Streven. Jaargang 12
(1958-1959)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 950]
| |
Letterkundige kroniek
| |
[pagina 951]
| |
prijs. Zo wordt de zee niet uitsluitend de plaats der zuivering, maar ook het oord voor een buitenechtelijk rendez-vous, en de zonde doet haar intrede in het leven van de Farizeeër. Jan Tervaete, een boekhouder bij een brugse firma, is verliefd op zijn secretaresse, en de vrees voor ontrouw tegenover zijn zorgenzieke vrouw wordt hem een obsessie. In zijn radeloosheid vindt hij een compromis waarin zwakheid en strengheid hun plaats krijgen: ‘Geen steriel verzaken, maar ook geen blijvende toegeving aan zijn passie’ (p. 99). Hij brengt dus een week-end met zijn secretaresse aan zee door, waarna hun beider wegen definitief uit elkaar gaan, terwijl hij op voorhand de straf en de beproeving aanvaardt. Zo meent de boekhouder zijn zedelijke ‘comptabiliteit’ in orde te hebben gehouden, maar men stelt de vraag of zonde en boete niet zonder meer herleid worden tot elementen van zijn zo onmisbare ‘orde’ en gemoedsrust. Wordt het bedreven kwaad op die wijze niet volledig gerelativeerd, en ondergeschikt gemaakt aan het noodzakelijke schone evenwicht? Het wordt iets als een koopje, iets als ‘geven en nemen’, alsof de mens door boete zijn eigen zonde kon uitwissen. In deze nieuwste Farizeeër blijft er iets halfslachtigs, wellicht omdat hij de zonde - dit keer zijn eigen zonde - als een Farizeeër blijft zien. Zal de Farizeeër niet moeten ophouden Farizeeër te zijn, nederig, deemoedig worden, berouw krijgen en zich overgeven aan de barmhartigheid van God, die alleen de zonde kan uitwissen? Duribreux lijkt ons op dit ogenblik in een grandioze strijd gewikkeld om de zonde, waar hij niet overheen kan, omdat zijn farizeeërs geen weg meer weten met de ondoorzichtige paradoxale verzoening in God van rechtvaardigheid en barmhartigheid. Maar het is een schone en persoonlijke strijd omdat hij zonde en genade, vrije wil en beschikking van God - die de topics zijn van de moderne probleemroman - op een hem eigen wijze benadert, bijna als in oppositie tegen de gangbare modeliteratuur, die hij ervan beschuldigt, in haar laksheid tegenover de zonde, de grootste bedekte lafheid te begaan van de christenen in deze tijd.
Paul Lebeau heeft een heel ander temperament en een heel andere aanleg. Hij heeft ook een andere opleiding genoten. Kwam Duribreux, die een mooi hotel bezit te Mariakerke, bijna als bij toeval tot de literatuur, dan is dat misschien wel even toevallig voor Lebeau, zij het dan om een bijna tegenovergestelde reden. Hij is Dr. in de Germaanse filologie, en men weet dat zulk een academische opleiding, in Vlaanderen, bijna fataal elke belangstelling voor creatief werk vermoordt. Wel heeft zijn klassieke opvoeding de schrijver in zulke mate beïnvloed, dat hij, die van nature veeleer romantisch gericht was, zich geleidelijk heeft bekeerd tot een bewust nagestreefd klassicisme. Dat komt vooral tot uiting in zijn nieuwe roman Xanthippe, maar werd reeds aangekondigd door een novelle die klassiek is in haar soort, De laatste Roos, en die hierin tamelijk schril afsteekt tegen een niet minder belangrijk verhaal De kleine Karamazov, dat nog aan een romantisch grübeln herinnerde. Xanthippe is klassiek tot in de keuze van de stof toe. Het is iets als een mode geworden, niet alleen bij ons, om eigen ervaringen en autobiografische gegevens een alibi te verschaffen in klassieke of bijbelse verhalen. Maar dit lijkt niet het geval bij Lebeau. In zijn jongste roman gaat het er vooral om, naar aanleiding van een soort rehabilitatie van de historische figuur van Socrates' echtgenote, een warm pleidooi te houden voor de miskende deugden en hoedanigheden van een vrouw, die gebukt gaat onder het fatum, heel haar leven te moeten doorbrengen in de schaduw van een groot man. De vrouw | |
[pagina 952]
| |
van Griekenlands eminentste filosoof werd voor schrijver iets als het paradigma voor al die vrouwen, die hun echtgenoot, bij wijze van spreken, moeten delen met een leergierig en weetgraag publiek, dat meent ook aanspraak te mogen maken op de wijze, terwijl deze laatste ook zelf aan een bovenpersoonlijke zending gelooft, die het raam van zijn gezinsleven ver overschrijdt, en hem, ten koste van zijn familie, om zo te zeggen volledig opeist. Men begrijpt, dat de figuur van Socrates in de roman wat op de achtergrond geraakt, dat hij misschien wat te oppervlakkig en al te naïef wordt voorgesteld, maar het heeft zeker niet in de bedoeling van de schrijver gelegen, Socrates op zijn beurt de tol te laten betalen voor het eerherstel zijner miskende echtgenote. In de grond is Socrates, gelijk zoveel uitmuntende wijzen en wetenschapsmensen en kunstenaars een onbeholpen en onberekenbaar echtgenoot. Het volle licht valt dus wel op de figuur van Xanthippe, en de roman wordt voorgesteld als een soort pleidooi pro domo, dat de vrouw neerschrijft voor haar zonen, vooraleer op haar beurt de giftbeker te drinken. Het gebruik van de eerste persoon wordt op die manier voor Lebeau een uiterst acuraat middel, om met fijn aanvoelingsvermogen en veel wijsheid, door te dringen tot in de kern van de psyche ener eigenaardige en miskende vrouw. En dit is, voor een mannelijk auteur, ongetwijfeld een krachttoer. Wij durven daarom ook niet zeggen, dat de schrijver er volledig in geslaagd is om langs de introspectieve weg naar de vrouwenpsychologie om te schakelen - hij gold tot nog toe zowat als een misogyn in onze letteren - en hij bereikt ook niet het zuivere gehalte van een Yvonne de Man in Een Vrouw met name Suzanne, noch de subtiele intuïtie van de meest vrouwelijke onzer prozaschrijvers, Maurice Roelants. Daarom heeft Lebeau ongetwijfeld een gelukkige hand gehad, toen hij zijn keuze liet vallen op een figuur als Xanthippe. Deze laatste heeft immers, naast vele typisch vrouwelijke kenmerken, ook veel van de man, omdat ze zich met bijna mannelijke moed door het leven moest en wist te slaan. De rehabilitatie wordt daardoor eerlijker, omdat zij de grote trekken van Xanthippe's gemengde psychologie eerbiedigt. Het klassicisme van Lebeau reikt verder dan de projectie van algemeen menselijke gevoelens in een klassieke figuur. De roman is voor hem aanleiding geworden, om een wetenschappelijk verantwoorde beschrijving te geven van het woelige leven in Griekenland op het toppunt van zijn roem en in zijn val. De schrijver doet voor een der meest bewogen episodes van Athene, wat Maria Rosseels onlangs nog gedaan heeft voor de vierde eeuw, die van de woelige consolidatie van het christendom, in het ondergaande imperium. Ook in de taal vinden we bij Lebeau duidelijke sporen van een bewust nagestreefd klassicisme, lijk prachtige homerische vergelijkingen, die hij, volgens het humanistisch recept der imitatie, tot nieuw leven tracht te wekken.
Even bewogen, maar nauwelijks onttrokken aan de brandende actualiteit, is de periode waarin Demedts zijn jongste roman situeert: de pijnlijke oorlogsjaren en hun nasleep in het Vlaanderen van 1940-1945. Dit gegeven is eveneens nieuw in het oeuvre van Demedts. Wellicht heeft hij zijn tijd afgewacht, om met rustige sereniteit, sine ira et studio, de fel omstreden jongste geschiedenis in een roman te betrekken. Daardoor komt hij na romans als die van Walschap, Wit en Zwart, van de Pillecijn, Aanvaardt het Leven, van Duribreux, De zure Druiven, welke laatste o.i. tot nog toe het meest overzichtelijk beeld gaf van die jaren, en waarmee de roman van Demedts, naast duidelijke afwijkingen, eveneens wel wat | |
[pagina 953]
| |
gelijkenis vertoont. Toch vinden we ook in deze roman zoveel terug van de ons vertrouwde Demedts. Het laatste belangrijk werk van Demedts, In uw Handen was een priesterroman, ongetwijfeld de beste priesterroman in ons taalgebied. Die priesterfiguur laat haar auteur blijkbaar niet zo gemakkelijk los, want in zijn oorlogsroman is eveneens een priester, Steven van Huysse, het centrale personage. Zulks mag ook te verklaren zijn door de enorme verscheidenheid van mogelijkheden, die in een priesterleven schuilen. Zo kan de auteur pater van Huysse in zeer uiteenlopende omstandigheden telkens in contact brengen met de tweede hoofdfiguur, Hans Dammaert, een jongen, die als exponent optreedt van een misleide en deerlijk falende jeugd. Hij leert hem kennen als leraar tegenover zijn weerbarstige leerling in het college, als clandestiene werkpriester tegenover de vrijwillige arbeider in een Duits werkkamp, tenslotte als aalmoezenier tegenover de gedetineerde in een gevangenenkamp na de oorlog. Hiermede zijn dan ook de drie cruciale momenten in hun beider leven aangegeven. In haar geheel biedt de figuur van van Huysse echter een opvallend ander aanblik dan die van pastoor Bogaerts uit In uw Handen. Tegenover de ongelukkige, in zijn ministerie min of meer mislukte parochieherder, staat de opvallend evenwichtige, in een wankele tijd standvastige persoonlijkheid van van Huysse. Wel mislukt hij in zijn pogingen om zijn oud-leerling van het executiepeloton te redden, maar voor velen betekende hij een laatste houvast. We vinden in hem de trekken weer van een ouderpaar, dat Demedts met opvallende fijnheid van toets en tederheid des harten heeft uitgetekend. Nog een andere constante uit het werk van Demedts vinden we hier weer, al vertoont zij toevallig ook een opvallende overeenkomst met vernoemde oorlogsroman van Duribreux: de ondraaglijke spanning tussen de opeenvolgende generaties. Want dit is typisch voor beide werken: hoofdfiguren zijn telkens jeugdige knapen, die, om allerhande motieven, meestal van persoonlijke aard, en uit wrok tegen een door ouderen misvormde wereld, in het vaarwater der collaboratie terecht komen. Dat was ook al het geval in de gelijksoortige roman van de Pillecijn, en in Lebeau's Siegfriedmotief. Het zou de moeite lonen een studie te wijden aan de reeds verschenen oorlogsromans. Men zou er uit af kunnen leiden, dat bijna alle schrijvers in de jeugd een soort alibi vinden voor een verschijnsel - collaboratie en weerstand - dat o.i. toch heel wat verder reikt dan een door omstandigheden verwarde puberteitscrisis, waarmee het telkens verweven wordt. Te weinig aandacht werd er, in de tot nog toe geschreven oorlogsromans, geschonken aan een heel complexe politieke en sociale achtergrond, die er in een oorzakelijk verband mee staat. Natuurlijk stelt het romangenre zijn eisen; voor een volledig beeld zou men een veeldelig episch werk moeten schrijven, en daar is men nog niet - of niet meer - aan toe. De manier waarop Demedts zijn roman uitwerkt ligt overigens in de lijn van vroeger werk van hem, waarin bijna steeds een spanning aan de dag treedt tussen een persoonlijk strevende enkeling en de bestaande maatschappij. Daarvan is Hans Dammaert immers een nieuwe, treffende, illustratie. Ook in het ritme van zijn verhaal is de auteur zichzelf gebleven: Demedts is een minutieus realist, die nergens verbaast door ellipsen of verrassende raccourci's, of die ergens raadsels zou openlaten. Hij doorlicht de werkelijkheid niet met plotse flitsen, maar hij geeft zich met liefde over aan een voorzichtig, bijna eerbiedig aftasten van de kleinste oneffenheden aan de oppervlakte der werkelijkheid. In de oorlogsroman van Duribreux was alles dynamisch, voluntaristisch, | |
[pagina 954]
| |
chaotisch en heftig botsend, bij Demedts vinden we meer rust, kalmte, minder geweld, en hij is daarom minder aangrijpend dan zijn streekgenoot, echter ook ruimer, dieper. Alleszins ligt het voor de hand, dat de oorlogsromans van beide Westvlamingen, in hun gelijkenis en in hun verscheidenheid elkaar wonderwel aanvullend, voortaan wel als dé diptiek over onze oorlogsjeugd zullen blijven gelden.
Duribreux, Lebeau, Demedts behoren duidelijk tot dezelfde generatie, tussen de 50 en de 60 jaar, die, terugblikkend op een reeds belangrijk oeuvre, nog niet haar toppunt bereikt heeft. Met hun laatste, hier besproken werk, hebben ze zichzelf niet alleen vernieuwd, maar ook overtroffen. Naast een rumoerige bent jongeren laten zij hun stem horen van bezadigdheid, evenwicht, diepte, ruimheid van belangstelling en begrip. Ook van verscheidenheid: de stoïcijnse rechtlijnigheid van een Duribreux, het naar intellectualisme strevende romantisme van een Lebeau, de bezonken, bijna melancholische wijsheid van een Demedts zijn telkens de uiting van een rijpe en rijke persoonlijkheid, en drukken op elk oeuvre een eigen, onvervreemdbare stempel. Eén bezwaar zou men kunnen doen gelden tegen deze generatie: bij al het substantiële dat zij de geest biedt, wordt de moderne lezer herhaaldelijk, tot in de meest levendige gesprekken, gestoord door een kunstmatige boekentaal, en meer dan eens door een onzeker taalgebruik. Alleen Lebeau is, wellicht mede dank zij zijn filologische scholing, hierin, ten minste voor het taalgebruik, een uitzondering. Maar dat is de tol, die een hele generatie betaalt aan een overwegend Franstalig onderwijs. Is dit van zuiver literair standpunt uit te betreuren, het mag geen aanleiding zijn om de geestelijke en zuivere menselijke waarde van hun oeuvre over het hoofd te zien. Door een heroïsche levenshouding, een bewust klassicisme, een voldragen wijsheid, heeft dit triumviraat drie mogelijkheden verwezenlijkt, in een telkens anders gedoseerd evenwicht rond de wil, de geest, het hart, van een schoon christelijk levensinzicht. En dat blijft hun onvervreemdbare verdienste. |
|