Streven. Jaargang 12
(1958-1959)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1010]
| |
Een Humanistische Internationale
| |
[pagina 1011]
| |
3. Het humanisme is ethisch. Het legt de nadruk op de waardigheid van de mens en het recht van het individu op de grootst mogelijke vrijheid van zelfontplooiing die verenigbaar is met de rechten van anderen. (....) Daarom verwerpt het ethische humanisme totalitaire pogingen om de machine te perfectioneren ter onmiddellijke winstverwerving ten koste van menselijke waarden. 4. Het benadrukt, dat persoonlijke vrijheid een doel is, dat gecombineerd moet worden met sociale verantwoordelijkheid, zodanig, dat die vrijheid niet worde opgeofferd aan de verbetering van de materiële welstand. Zonder intellectuele vrijheid zou het fundamentele onderzoek, waarvan de vooruitgang op de lange duur afhangt, niet mogelijk zijn. Het humanisme waagt een wereld op te bouwen op de aan de maatschappij verantwoording schuldige vrije persoon. Omwille van de individuele vrijheid is het humanisme ondogmatisch en legt het geen geloof op aan zijn aanhangers. Daarom is het gehouden aan opvoeding zonder leerstelligheid. 5. Het humanisme is een levenshouding, die de grootst mogelijke zelfontplooiing door het bevorderen van een ethische en creatieve levenswijze nastreeft. (....) De primaire taak van het hedendaagse humanisme is de mensen op de meest eenvoudige wijze bewust te maken, wat het voor hen kan betekenen en voor welke taken het hen stelt. Humanisten vertrouwen erop, dat door op deze wijze en in dienst van de vrede gebruik te maken van de nieuwe macht, die de wetenschap ons heeft gegeven, de huidige crisis kan worden overwonnen. Als de mens eenmaal bevrijd zal zijn van zijn angst, zullen zijn krachten beschikbaar komen voor een zelfverwerkelijking, wier grenzen nu nog onmogelijk zijn te voorzien. Het initiatief tot de oprichting van de I.H.E.U. is uitgegaan van het Nederlandse Humanistisch Verbond, welks voorzitter, Dr. J.P. van Praag, tevens voorzitter van het dagelijks bestuur van de internationale unie is. Sinds enige jaren beschikt de I.H.E.U. over een permanent secretariaat, dat is ondergebracht bij het centraal bureau van het Humanistisch Verbond te Utrecht. Hier word ook het viermaal per jaar onder Nederlandse redactie verschijnende Information Bulletin uitgegeven. De activiteiten van de I.H.E.U. zijn weinig spectaculair en komen moeizaam tot stand, mede tengevolge van het zeer kleine ledental en het in vergelijking daarmee wel enorm grote verspreidingsgebied. De meeste leden-organisaties komen niet boven een aantal van enkele duizenden aanhangers; sommige tellen hun leden slechts met honderdtallen. Ook in dit opzicht neemt het Nederlandse H.V. met zijn ruim 11.000 leden een dominerende plaats in. | |
[pagina 1012]
| |
Toch heeft de I.H.E.U. in 1957, ditmaal te Londen, zijn uitstekend geslaagd en op zeer hoog niveau staand tweede algemeen congres kunnen houden, waar enkele honderden deelnemers uit 21 landen aanwezig waren. Dit congres werd in 1955 voorbereid door regionale conferenties te Antwerpen en New-York. Nog onlangs heeft de I.H.E.U. een zekere erkenning gevonden als representatieve internationale organisatie doordat zij is toegelaten als lid met consultatieve status bij de Unesco. * * *
In publikaties van het Humanistisch Verbond kan men de laatste tijd in dit verband wel eens de uitdrukking ‘Humanistische Internationale’ tegenkomen. Dat woord wekt spontaan voor de hand liggende associaties met een andere wereldbeweging, die ook met een Manifest begon en waarvan omvang en betekenis ontzaglijk veel groter zijn gebleken, dan de getuigen van de publikatie van dat document destijds ongetwijfeld hebben kunnen vermoeden. De vraag moet daarom gesteld worden, of wij er goed aan doen het optreden van deze humanistische wereldbeweging-in-spe te bagatelliseren met een beroep op de numeriek gesproken onbeduidende positie, die zij in het internationale geestelijk-politieke touwtrekken inneemt. Vanzelfsprekend is het moeilijk een eigentijds verschijnsel van meet af aan op zijn werkelijke waarde te schatten. Tegenover de vergissing van het schouderophalend negeren staat het gevaar van het onproportioneel overschatten. Maar wij kunnen toch in ieder geval een poging doen het fenomeen, waarvan wij in het begin van dit artikel enige zakelijke gegevens hebben gereleveerd, in zijn historische contekst te benaderen en vandaar uit trachten tot een nadere plaatsbepaling ervan in het chaotisch panorama van het huidige wereld-gebeuren te komen. * * *
Een van de weinige dingen, die men in onze dagen zonder noemenswaardige tegenspraak van de daken kan verkondigen, is de vaststelling, dat wij leven in een overgangstijd. De literatuur, die dit thema tot onderwerp heeft, is welhaast niet meer te overzien. Tracht men dit crisisbewustzijn nader te determineren, dan komt men te staan voor twee karakteristieke aspecten, typologisch elkaars tegengestelden, maar in feite nauw met elkaar verbonden en elkaar beïnvloedend: enerzijds een nu eens voorzichtig gecamoufleerde, dan weer luidruchtig gepreekte ondergangsstemming, anderzijds een zich in velerlei vormen steeds sterker manifesterende heilsverwachting. Twee wereldoorlogen en alle verschrikkingen, die daarmee én daarna op de mensheid zijn afgekomen, hebben die mensheid de demonische krachten, die in haar eigen midden schuilen, doen ontdekken. Nooit werd de mens zó onbarmhartig met | |
[pagina 1013]
| |
zichzelf geconfronteerd. Die confrontatie heeft plaats in de wijsbegeerte, in de theologie, in de natuur- en ‘mens’-wetenschappen - in het bijzonder de biologie, de psychologie en de sociologie -, in de kunst, in de maatschappelijke en politieke ontwikkeling en op het brede terrein van het ‘gewone’ intermenselijke contact. Wanneer wij hier het woord ‘humanisme’ in het geding brengen, dan is dat in de eerste plaats om de algemene achtergrond naar voren te halen, waartegen de beweging, die wij hierna in het bijzonder moeten gaan beschouwen, gezien moet worden. De achter ons liggende eeuwen, sinds de Renaissance, worden gekenmerkt door een gepassioneerde belangstelling voor de natuur en de natuurwetenschappen. Het denken was overwegend kosmisch georiënteerd. Er was wel belangstelling voor de mens - hoe zou het anders kunnen? - maar ze heeft niet het dramatisch accent zoals wij dat in toenemende mate vinden in het moderne denken. Er heeft zich een verschuiving van de centrale problematiek voorgedaan, van wereldbeeld naar mensbeeld. De objectief-exacte beschouwingswijze wordt doorbroken door een ander criterium: de menselijke beleving van die realiteit, en die beleving zelf wordt op haar beurt een object van wijsgerige en wetenschappelijke benadering. Dit is, menen wij, de eerste en universele betekenis van het begrip ‘humanisme’. Om met Jacques Maritain te spreken: l'humanisme est inséparable de la civilisation et de la culture. Als zodanig doet het zich in het Christendom evenzeer gelden als daarbuiten. Tot op zekere hoogte een abstractie, slechts formeel te onderscheiden van de concrete vormen waarin het in oneindige gevarieerdheid te voorschijn treedt, schept en transformeert het die vormen mede tot symptomatische uitingen van een grondig gewijzigd tijdsbeeld. In de kring van het Humanistisch Verbond vindt men niet zelden een neiging het humanisme te verabsoluteren tot een ‘aan zichzelf gelijkblijvend’ element in de Europese cultuur. Men grijpt daar bij voorkeur terug op het Humanisme van na de Middeleeuwen (Erasmus!) en nog liever op de Klassieken om de rechtlijnige traditie van het ‘autonome humanisme’ te illustreren. In een recent artikelGa naar voetnoot2) gaat Prof. Dr. G. Stuiveling, hoofdbestuurslid van het Humanistisch Verbond, zelfs zover, dat hij de ‘historische variabiliteit van het Christendom’ uitspeelt tegen de ‘betrekkelijke gelijkgerichtheid’ van het humanisme teneinde de superioriteit van het humanisme over het Christendom aan te tonen. De aan-zichzelf-gelijkblijvende historische eenheid van het humanisme vindt hij in ‘overal het eendere kenmerk van het menselijke en ondogmati- | |
[pagina 1014]
| |
sche’, m.a.w. in de nooit verdwijnende menselijke trek het redelijk inzicht als maatstaf te laten prevaleren boven de irrationeel opgedrongen geloofsvoorstelling; daarentegen ziet hij, aan de hand van een ongetwijfeld boeiend relaas de dogmatische inventaris van de christelijke Kerk in de loop van de geschiedenis steeds weer afbrokkelen en veranderen onder de druk van de onweerstaanbaar voortschrijdende autonome rede van de mens. Zonder de problematiek van de verhouding tussen geloof en wetenschap ook maar enigszins te verdoezelen, menen wij toch te moeten zeggen, dat Stuiveling hier een wezenlijke constructiefout maakt door christendom en humanisme respectievelijk onder geheel verschillende gezichtspunten met elkaar te vergelijken - het eerste als historisch geïncarneerde en geïnstitutionaliseerde en in dat opzicht veranderlijke wereld- en mensbeschouwing, het laatste als zuiver en van alle concrete verschijningsvormen geabstraheerd menselijk ideaal. Dan sluiten wij ons nog liever aan bij de visie, die zijn geestverwant Dr. Kwee Swan Liat enige jaren eerder in hetzelfde tijdschrift gafGa naar voetnoot3) in een artikel over historisch gegroeide ‘sectarische’ stromingen van modern humanisme (waartoe hij ook het Humanistisch Verbond en de I.H.E.U. rekent): ‘De grondige metamorphose, die het Christendom in zijn lange ontwikkeling heeft ondergaan, ontneemt ons de mogelijkheid om deze benaming als iets eenduidigs te gebruiken. Evenmin is er sprake van een in essentie zichzelf gelijkblijvend “humanisme”. Humanisme is primair, zowel als universeel substraat als in georganiseerde vorm, een product van de Nieuwe Geschiedenis en een gevolg van de desintegratie van het Christendom’. Onze sympathie gaat hier niet alleen uit naar de tenminste logische zuiverheid van de vergelijkingGa naar voetnoot4), maar ook en vooral naar het scherpe onderscheid, dat de schrijver maakt tussen humanisme als geestelijk substraat van allerlei moderne levensuitingenGa naar voetnoot5) en het humanisme als sectarische beweging. Tussen het ‘universele humanisme’ als algemeen kenmerk van onze tijd en al die bewegingen en stromingen, georganiseerd of niet, die dit humanisme als een min of meer absolute levenshouding zijn gaan poneren, bestaat een nauw verband. Het gaat hier om milieus en groeperingen, die als het ware gedreven door een zeker ongeduld, vanuit een zekere protesthouding, de geleidelijke ontdekking van de mens in zijn | |
[pagina 1015]
| |
eigen-wettelijk en eigen-aardig bestaan willen forceren. Zij zijn gegrepen door de verwondering en de vreugde om het nieuwe perspectief. Een groots en aantrekkelijk toekomstbeeld van een nieuwe wereld, menselijker en leefbaarder dan de oude, doet hen de pas versnellen. Ondergangsstemming en heilsverwachting, de beide karakteristieke componenten, gelijk wij reeds zagen, van een steeds scherper ervaren crisisbewustzijn, spelen daarbij een beslissende rol. Het ‘evolutionary humanism’ van Sir Julian Huxley is in werkelijkheid een revolutionair humanisme, dat de schepen achter zich verbrandt en in een groots opgezette, nieuwe conceptie het aanschijn van de aarde wil vernieuwen. Voordat wij onze aandacht uitsluitend gaan richten op de I.H.E.U. en haar positie in dit gebeuren, stellen wij nogmaals nadrukkelijk, dat deze revolutionaire tendens tot radicale humanisering van alle levensgebieden zich binnen de traditionele godsdiensten - uiteraard in oneindige variatie en differentiatie - evenzeer openbaart als daarbuiten. Wij kunnen daarop hier niet verder ingaan. Ons verder beperkend tot het buitenchristelijk humanisme in Europa en Noord-Amerika, zien wij dit streven zich voltrekken in een soort dialectisch proces, waarvan wij als voorlopige resultante een tegelijk naturalistisch-positivistische en religieuze levenshouding menen te kunnen onderkennen - een wereld- en mensbeschouwing, die weliswaar nog volop in wording is, maar waarvan de contouren steeds meer zichtbaar worden in de enige organisatie, die hier als representatief kan gelden: de Internationale Humanistische en Ethische Unie. In hetgeen volgt zullen wij deze stelling nader trachten te verduidelijken. * * *
In het reeds eerder aangehaalde artikel onderscheidt Dr. Kwee Swan Liat, sprekend over het historisch gedifferentieerd proces, dat mede tot de huidige vorm van het internationale humanisme heeft geleid, in het buitenchristelijke geestesleven een linker- en een rechtervleugel. Links staan al die denkers en geleerden en groeperingen, die in rechtstreeks verzet zijn gekomen tegen het Christendom in zijn totaliteit van geopenbaarde godsdienst. In de 16e en 17e eeuw is daarvan nog nauwelijks sprake, maar daarna luidt de Verlichting een fel antagonistisch gekleurd vrijzinnig denken in. De enorme vooruitgang van de natuurwetenschappen, bijbelkritiek, marxisme, op wijsgerig terrein rationalisme en positivisme zetten in brede kring een actief-reactionair secularisatie-streven in beweging, dat op levensbeschouwelijk terrein het aanzijn geeft aan talrijke als paddestoelen uit de grond schietende militant atheïstische en radicaal anti-religieuze vrijdenkersverenigingen. Maar ook binnen het Christendom heeft de gedurende lange tijd ver- | |
[pagina 1016]
| |
warrende problematiek rond de verhouding tussen geloof en wetenschap met name in toch al sterk vrijzinnige kringen desastreuse gevolgen gehad. Vooral in de Angelsaksische landen, maar ook op het Europese vasteland ontstaan groeperingen, die nog wel kenmerken vertonen van een christelijke origine, maar die nauwelijks meer christelijk genoemd kunnen worden. In de Verenigde Staten vinden wij in de tweede helft van de vorige eeuw de Ethical Societies. Deze local Ethical Fellowships hebben met de christelijke kerkgemeenten nauwelijks méér gemeen dan een aantal uiterlijke activiteiten zoals bijeenkomsten op zondag met samenzang en toespraken (‘The Place Where Men Meet To Seek The Highest Is Holy Ground’), diensten bij huwelijk en begrafenis, onderwijs, bepaalde vormen van maatschappelijk werk. Algemeen wordt aanvaard, ‘that one's cosmic or theological views are regarded as the individual's private matter’. De nadruk ligt op het goed praktisch leven: ‘The emphasis among American Societies is largely upon what is termed Ethical Religion. This means religion as it comes out of the filter, as it were, of an ethics of reverence for human dignity and potentiality’Ga naar voetnoot6). Nog in de negentiende eeuw ontstaan ook in Engeland en op het Europese continent (Duitsland, Oostenrijk en andere landen) zulke ethische gemeenschappen naar Amerikaans model. In Engeland blijven ze nog enige tijd verbonden met de Staatskerk, die zij zien als ‘the ideal side of the nation’. In 1896 wordt te Zürich de International Ethical Union opgericht. Deze buitenchristelijke religieus-ethische beweging, de ‘rechtervleugel’ van het moderne humanisme, is in wezen sterk afkerig van ieder negatief rationalisme. Vijftig jaar na de oprichting van de eerste Society in New York schrijft de stichter, Dr. Felix Adler: ‘I cannot too strongly emphasize the fact, that the movement did not start among the so-called intelligentsia, that it was not a rationalistic movement in its inception, that it was not negative in its attitude, that the people interested in it were not concerned with such questions as the authenticity of the Scriptures, or of miracles, or the reasonableness of the doctrine of the Trinity....’. Integendeel; voorop stond de gedachte van ‘a religious society imbued with the spirit of religion but without its dogmas’Ga naar voetnoot7). Als vaagpiëtische stroming vertoont deze Ethical Religion een sterke samenhang met de negentiende-eeuwse romantiek en zij is als zodanig een van de vele symptomen van de heropleving van het spiritualisme als reactie tegen positivisme, materialisme en rationalisme. | |
[pagina 1017]
| |
Eerst na de tweede wereldoorlog heeft een voorzichtige ontmoeting plaats tussen de beide ‘vleugels’. En het punt van samenkomst is: de International Humanist and Ethical Union. * * *
Meteen zij hier al vooropgesteld, dat iedere overschatting van de betekenis in dit opzicht van de I.H.E.U. zo ergens, dan hier tot voorbarige conclusies leidt, die de realiteit miskennen en de importantie van deze beweging in een verkeerd licht stellen. Van een integrale synthese tussen de anti-godsdienstige rationalistische linkervleugel en de religieus-humanistische rechtervleugel is geen sprake. Wel neemt de I.H.E.U. een middenpositie in, en als zodanig oefent zij zonder twijfel naar beide kanten een onmiskenbare aantrekkingskracht uit, maar zij vertoont in haar feitelijke samenstelling nog een te weinig harmonisch - wij zouden bijna zeggen: te chaotisch - beeld om nu reeds een helder baken te zijn, waarvoor vrijdenkers, humanisten en agnostici van verschillende pluimage hun eigen vertrouwde homes spoorslags zouden willen ruilen. Hoe groot de tegenstellingen nog zijn, is wel gebleken op het verleden jaar ter gelegenheid van de Wereldtentoonstelling te Brussel gehouden nationaal ‘congres van vrijzinnige bewegingen’ in België, waarin een grootscheepse ontmoeting gearrangeerd was in de aula van de Vrije Universiteit van Brussel tussen de Union Rationaliste de Belgique en het Humanistisch Verbond van België, beide respectievelijk gesecondeerd door de Union Rationaliste de France en het Nederlandse Humanistisch Verbond. De Nederlandse humanisten zijn er lichtelijk ontdaan van teruggekeerd. Men verstond er elkaar nauwelijks. Eenzelfde ervaring deed een afvaardiging van het Humanistisch Verbond op tijdens een congres van de World Union of Free Thinkers (W.U.F.T.) te Rome in 1949, waar men tot de bevinding kwam, dat men een nutteloze reis gemaakt had wegens de ‘onvruchtbare polemiek, dogmatisch-atheistisch, met de kerken’Ga naar voetnoot8), die de sfeer aldaar bepaalde. Van de andere kant is het belangrijk, dat de hierboven besproken Ethical Societies van het begin af aan deel uitgemaakt hebben van de I.H.E.U. Dit feit zou de indruk kunnen wekken, dat de ‘middenpositie’ van de I.H.E.U. in zoverre dubieus is, dat zij eenzijdig bevolkt zou zijn door ‘rechtse’ groeperingen. Daartegenover staat echter de dominerende positie van het Nederlandse Humanistisch Verbond (en het Belgische, dat daarmee zeer nauw verwant is), dat zowel in zijn beginselverklaring als in zijn feitelijke samenstelling wel het meest het ideaal van de | |
[pagina 1018]
| |
synthese tussen rationeel en religieus humanisme benadertGa naar voetnoot9). Bovendien zijn er aanwijzingen, dat met name in de British Ethical Union een ontwikkeling naar het ‘midden’ heeft plaatsgehad. Veelbetekenend lijkt ons in dit verband de nauwe samenwerking, die daar tot stand gekomen is met de machtige en uitgesproken anti-godsdienstige Rationalist Press Association. Na een experimentele periode heeft die samenwerking een voorlopige vorm gekregen in de federatief opzette Humanist AssociationGa naar voetnoot10). * * *
Het beslissende antwoord op de vraag, welke de toekomst van de nieuwe humanistische beweging zal zijn en in welke mate zij de geschiedenis van de mensheid van vandaag en morgen mede zal constitueren, zal afhangen van de positieve geestelijke inhoud, die zij zal opbrengen. Uiteindelijk beslist de ideologie, die aan haar activiteit ten grondslag ligt. Het Manifest van Amsterdam geeft - zoals dikwijls met beginselverklaringen het geval is - hierover slechts zeer onvolledige informatie. Zoals het er ligt, is het meer een vage, beknopte, praktische ethiek dan een indrukwekkend ontwerp van een universeel humanisme. Van een beweging, die zich aanbiedt als volwaardig alternatief voor openbaringsgodsdiensten en totalitaire systemen, moet men meer verwachten. Dr. Julian Huxley, de toonaangevende ideoloog van de I.H.E.U., schrijft in zijn kortgeleden opnieuw verschenen boek Religion without Revelation: ‘It is clear,.... that twentieth-century man needs a new organ for dealing with destiny, a new system of beliefs and attitudes adapted to the situation in which he and his societies now have to exist and thus an organ for the better orientation of the human species as a whole - in other words, a new religion’Ga naar voetnoot11). Een nieuwe religie, dat is het toverwoord, dat reeds op het oprichtingscongres het enthousiasme heeft ontstoken en dat nog steeds het vuur van de bezieling brandend houdt. Een nieuwe religie, beantwoordend aan de noden en eisen van de tijd en van de toekomst, waarin de nog maar in het beginstadium van een geweldige evolutie verkerende mensheid haar beste krachten en hoogste mogelijkheden zal kunnen ontplooien. Deze nieuwe religie, aldus Huxley, zal ondogmatisch en wetenschappelijk zijn: geen theologisch systeem, gebaseerd op bovennatuurlijke openbaring, maar ook niet enkel een praktische ethiek of een | |
[pagina 1019]
| |
sociale leer, maar een universele mobilisatie van alle ideeën en gevoelens die de mens kan opbrengen en die hem, mits zij gecontroleerd en gezuiverd worden in het licht van de allesomvattende wetenschap, rechtlijnig doen voortgaan op de weg naar zijn bestemming. Die bestemming is: de hoogste zelfverwerkelijking van de mens, die in dit stadium van zijn intellectuele, psychische en geestelijke evolutie mogelijk is. Bij zijn openingsrede voor het oprichtingscongres in 1952 heeft Huxley deze gedachte in een magistraal en dikwijls profetisch klinkend betoog geformuleerd. De ruimte ontbreekt ons, om op dit in de humanistische literatuur steeds terugkerend thema, dat wij hierboven té beknopt hebben moeten weergeven om het volledig in het licht te stellen, nader in te gaan. De humanisten van de I.H.E.U. geloven in deze gedachte. Welke toekomst men de beweging ook moge voorspellen, hier is in elk geval een groep mensen van velerlei denkrichting en nationaliteit bijeen, wier optimisme de sceptische buitenstaander misschien wat naïef aandoet, maar aan wie het noch aan geestdrift, noch aan deskundigheid, noch aan offervaardigheid ontbreekt om diezelfde buitenstaander op zijn minst tot nadenken te stemmen. In zijn bekende werk over het moderne ontkersteningsproces heeft de Anglicaanse theoloog Langmead CasserleyGa naar voetnoot12) erop gewezen, dat de afval van het Christendom niet in de eerste plaats naar het ongeloof, maar naar het nieuwe geloof te duchten is. Het moderne humanisme van de I.H.E.U. dient zich aan als een religie, dat is, volgens Huxley, een totale levenshouding, die de gehele realiteit van het menselijk leven omvat en die de mens deze realiteit in een ‘sense of holiness’ doet beleven in directe relatie met zijn bestemming. Wij wagen ons aan geen enkele prognose over het voortbestaan en de toekomstige expansie van de International Humanist and Ethical Union. Maar er zijn, lijkt ons, redenen te over, om de idee, die in deze organisatie nu nog een gebrekkige belichaming vindt, zeer ernstig te nemen, ook al zouden wij misschien geneigd zijn het volgende citaat - waarmee wij eindigen - als grootspraak te kwalificeren: ‘Like all other new religions, and indeed all other movements of ideas, (the new religion) will at the outset be expressed and spread by a small minority: but it will in due course of time tend to become universal, not only potentially and in theory, but actually and in practice. The properties of man's psycho-social nature make this inevitable’Ga naar voetnoot13). |
|