Streven. Jaargang 12
(1958-1959)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1054]
| |
Letterkundige kroniek
| |
[pagina 1055]
| |
boek in deze complementaire tegenstelling te laten opgaan. Pierres noires bevat ook nog een zeer eigen probleem, zoals reeds uit de ondertitel blijken mag. De hoofdfiguur van Pieres noires, of althans van het eerste deel van het boek, is Paul Vaton, die reeds in Augustin voorkomt als een klasgenoot van Augustin Méridier. Paul Vaton is de zoon van een huissier uit Peyrenère in Auvergne. Hij hoort dus tot de (sociale) ‘classes moyennes’. Zijn leven is getekend door ‘la petite tristesse.... mais en même temps l'extrême poésie triste’ die, in de tijd waarin de gebeurtenissen zich afspelen - begin der twintigste eeuw - van deze stand het levenselement zou geweest zijn. In diezelfde tijd nochtans beginnen deze ‘classes moyennes’ een sociale opgang te kennen - getuige of index hiervan o.m. de strijd om het algemeen kiesrecht, waarover in het boek heel wat te doen is - terwijl tegelijkertijd de gevestigde hogere stand in verval geraakt. Langs zijn vader, de huissier, komt de jonge Paul Vaton in contact met deze hogere stand, en ontdekt dat ook hier de ‘tristesse’ heerst, zielloos traditionalisme, stereotiep patriotisme, vereenzaming, verveling, verborgen lijden, egoïsme, ondergang, zelfmoord. Heel het verhaal is in een zekere zin de weerspiegeling van dit leven van de hogere stand in het leven en het bewustzijn van de familie Vaton. Maar het verhaal van deze sociale ontwikkeling is niet de laatste inhoud van Pierres noires. Het schetst enkel nog de concrete historische situatie waarbinnen zich een veel belangrijker en veel dramatischer gebeuren voltrekt, nl. de min of meer verborgen religieuze opgang of ondergang van deze mensen. Door deze verschuiving of verdieping van de inhoud krijgt nu de term ‘classes moyennes’ een zeer ambivalente betekenis. Want ook in het heilsgebeuren zijn er klassen van mensen, en de meeste mensen horen hier tot de ‘classes moyennes’, ditmaal de ‘classes moyennes du salut’. Deze heilsmiddenstand, om hem zo maar te noemen, berust op een ten slotte onhoudbaar compromis tussen aards-gezindheid en onvoorwaardelijke liefde tot God. Anderzijds blijft dit compromis toch niet van elke ‘heiligheid’ verstoken, al is deze toch maar ‘une sainteté moyenne.... humble et accessible à tous’. Maar zoals elk compromis is ook dit in de grond onmogelijk. De mens kan het niet duurzaam in stand houden. Ofwel vervalt hij tot ongodsdienstigheid, ofwel overschrijdt hij het - moeizaam - tot echte heiligheid: want in een zekere zin is de heroïeke heiligheid, die de omweg van het compromis niet kent, gemakkelijker, en dit omreden van haar heroïeke onvoorwaardelijkheid zelf. Had Malègue zijn verhaal kunnen voltooien, dan zou Paul Vaton het wellicht ook wel tot deze heilsmiddenstand gebracht hebben. Intussen ondergaat hij op het lycée een totale ‘déséducation’, zoals hij het zelf noemt, en verliest hij volkomen het geloof. Nochtans wordt zijn terugkeer tot het geloof in het vooruitzicht gesteld: ‘Je me suis “converti”, puisqu'il faut employer ce mot massif, que tout au bord de la vieillesse, quand les reliefs de toutes les choses amèrement désirées autrefois prennent au bout de notre vie l'aspect usé, raboté et méconnaissable par quoi deviennent enfin faciles les renoncements qui nous en sont demandés’. Erg glorieus zou deze terugkeer dan toch niet geworden zijn. Heel anders is zijn jonge vriend Félicien. Félicien is getekend door de genade. Hij is de onvoorwaardelijk onvoldane. Wat God van hem vraagt zal hij doen. Hij is tot alles bereid. Zijn grote beproeving is echter dat Gods wil hem verborgen blijft. Hij wil priester worden, maar weet niet of hij dit mag doen. Totdat het hem opeens duidelijk wordt, dat hij gewoon zijn leven moet offeren voor de anderen. Félicien hoort niet tot de ‘classes moyennes’, hij is de echte heilige en kent, ook | |
[pagina 1056]
| |
in de duisternis der ziel, een vrede waarbij alle middenstandsgenoegens verbleken. Naast Paul Vaton en Félicien zijn er nog de extreme gevallen van André Plazenat en monsieur de Brugnes. Beiden horen tot de sociale hogere stand, doch amper tot de ‘classes moyennes du salut’. In ieder geval voor hen is het compromis niet gunstig geworden: Plazenat wordt door een ongelukkige liefde voor Jacqueline de Brugnes tot wanhoop gebracht, en monsieur de Brugnes, vader van Jacqueline, pleegt zelfmoord om het verlies van zijn fortuin en van zijn stand niet te moeten overleven.
In het midden van het boek heeft Malègue opeens een episode ingelast, die, ofschoon ze zijn verhaal nu niet precies breekt, toch een opvallend zelfstandig karakter vertoont. In deze episode wordt het thema van het boek opgedreven tot een bijna theologische verantwoording. Het is dan ook hier dat we de sleutel vinden tot Malègue's eigenlijke bedoeling. Paul Vaton moet voor André Plazenat een document overschrijven, dat wij in zijn geheel te lezen krijgen. Het is een stuk uit de tijd der Franse Revolutie, Copie prise de la relation écrite en sa prison par M. Henri Casimir du Montcel, ci-devant président du Présidial de Riom en Auvergne, jugé, massacré et enterré dans la fosse commune à Feurs en juillet 1794. Het stuk is een weergave van de gesprekken gevoerd door een zekere abbé Le Hennin met du Montcel en diens dochter Elisabeth, gedurende de dagen dat ze samen opgesloten in een stal met andere gevangenen, gewacht hebben op hun executie, waaraan alleen Elisabeth zal ontsnappen. Het voornaamste onderwerp van deze gesprekken is juist de zin van de gebeurtenissen in verband met de aarzeling van ‘les âmes moyennes’ tegenover de liefde tot God. Wie zijn deze ‘âmes moyennes’? ‘Il nous faut bien convenir, zegt Le Hennin, que les âmes moyennes prient et aiment habituellement Dieu surtout pour les bienfaits qu'elles en attendent, pour contre-partie d'utilité terrestre’. Hun houding en hun gebed hebben iets van een contract do ut des. ‘Mais on ne contracte point avec Dieu’. Het zijn de christenen voor wie ten slotte ‘al de rest die hun op de koop toe beloofd wordt’ toch bijna even belangrijk, zoniet belangrijker is dan het Rijk Gods zelf, ofschoon zij anderzijds het Rijk Gods in het geheel niet afwijzen. Welnu, meent Le Hennin, het is juist de zin van geweldige gebeurtenissen als de Revolutie, deze mensen tot inzicht te brengen, en hen hun middenstandshouding te doen prijsgeven voor een vertraagde heiligheid: ‘Il semble que ces grands troubles aux dimensions immenses, ces grandes guerres et ces révolutions, ce soient les touches cherchées comme si nous ne pouvions nous éclairer qu'aux incendies. Peut-être sommes nous plongés en cette sorte de nuit qui est la lumière des classes moyennes’. De idee van Le Hennin is dat een geweldige goddelijke heilswil zich in de geschiedenis openbaart. Niet dat deze heilswil de catastrofen die de mensen steeds weer overkomen, veroorzaakt. Daar zorgen de mensen zelf wel voor: deze catastrofen zijn immers veeleer de periodieke resultante van een algemeen menselijk egoïsme waaraan haast allen deelhebben. Gods Heilswil toont zich hierin goddelijk, dat hij ook aan deze catastrofen steeds weer een zin geeft, en wel zó dat zij tot een laatste redmiddel worden voor ‘les âmes moyennes’. De catastrofen zullen ook hen ten slotte tot instemming met de genade brengen. Hun geval is enigszins dat van de rijke jongeling uit het Evangelie. Ook hij kon, op Gods eerste uitnodiging, geen afstand doen van zijn bezit. Maar misschien, zegt Le Hennin, leefde hij nog ten tijde van de verschrikkelijke verwoesting van Jerusa- | |
[pagina 1057]
| |
lem: ‘Le jeune homme qu'il avait été dut alors consentir, à la fin de son âge - zoals ook Paul Vaton dit zal doen - à ce total abandon de ses biens qu'il avait jadis refusé. Et peut-être ne se souvint-il point de ses anciens refus: sans doute avait-il oublié dans sa vieillesse ses ferveurs de jeune homme et aussi ses regrets perdus dans le même affaiblissement de sa mémoire et tous les soucis des grands biens qui avaient légitimement pesé sur sa vie’. Zo zijn ten slotte ‘les classes moyennes du salut’ diegenen die eenmaal, met of zonder merkbare schuld, of zelfs om schijnbaar of subjectief aanvaardbare redenen - Le Hennin gebruikt zelfs de term ‘légitimement’ - teruggeschrokken zijn voor de on voorwaardelijke liefde tot God, doch uiteindelijk door de gebeurtenissen of de catastrofen van het leven niet verpletterd, maar verlicht worden, ‘doucument forcées de consentir, offrant docilement un accord qui leur est de toute manière arraché’. Hiermede ongeveer besluiten de gesprekken van abbé Le Hennin. Het lijdt geen twijfel dat Malègue in deze episode de eigenlijke betekenis van zijn boek voor zichzelf en voor de lezer heeft willen verduidelijken. En het is dan ook in het perspectief dat hierdoor geopend wordt dat we zijn in menig opzicht onvoltooid - maar desniettemin reeds groot - werk moeten begrijpen. |
|