| |
| |
| |
De twaalf van het Poolse Politbureau
Cyriel Boldirev
WAS het een Marxisten niet passende, onbewuste neiging tot getallenmystiek, die op de derde partijdag der P.Z.P.R., de verenigde Poolse arbeiderspartij, het Polit-bureau, haar hoogste orgaan, een ledental van twaalf i.p.v. de vroegere negen bezorgde? In ieder geval moesten de nieuw aangetredenen de betrouwbare meerderheid van Gomulka binnen dit Polen regerende collectief versterken en hem beschermen tegen elke verrassing door onzekere elementen. Nu zitten aan het roer: de eerste secretaris en vier van zijn meest getrouwen, nl. Kliszko, Spychalski, Loga-Sowinski en Morawski, dan de met Gomulka sinds oktober 1956 eng verbonden groep Cyrankiewicz, Rapacki, Jedrychowski en Gierek. En slechts drie vroegere paladijnen van Bieroet treden uit die periode, schijnbaar bekeerd en verzoend, naar voren, Zawadzki, Ochab en Zambrowski.
Het buitenland kent van dit Polen beheersende twaalftal slechts Gomulka en de door zijn plan beroemd geworden B.Z.-minister Rapacki, en hoogstens nog de ministerpresident Cyrankiewicz. Toch zou het verkeerd zijn de andere Politbureauleden slechts als figuranten te zien. Ieder van hen heeft zijn ressort, dat hem beduidende invloed verzekert en meerderen uit het partijbestuur bepalen mét Gomulka de landspolitiek.
Wladyslaw Gomulka, in Oostenrijks Galicië, te Krosno in 1905 uit boerenarbeiders geboren, leerde het slotenmakersvak en streed reeds vroeg in de rijen der communistische partij. Onder Pilsoedski werd hij als ijverig agent der revolutie meermalen gearresteerd. Vijf jaar zat hij gevangen. Tijdens de tweede wereldoorlog raakte hij spoedig in de leiding der ondergrondse P.P.R. (zoals de communisten zich toen noemden). In 1942 lid van het Politbureau werd hij het volgend jaar algemeen partijsecretaris. Naast Bieroet en vroeg diens rivaal leidde hij het verzet der linksgeoriënteerde K.R.N. tegen de Duitse bezetter. In 1945 was hij, als vice-premier in het kabinet van de onbeduidende Osobka-Morawski, na Bieroet de voornaamste man in staat en partij. Hoewel overtuigd communist, streefde hij naar nationale eenheid, naar goede betrekkingen met de gelovige volksmeerderheid en dus naar een modus vivendi met de kerk, en tenslotte naar ‘een Poolse weg naar het socialisme’, met zo groot mogelijke onafhankelijkheid van de overmachtige Sovjet-Unie.
Hij beaamde naar buiten des te eer de Russische koers, als hij daarin de beste waarborg zag om de gebieden ten Oosten van de Oder-Neisse-linie te behouden, die door hem als minister bestuurd werden. Noch zijn trouw aan Marx en Lenin, noch zijn nationaal gevoel behoedden hem ervoor door de Stalinisten rond het Kremlin slecht aangeschreven, door Stalin zelf als afwijkend naar rechts afgeschreven en door de Poolse emigranten, evenals door de anticommunistische meerderheid in het land als verrader uitgekreten te worden. Vooreerst verloor hij zijn post als algemeen partijsecretaris der P.P.R. (september 1948). Na een oprechte zelfkritiek werd hij weliswaar nog in het Z.K. der in december 1948 uit de P.P.R. en de socialisten (P.P.S.) gevormde marxistische eenheidspartij (P.Z. P.R.) gekozen, doch kort daarna van zijn regeringspost ontheven, naar een derderangs-sinecuur verplaatst, en eindelijk in november 1949 uit het K.Z. gestoten
| |
| |
en in oktober 1951 gearresteerd. Na enige tijd liet men hem vrij, hield echter de door Bieroet bitter gehate onder politie-controle. Bij de ‘sneeuw-smelting’ in 1956 richtten zich niet slechts de ogen der met het voorbije Stalinisme ontevreden communisten, doch der gehele natie op Gomulka, die Cyrankiewicz, hoewel deze zelf na Bieroets dood een ogenblik de eerste plaats ambiëerde, spoedig als dé redder uit een hopeloze toestand erkende.
Door de Oktoberrevolutie kwam de zeven jaar lang achteruitgestelde aan het hoofd der P.Z.P.R. en der Poolse volksrepubliek. Enige maanden lang leefden de een geweldige meerderheid vormende niet-marxisten en anti-Russen in de bedriegelijke verwachting, dat Gomulka uit het oostelijk blok naar het Atlanticpact of tenminste naar de neutraliteit zou overglippen en de weg terug naar de parlementaire democratie in westerse zin zou inslaan.
Deze hoop werd verijdeld. Evenals Tito was en bleef Gomulka communist en verdedigde het marxistisch Leninisme in staat en gemeenschap. Anders als Tito trachtte hij tot elke prijs de voor korte tijd verstoorde harmonie met Moskou weer te herstellen. Chroestsjef was zo verstandig, na dagen van woede over de vergeefse poging, door een persoonlijk bezoek aan Warschau het ‘aflossen der wacht’ te verhinderen en de opnieuw tot leider der Poolse communistenpartij gekozene de hand te reiken. Reeds sedert het begin van 1957 was Polen weer innig verbonden met het oostelijk blok. De weerspannige intellectuelen werden uit de P.Z.P.R. gezet, de verslapte censuur weer verscherpt. Doch een aantal belangrijke verworvenheden van oktober 1956 bleven onaangetast, waarom Gomulka nog steeds een zekere, weliswaar tanende populariteit geniet, ook buiten de partij. De vervolgde kerk geniet weer een zekere, hoewel nogal eens verstoorde vrijheid. Wetenschap, literatuur en kunst zijn van een zware druk bevrijd. Het persoonlijk initiatief heeft weer enige speelruimte. De grenzen staan open naar binnen en naar buiten, zelfs voor verbitterde tegenstanders van het regime. Er is een eind gemaakt aan de willekeur der politie; de rechtbanken oordelen niet op bevel, doch overeenkomstig de wet, natuurlijk de ‘socialistische’ wet.
Dat Gomulka, ondanks zijn door politiek en communistisch sentiment bepaalde trouw aan de Sovjet-Unie, ondanks zijn hoofdzakelijk op gebrekkige kennis en natuurlijke afkeer berustende negatieve houding t.o.v. het Westen, aan al dat burgerlijke en aan het katholicisme deze concessies gedaan en zich in wezen daaraan gehouden heeft, is hem hoog aan te rekenen. Hij is zich bewust dat de meerderheid zijner landgenoten anders denkt dan hij en de echte communisten; hij meent deze gelovige en politieke tegenstanders slechts te kunnen winnen door hen vooreerst met rust te laten en ze dan als partners te lokken. Deze tactiek heeft hij, blijkbaar met succes, in Moskou bij Chroestsjef verdedigd. Zij past voor een in de grond goedhartig en edel gezind mens. Ze aldoor toe te passen moet hem even zwaar vallen als het bedwingen van zijn, bij een autodidact verklaarbaar, wantrouwen, zijn afweerhouding t.o. ‘gestudeerden’ en voornamen.
Gomulka is geen Tito, die ‘opgestegen uit de diepte, zich vermeit in koninklijke praal, door lakeien omgeven in kastelen alle genoegens der macht over dienaars en vleiers en der beschikking over alle staatskassen geniet, met trots toeziend hoe zijn in de nieuwste Parijse creaties geklede, met juwelen getooide jonge echtgenote door een wasechte koningin omarmd en gekust wordt, en verrukt wanneer hij zelf in een met goud bedekte uniform Oosterse potentaten bezoekt’. Gomulka huist nog altijd in een bescheiden kleinburgerlijke woning en verschijnt ongaarne en slechts uit politieke noodzaak bij feestmaaltijden en recep- | |
| |
ties. Dan glimlacht hij sympathiek verlegen in de fraaie, goed zittende kostuums die hij zich heeft moeten laten aanmeten en hij is blij zo spoedig mogelijk te kunnen verdwijnen. Zijn echtgenote, een zeer ontwikkelde intellectuele van joodse afkomst, heeft hem trouw op zijn levensweg vergezeld. Zij hebben een welgeaarde zoon, van wie het publiek niets verneemt. Nauwelijks hoort men iets van het lieve kleinkind dat door grootpa vertroeteld wordt. Men zegt dat het kind gedoopt is. Is dit wel waarschijnlijk in het huis van de ‘goede heiden’, Gomulka, die elke religie, hoewel hij de gevoelens der gelovigen eerbiedigt, voor onwetenschappelijk houdt?
De krasse ontkenning van al het bovennatuurlijke, het lidmaatschap der P.Z.P.R., Pools patriotisme en dan nog een voortijds, door harde oorlogservaringen bespoedigd verouderen, dit heeft Gomulka gemeen met de tweede man in Polen, Jozef Cyrankiewicz.
De vier en vijftigjarige Gomulka zou men soms voor een grijsaard op de drempel der Psalmistenjaren kunnen houden. Hij heeft het uiterlijk van een door vlijtige zelfstudie met weten volgestopte hoge verenigingsfunctionaris, die op een professor lijkt en die zijn huidige elegante kleding als een der groten in de staat verraadt. Cyrankiewicz, die een natuurlijk hautaine voornaamheid bezit, ‘elke duim een heer’, zeker in zijn optreden, in woord en gebaar, zou als hoofd der regering in elk kapitalistisch regime denkbaar zijn; ook als Z. Excellentie de K.K. Ministerpresident Dr. Jozef Freiherr von Cyrankiewicz-Woda-Sodowa in het oude volkenrijke Oostenrijk. Hij stamt uit een welgestelde hooggecultiveerde burgerfamilie, waarin rechters, professoren, staatsambtenaren regel waren. Geboren in 1911 in Tarnow - en bijgevolg ook gewezen onderdaan van Frans Jozef - studeerde hij rechten aan de universiteit van Krakau en sloot zich daar bij de linksen aan, bij die socialistische P.P.S., welker leider Daszynski eens een pretendent uit het huis Oostenrijk op de troon van Polen wilde plaatsen en die heilig afstierf. Cyrankiewicz' denkwijze was minder teder en vroom. Hij en zijn oudere collega's Rapacki en Ochab waren de legionairstaat van Pilsoedski weinig genegen. Op het advocatenkantoor van de grote redenaar en jurist Zulawski leerde Cyrankiewicz mensen kennen, mensen leiden en zich in elke situatie handhaven. Hij vocht als artillerie-officier in de Septemberveldtocht van 1939, werd door de Duitsers gevangen genomen, ontsnapte, nam deel aan het verzet, werd opnieuw door de Gestapo gepakt en genoot op twee plaatsen de heerlijkheden van het concentratiekamp. Tot een skelet vermagerd en volkomen kaal geworden verliet hij Mauthausen. Met verbazende spoed opstijgend werd hij algemeen secretaris der P.P.S. en, na de eerste geregelde kamerverkiezingen, in 1947 premier-minister. Hij bleef op die post in de schaduw van Bieroet, de staatspresident, tot 1952. Bij de
vereniging der P.P.S. met de P.P.R. tot de P.Z.P.R. hielp hij mee tot de fusie. Anderhalf jaar lang moest hij genoegen nemen met de post van een der plaatsvervangende ministerpresidenten, daar Bieroet de leiding der regering zelf op zich nam, toen overeenkomstig de nieuwe constitutie het staatspresidentschap aan een collectief werd toegewezen. In 1954 kwam Cyrankiewicz weer aan het hoofd der regering. Hij voelde echter de nadering van het dooiweer. Na Bieroets dood en de onlusten te Poznan was de ministerpresident graag Polens enige staatschef geworden, doch hij moest met de tweede plaats vrede nemen. Tesamen met Gomulka bewerkte hij de moeilijke omzwaai van oktober 1956. Sindsdien werkte hij onder de zo anders geaarde arbeiderszoon uit Krosno met dezelfde bekwaamheid en lenigheid als vroeger onder Bieroet. Spotters te Warschau heb- | |
| |
ben hem het record in het zwemmen toegekend: hij zou altijd boven blijven. Hij snelt altijd op het juiste moment degene te hulp, die kort daarna overwinnen zal. Zo weet deze schrandere man het partijjargon van afgesleten frazen te gebruiken om zijn vaandeltrouw te bewijzen, mensen te verdragen van wie hij door een brede kloof gescheiden is en - zonder ooit populair te zijn - als de ‘rustende pool in de vlucht der verschijningen’ steeds op de voorgrond van het politieke toneel te verschijnen. Daarbij staat hem zijn (tweede) vrouw, de niet minder schrandere dan representatieve actrice Nina Andrysz, met veel talent ter zijde. En Warschau spot weer: de echtgenoot zou evengoed op het toneel kunnen optreden als de echtgenote de regering zou kunnen voorzitten. De schoonste triomfen heeft het echtpaar op zijn reis naar Azië gevierd. Daar waren beiden in hun element en de Poolse politiek voer er wel bij.
Van gelijke afkomst als Cyrankiewicz - en zijn adellijke gemalin - is de B.Z.-minister Adam Rapacki. Een zijner voorvaderen, ook een Adam, stemde als vertegenwoordiger der Wojewodstwo Leczyca voor de koningskeuze van August II. Wincenty Rapacki was een in de vorige eeuw zeer gezien toneelschrijver en theaterdirecteur. Andere familieleden onderscheidden zich als geleerde, als schilder. De chef der Poolse diplomatie, die de eer heeft de naam van het naar hem genoemde pact te dragen, is een Kerstkind uit het jaar 1909, uit Zwierzyniece bij Lublin. Fel en vurig, sinds zijn studententijd bevriend met Cyrankiewicz en leider der socialistische jeugd, heeft hij na de tweede wereldoorlog snel carrière gemaakt. Onder Bieroet meermalen minister, trad hij op tijd toe tot de richting die in oktober 1956 zegevierde. Hij was toen, sinds een half jaar, ressortchef der buitenlandse politiek. Meerdere talen sprekend, coulant, vertrouwd met Oost en West, weet hij, naargelang de situatie, én als vaandeltrouw communist en voorstander van het Sovjetverbond én als vredelievend pleiter voor een compromis op te treden. Ook zegt hij achter gesloten deuren, zonder zich bloot te geven, dingen die openlijk niet gezegd mogen worden. Heeft hij niet een machtig Duits industriëel die hem bezocht - een medeweter heeft dit verklapt - voorgesteld tijdens de vakantie hun dochters uit te wisselen? Wat tenslotte het beroemde Rapackiplan betreft, zijn ontwerper heeft alle mogelijke varianten ter sprake gebracht die de kern van dit project voor westerse partners aannemelijk zouden kunnen maken. Op zijn reizen naar Angelsaksische landen heeft Rapacki een merkwaardig diplomatiek talent getoond. De Brits-Poolse toenadering staat goeddeels op zijn rekening.
Veel minder bekend in de boze kapitalistische wereld is Alexander Zawadzki. naar de letter chef der collectieve Poolse regering, de Rada Pantswa (Staatsraad) In 1899 te Dabrowa Gornica, in het kolengebied, geboren, mijnwerker, tijdens de eerste wereldoorlog soldaat van de Tsaar, dan officier in het Rode leger, in Polen als Sovjet-agent en communistisch agitator gearresteerd en zes jaar lang achter tralies, werd hij kort voor de tweede wereldoorlog nogmaals gevangen genomen en tot vijftien jaar opsluiting veroordeeld. Spoedig echter bevrijdden hem de in de herfst van 1939 binnendringende Sovjettroepen. Hij werd kolonel, dan generaal in de Kosciuszko-divisie, lid van het pro-Russische Poolse ‘comité van patriotten’ onder Wanda Wassilewska, bestuurde de ten Oosten van de Oder-Neisse-linie gelegen territoriën, kwam in het politbureau der P.Z.P.R. (1948) en werd voorzitter der vakverenigingen. Bieroet, die hij als geijkte Stalinist blindelings volgde, plaatste hem aan het hoofd van de staatsraad. Zawadski was daardoor tegenover het buitenland de hoogste vertegenwoordiger der Poolse
| |
| |
republiek. Als zodanig wisselt hij telegrammen met koningen en presidenten, ontving de buitenlandse staatshoofden, ook de koningin-weduwe Elisabeth van België. Ziekelijk, tenger en links, werkt de onaanzienlijke, bleke man met de fonkelende brilleglazen, weinig imponerend. Gomulka heeft hem, toen hij zich aan de nieuwe koers, waarschijnlijk weinig enthousiast, aanpaste, overgenomen en hem zijn hoge waardigheid, doch zonder recht van meespreken, gelaten.
Van meer gewicht schijnt een andere ‘bekeerde’ Stalinist te zijn, Roman Zambrowski. Het gewicht is overdrachtelijk te verstaan, want het kleine magere mannetje legt meer in de weegschaal met zijn woord dan met zijn lichaam. Een halve eeuw geleden in Warschau geboren, droeg hij, de enige jood in het politbureau, destijds een andere naam. Zijn fel communistische overtuiging heeft hij echter niet gewijzigd, sedert hij met vijftien jaar tot de illegale leninistische jeugdorganisatie toetrad. Van beroep metaalwerker, uit roeping en krachtens ijverige lectuur der heilige marxistische teksten met hun uitleg een der voornaamste ideologen zijner partij, wisselde hij in de tussenoorlogse tijd een gevaarlijk samenzweerdersbestaan af met gevangenschap. In de tweede wereldoorlog was hij politiek commissaris met kolonelsrang in het samen met de Sovjettroepen vechtende Poolse leger. Na 1945 hield hij als voorzitter der commissie ter bestrijding van sociale misbruiken en sabotage talloze slachtoffers in zijn geheugen, die hij meedogenloos, vaak enkel als klassenvijanden, een droevig lot bereidde. In 1948 opgenomen in het politbureau, leidde hij met een gedenkwaardige rede in de zomer van dat jaar die terreurperiode in, die Gomulka uitschakelde en het integrale Stalinisme over het land bracht. Het is voor buitenstaanders raadselachtig, hoe Zambrowski het klaar speelde aansluiting bij de man te vinden, tot wiens val hij krachtig heeft meegewerkt. In alle geval, het is hem gelukt, en in het politbureau bekleedt hij een voorname plaats.
De derde uit de kring rond Bieroet is Edward Ochab, weer een gewezen onderdaan van Frans Jozef en nog wel de zoon van een man die, hoewel op een bescheiden post, de K.K.-orde handhaafde, een Krakause politieman (volgens anderen gevangenbewaarder). Geboren in 1906, had hij in de twintiger jaren zijn aandeel in de woelingen onder de universitaire socialistische jeugd. Hij studeerde aan de universiteit en aan de handelshogeschool. Daarna was zijn eigenlijk beroep dat van agitator die tevens spioneerde voor de Sovjetunie. Dit bezorgde hem driemaal een gerechtelijke veroordeling. Zoals voor Zawadski gingen ook voor hem de gevangenisdeuren open, toen de Russen het Oosten van Polen bezetten en evenals dezen wijdde hij zich aan de propagandadienst in het door de Sovjet gevormde Poolse leger. In 1945 minister geworden, maakte hij zich verdienstelijk door het oprichten van kampen voor vijanden van het regime; later plukte hij nieuwe lauweren als leider der politieke vorming van het leger onder Rokossowski. Zijn loon was het lidmaatschap van het politbureau (1951). Ochabs naam was doorgedrongen tot in Moskou. Toen Bieroet stierf haastte Chroestsjef zich naar Warschau om Ochab diens opvolging als eerste secretaris der P.Z.P.R. te verzekeren (tegenkandidaat was de om zijn afkomst afgestemde Zambrowski). De heerlijkheid duurde slechts zeven maanden. Ochab maakte plaats voor Gomulka en bleef in het politbureau. Later kreeg hij de in Polen belangrijke portefeuille voor landbouw. Dit ressort beheert hij voorzichtig en bekwaam. Mag hij op tweederangsposten voldoen, aan de top stelt hij te leur.
Van Zenon Kliszko, Gomulka's intiemste vriend, zouden wij dit niet willen beweren. Hij gaat, met Cyrankiewicz en Spychalski, door voor de bekwaamste in
| |
| |
de boezem der hoogste partijleiders, waarin hij eerst sinds maart 1959 is opgenomen. Als jeugdig vijftiger (geboren in 1908), met een goed voorkomen en wel opgevoed, academicus, doch in beperkte verhoudingen opgegroeid, een sterk karakter, maar soepel als het om tactiek en formaliteiten gaat, persoonlijk ongelovig, doch een der hoofdbevorderaars van de modus vivendi met de Kerk in 1956, heeft Kliszko als leider ener delegatie in Engeland even positief gewerkt als Rapacki. In de P.Z.P.R. neemt hij als voorzitter der Sejmfractie een sleutelpositie in. Hij deelde met Gomulka lief en leed, eer en vervolging, bekleedde met hem leidende posities, werd uit alle partij- en regeringsfuncties ontslagen en gevangen gezet. In 1956 herkreeg hij zijn vrijheid en kwam weer als staatssecretaris in de regering. Men was verrast hem niet aan te treffen in het nieuwe politbureau van oktober 1956. Er waren blijkbaar weerstanden te overwinnen, eer het Gomulka gelukte hem als meest gehoorde raadsman en, naar men meent, eventuele opvolger daarin opgenomen te krijgen.
Weliswaar is Kliszko's gezondheid zoals die der meesten van zijn collega's tengevolge van een stormachtige politieke jeugd en strijdperiode niet al te best. Die van Gomulka was altijd wankel, doch succes en verantwoordelijkheid schijnen zijn weerstandskracht te versterken. Geldt dat ook van Marian Spychalski, de minister van defensie? Deze in 1906 geboren, talentvolle architect, wiens ontwerpen bekroond werden, scheen reeds onder het vorige regime een grote toekomst weggelegd. Aan de tweede wereldoorlog nam hij eerst als reserve-officier, later als een der leidende organisatoren van de partisanenstrijd tegen de Duitsers deel. Als chef van de generale staf der communistische ‘Gwardia Ludowa’ werd hij generaal in het nieuwe Poolse leger, vice-minister van defensie en plaatsvervanger van Maarschalk Rola-Zymierski. Zijn ideeën strookten met die van Gomulka en Kliszko en met hen kwam hij ook ten val. Afgezet en gearresteerd had hij folteringen te doorstaan door de geheime politie. Na Gomulka's rehabilitatie was het vanzelfsprekend dat hij Rokossowski als minister en opperbevelhebber ging vervangen. Hij zuiverde het leger van Stalinisten, ontdeed zich van de overtollige Sovjetraadslieden en zorgde als overtuigd communist ervoor dat er niets veranderde in de marxistische geest noch in de recrutering van het officierskorps uit zonen van boeren en arbeiders. Hij zelf schijnt van landelijke afkomst te zijn. Zijn fijne gelaatstrekken, zijn natuurlijke elegantie wekken echter twijfel aan deze officieel verspreide biografische mededeling.
Meer vertrouwen hebben wij in het bericht dat Jerzy Morawski, de eenenveertigjarige Benjamin van het politbureau, Gomulka's bijzondere beschermeling en helaas! eerste partijspecialist voor cultuurkwesties, niet tot een dier adellijke families van dezelfde naam behoort, die Polen zoveel geleerden, dichters en politici geschonken hebben. Gedrongen van gestalte, met een gezicht dat van energie, brutaliteit en sluwheid getuigt, drukt deze arbeiderszoon en communistische jeugdleider, die reeds voor zijn dertigste jaar kolonel in het communistische partisanenleger was, op het ogenblik zwaar op de intellectuelen. Hem schrijven zij de teleurstellingen toe die Gomulka hun bezorgd heeft. Ook in kerkelijke kringen is men hem weinig genegen. Minder antipathie dan Morawski heeft Gomulka's oude strijdgenoot en beste vriend (naast Kliszko), Ignacy Loga-Sowinski ondervonden. Deze uit de vakvereniging omhoog gekomen authentieke proletariër, het idool der arbeiders uit Lodz, is persoonlijk zeer sympathiek en respectabel, en oprecht bezorgd voor de lotsverbetering der ‘werkenden’. Hij bezit een soliede vakkennis, heeft grote invloed op ideologie en praktijk der vak- | |
| |
verenigingen welker hoogste functionaris hij is. In karakter en voorkomen, de professorale bril inbegrepen, - hij lijkt ouder dan vijfenveertig! - heeft hij veel van Gomulka, zonder diens formaat te bereiken - behalve in zijn ongewone lengte.
Hierin is hem Edward Gierek vooruit. Deze ongewoon schrandere en bekwame zoon van een mijnwerker uit het grote kolengebied heeft van jongs af het voordeel het Westen goed te kennen. Geboren in 1913, ging hij nog jong naar Frankrijk, waar hij als communistisch agitator uitgewezen werd. Spoedig keerde hij naar het Westen terug, nu naar België, waar hij tijdens de tweede wereldoorlog de Poolse verzetsgroep leidde. In 1948 weer terug in Polen, partijsecretaris te Kattowitz, werd hij in het secretariaat der gehele partij opgenomen. Zijn degelijke kennis van de zware industrie baande hem de weg, doch de grote sprong deed hij, toen hij na de onlusten in Poznan in 1956 trachtte tegelijk de mistoestanden bloot te leggen en de ontevreden arbeiders te kalmeren. Een korte tijd was hij in het politbureau, werd in oktober 1956 daaruit verwijderd, keerde echter in maart 1959 in deze areopaag terug en nu wel voor goed; hij heeft hoofdzakelijk wel de zorg voor de industrie.
De leiding der gehele economie is vanaf de officiële planning toevertrouwd aan de in 1910 te Warschau geboren Stefan Jedrychowski. Van adellijken bloede, jurist en vóór de tweede wereldoorlog docent aan de universiteit te Wilma, was hij als student lid van een kring zeer links gerichte katholieke studenten, die zich om de zeer sociaal voelende Dembinski verzamelden en spoedig naar het communisme afzakten.
De tijdelijk door het Stalinisme aangevreten verteller en publicist Poetrament, later gezant te Parijs, heeft het woelige drijven dezer onstuimige jeugd in de roman Rzeczywitosc (werkelijkheid) nogal doorzichtig beschreven. Jedrychowski, die in 1936 formeel tot de K.P. toetrad, was in de tweede wereldoorlog een der markantste figuren in het Sovjetgezinde Poolse ‘patriottencomité’. In 1945 werd hij handelsminister, daarna plaatsvervanger van de economiedictator Minc en eindelijk diens opvolger als chef van het gehele planwerk. Lenig en scherp ziend wist hij zich onder Bieroet te handhaven en waagde onder Gomulka de sprong naar boven. Voorzover de verhoudingen dit toelaten, heeft hij de Poolse geleide economie langs talloze klippen behoorlijk heengeloodst. Hij wordt niet graag herinnerd aan zijn afkomst en zijn katholiek verleden. Hij is - dit blijkt uit alles - een in zijn marxistisch-leninistisch geloof onwankelbaar communist, voorvechter van het dirigisme, van industrialisering en van nauwe aansluiting bij het Russisch-Chinese economische blok.
Zo trekken zij op, de twaalf van het politbureau, voor de partij van het volksdemocratische Polen uit, meerderen hoogbegaafde, haast allen krachtige mannen, van wie de objectieve tegenstander en criticus menig succes erkennen moet. Dit echter is zeker: hun weg, hoewel Pools geaard, is de onvervalst communistische. En ook de welwillendste onbevangen toeschouwer zal van hen niet te goeder trouw kunnen zeggen, wat de Warschause zogenaamde katholieke collaboranten der ‘Pax’-groep zich zelf en anderen willen wijs maken: dat Jesus Christus, zoals de Russische dichter Blok visionair droomde, in een wit gewaad onzichtbaar voor hen uit geschreden was en dat Hij nu plotseling in hun midden zichtbaar was geworden. Adelstelgen, burgerzonen, kinderen van boeren of arbeiders, uit katholiek milieu of van jongs af aan reeds van de godsdienst vervreemd, bekennen zich allen tot het zuivere materialisme.
|
|