen we voortdurend aantekeningen tegen over de vorm van de wolken, de opbouw van een boom, het geluid van een vogel, het verloop van een golfje in het water. De index van The Journals and Papers geeft anderhalve kolom adjectieven, waarmee de wolken beschreven worden, en bijna twee kolommen voor de bomen. Maar het journaal geeft bijna niets over het innerlijk leven van de dichter. Slechts korte aantekeningen bewijzen dat hij behalve met de natuur ook nog met andere, belangrijker dingen bezig was. Zijn bekering, en later zijn intrede bij de Jezuïeten, komen vrij onverwacht voor zijn naaste omgeving. Als religieus zet hij het dagboek voort, maar er is even weinig dat getuigt van een zich verdiepend geestelijk leven. Alleen afgaande op de dagboekaantekeningen zou men geloven dat deze stappen voor hem iets bijkomstigs waren. In zekere zin was dat ook zo - hij ging recht op de waarheid af, in natuur en bovennatuur, en als hem dat voor consequenties plaatste aanvaardde hij die vanzelfsprekend. Uit het dagboek kan men dan ook bijna niet opmaken dat zijn kijk op de natuur verdiept wordt door zijn religieus leven, maar in het Commentaar op de Geestelijke Oefeningen van St.-Ignatius vinden we wel degelijk enige aanwijzingen. In het Fundament wordt naar de zin van de mens en van alle schepping gevraagd: | |
[pagina 51]
| |
‘Ik ervaar mijzelf met mijn vreugde en pijn, mijn vermogens en bevindingen, mijn nalatigheid en schuld, mijn schaamte en mijn zin voor schoonheid, mijn gevaren, hoop en vrees, en heel mijn lot als belangrijker voor mijzelf dan alles wat ik zie. En als ik me afvraag waar heel deze menigte en opeenstapeling van wezenheid, zo rijk, zo eigen, zo belangrijk, vandaan komt, dan zie ik dat niets mij kan antwoorden’. Aan het eind van de Geestelijke Oefeningen, bij de Beschouwing tot het verkrijgen van de liefde heeft hij het antwoord gevonden: ‘Alle dingen zijn geladen met liefde, geladen met God, en als we maar weten hoe ze aan te raken, geven ze vonken af en staan in vlam, scheiden druppels af, stromen, klinken en spreken van hem’. En in een andere passage beschrijft hij zijn ontdekking in deze woorden: ‘.... Deze wereld is woord, uitdrukking, nieuws van God. Daarom is het doel ervan, de strekking, de bedoeling God; en het leven en de levenstaak van de wereld is Hem te roemen en te prijzen’. Zijn religieus leven leerde hem de natuur te zien als schepping, als verhaal van God, maar niet zó dat hij aan het eigene van de natuur voorbijgaat, integendeel juist door het eigene van de natuur te zoeken en te doorgronden vindt hij het ware karakter ervan terug, nl. bestaan als stomme getuigenis van God voor de mens, en daardoor in en door middel van de mens haar lofzang te zingen voor Hem. Earth, sweet Earth, sweet landscape, with leavès throng
And louchèd low grass, heaven that dost appeal
To, with no tongue to plead, no heart to feel;
That canst but only be, but dost that long -
..................
And what is Earth's eye, tongue, or heart else, where
Else, but in dear and dogged man? - .... (Poems 35).
Na zijn priesterwijding, zegt P. Devlin in zijn inleiding, verplaatste zich Hopkins' aandacht in toenemende mate van de aanwezigheid van Gods plan in de onbezielde natuur op de uitwerking van dit plan in de geesten en harten der mensen. In het Commentaar op de Geestelijke Oefeningen, dat hij schrijft als hij als priester nog eenmaal de grote retraite doormaakt, komt dit o.a. naar voren in de beschouwing die hij heeft over de ‘elective’ en de ‘affective will’, de wil als keuze en de wil als vermogen. Dit scholastieke onderscheid tussen voluntas en arbitrium is door de doctor subtilis Duns Scotus, op wie Hopkins nogal steunt, toegespitst tot een strenge scheiding, geheel overeenkomstig zijn leer van de tegenstelling tussen natuur en persoon. Hopkins neemt de strenge scheiding enigszins over, hij stelt tegenover elkaar dat wat de wil, met behulp van de rede, kiest als het beste voor God, en dat wat de wil ‘eigenlijk zou willen’, een opvatting waartoe hij onbewust ook gekomen is door de ascetische idealen en de individualistische neigingen van zijn eeuw. Wij moeten niet vergeten - en dit wordt in Hopkins' geval vaak vergeten, omdat hij eerst in 1918 ontdekt werd - dat hij nu eenmaal kind van zijn tijd was. Wat wij nu afkeuren zag hij als goed, en soms als de enig mogelijke weg naar God. Ongetwijfeld heeft hij een grote tekortkoming van zijn tijd overwonnen door zijn positieve kijk op de verloste schepping; in zichzelf kon hij echter de dualiteit tussen de hem van nature ingegeven en van boven opgelegde idealen niet te boven komen. Een typisch voorbeeld is de aantekening die wij vinden bij de verspreide geestelijke notities, juni 1884: | |
[pagina 52]
| |
‘Ons onverschillig maken - met de keuzewil, niet per se de affectieve, maar deze zal wel volgen’. Wij zouden deze dichotomie niet aanvaarden; voor hem was het een zaak van alles of niets, want de keuze werd door het offer der natuurlijke gevoelens opgeheven en vervolmaakt. Als de natuur niet geofferd werd op het altaar van de goddelijke wil, werd tekort gedaan aan de waarheid en het doel van het schepsel, dat was ‘offer van zichzelf aan God en (daardoor) zijn redding’.
Het offer nam een centrale plaats in in Hopkins' denken. P. Devlin beschrijft uitvoerig Hopkins' theorie over het ‘grote offer’ van Christus, de Eucharistie, die van eeuwigheid af bestemd was, evenals de Menswording. Door het offer werd heel de schepping opgenomen in de goddelijke lofprijzing en eredienst: ‘God wilde dat de wereld Hem loofde, eerde, diende - Hem glorie gaf’. Hij vergelijkt de wereld met de tuin, het land, het huurhuis, die glorie moeten ‘opbrengen’; de vogel, het glas, het boek, die glorie moeten ‘laten zien’; tenslotte ‘de wereld is een altaar, en een slachtoffer daarop voor zijn Aanschijn. Waarom wordt zij geofferd? Tot zijn lof, eer en dienst. Zij is een slachtoffer voor zijn glorie’. Al deze schepselen geven God onwetend glorie - de mens echter kan werkelijk bedoelen Hem glorie te geven. ‘Daarvoor is hij gemaakt, daarvoor ben ik gemaakt’. Hopkins was zich diep bewust van deze waarheid, die hij in bovengenoemde woorden anderen voorhield, maar zelf ook tot in alle consequenties in praktijk bracht. Een van die consequenties was, meende hij, het offer van zijn dichtergave, en zeven jaar lang schreef hij niets; eerst op wens van zijn overste begon hij weer te schrijven. Een andere consequentie was het offer van zijn gedichten nooit in druk te zien; aangezien geen van zijn oversten op dit punt ingreep heeft hij dit offer tot het einde toe gebracht. ‘In dezelfde meditatie heb ik de Heer dringend gevraagd.... dat hij mijn gedichten zou aannemen als de zijne en ze zou gebruiken of niet, naargelang Hij dat nuttig vond. En ik geloof dat dit gebed verhoord is....’. Alle pogingen door buitenstaanders ondernomen om zijn gedichten gepubliceerd te krijgen heeft hij resoluut, soms zelfs bits, van de hand gewezen. Een en ander heeft veel kritiek uitgelokt van eigentijdse vrienden en latere bewonderaars. Er is nogal wat geschreven, en nog meer verondersteld, over de verhouding tussen Hopkins en zijn oversten. Eén ding is zeker: Hopkins heeft zich nooit ongelukkig gevoeld in de Sociëteit van Jesus, hij heeft ieder die, hoe goed bedoeld ook, een wig trachtte te drijven tussen hem en zijn oversten, verontwaardigd afgewezen, en zich met hart en ziel gegeven aan de opdrachten en taken die hem opgelegd werden. Slechts op één plaats trad er een crisis op in zijn leven, toen de affectieve wil niet meer bij machte was de keuzewil te volgen. Dit gebeurde in Dublin, Ierland, waar hij tot professor was benoemd aan de Katholieke Universiteit indertijd gesticht door Newman. Het was zijn laatste standplaats.
Om Hopkins' zielestrijd tijdens zijn verblijf in Ierland te begrijpen is het goed zich rekenschap te geven van het feit dat hij in alles volgens zijn hierboven beschreven principe, de ‘chastity of mind’, te werk ging. Zolang hij in Engeland was traden er geen gewetensconflicten op omtrent de aard van het werk dat hij | |
[pagina 53]
| |
te doen kreeg. Wel heeft hij geleden onder het bewustzijn dat zijn gezondheid niet bestand was tegen het lesgeven noch tegen het parochiewerk. Bijna iedere opdracht die hij kreeg liep op een mislukking uitGa naar voetnoot3), en herhaaldelijke overplaatsingen waren er het gevolg van. Vanuit Liverpool, waar hij het anderhalf jaar volhield, schreef hij aan zijn moeder: ‘Ik ben niet erg sterk nu, en zolang ik in Liverpool ben zie ik geen kans het te worden; niet dat ik hierover klaag, het is maar een constatering’. Voor zichzelf had hij het offer van zijn fysieke zwakheid reeds lang gebracht. Maar dat het beetje energie dat hem nog restte besteed zou worden aan het lesgeven in Ierland aan Ierse studenten, die al wat hem dierbaar was van Engeland minachtten, en aan het nakijken van eindeloze reeksen examenpapieren, was hem te machtig. Heel zijn persoon kwam in opstand tegen het land, de mensen, het werk, al zijn gevoelens verzetten zich tegen de positie van een Engelsman, die als professor aan een Ierse universiteit meewerkt aan de zaak tegen de EngelsenGa naar voetnoot4). In de aantekeningen bij zijn retraite van 1888 lezen wij: ‘Hoe bevorder ik de zaak die ik dien? Dit kan geschieden inwendig of uitwendig. Uitwendig denk ik vaak dat ik tot taak heb iets te doen dat van weinig of geen nut is. Ik kan wel iets anders bedenken, dat veel nuttiger zou zijn - maar toch blijft het een voordeel dat er in Ierland een mogelijkheid is voor katholieken om hogere studies te doen, en dat deze gedeeltelijk in de handen der Jezuïeten is.... Maar ondertussen bevorderen zowel de katholieke kerk in Ierland als de Ierse provincie en ons college ten zeerste een deels onrechtvaardige zaak met deels onrechtvaardige middelen, en tegen mijn wil geef ik me met veel inspanning en tegenzin moeite om deze zaak vooruit te helpen. Ik vind niet dat ik uitwendig veel doe, hoezeer ik dat ook wens of zou kunnen wensen, en dit is maar een droevig leven dat ik leid....’. In zijn aantekeningen zegt hij niets over het inwendig aspect van de zaak; Gods wil was hem duidelijk en dierbaar, en hij dacht er niet over zijn werk op te geven en overplaatsing aan te vragen. Maar dit fundamenteel conflict tussen uitwendig en inwendig, tussen affectie en keuze, had fatale gevolgen voor zijn gezondheid en verlamde zijn activiteit. Hij maakte een periode door van geestelijke crisis. Eerst denkt hij blind te worden. Later, in 1885, vreest hij zijn verstand te zullen verliezen. ‘Wanneer ik op mijn slechtst ben, lijkt mijn toestand veel op krankzinnigheid, ofschoon mijn zuiver oordeel (lees: chastity of mind) nooit aangetast wordt’, schrijft hij aan zijn vriend Alexander Baillie. In het dagboek vinden wij onder 1885 een aantekening: ‘St.-Jozef.... de patroon van het verborgen leven, van hen die geestelijk lijden zoals ik....’. Twee jaar later walgt hij nog van alles: ‘Ik ben nu de hele dag bezig met examenpapieren na te kijken; dit werk is vorige maand begonnen, en duurt nog deze hele maand voort. Het is slavenwerk, verschrikkelijk slavenwerk. Ik kan natuurlijk niet zeggen dat het helemaal voor niets is, maar voor een groot deel is het dat wel, geloof ik, en ik draag een last die me verplettert en weinig goeds ten gevolge heeft. Het is onmogelijk te zeggen wat een janboel Ierland is, en hoe alles in die janboel terecht komt....’. | |
[pagina 54]
| |
Tegen het einde van zijn leven, in januari 1889 treedt er een zekere berusting in, die uiteindelijk tot vrede en vreugde leidt; tijdens zijn laatste ziekte is hij ‘gezond wat de geest betreft’, en hij sterft in vrede: ‘ik ben zo gelukkig’.
Men kan zich afvragen of Hopkins' leven een mislukking was. De meeste auteurs menen dat Hopkins' intrede in de Sociëteit van Jesus een misstap was, die hem als dichter en als mens te gronde richtte. De zojuist verschenen geschriften staven deze mening niet - integendeel. Zijn beste gedichten schreef hij binnen de Sociëteit, en nergens vinden wij een verwijzing naar enig onrecht dat hem van de kant der Sociëteit werd aangedaan. Toch kunnen we niet zeggen dat hij er volledig tot zijn recht is gekomen; de oversten hebben te weinig begrip gehad voor de talenten en de geestelijke houding van Hopkins, en deze wilde zich principieel, maar nogal onverstandig, niet opdringen. De fout lag aan beide kanten, maar vooral toch, menen wij, aan een derde factor. Wat hem ongelukkig maakte was, onbewust misschien, de afwijzing van de natuur die de ascetische idealen van het katholicisme van zijn tijd, waarmee hij vooral in de Sociëteit kennis maakte, kenmerkt; en, zeker bewust, de Ierse mentaliteit, die hem tegen de borst stuitte. De nieuwe uitgaven van Hopkins' werken bevestigen ons in de overtuiging dat veel auteurs te vlug hebben geoordeeld over Hopkins' innerlijke conflicten en zijn leven in de Sociëteit van Jesus, en nu hun mening zullen moeten herzien. |
|