Streven. Jaargang 12
(1958-1959)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 880]
| |
ForumDe Engelse Pocketbook-marktHet is in onze dagen mogelijk een behoorlijke bibliotheek op te bouwen, ook al besteedt men zijn bescheiden budget enkel aan het aanschaffen van pocketbooks. De moeilijkheid hierbij is voornamelijk hoe en waar het pocketbook van blijvende waarde te vinden. Waardevolle hulp kan hierbij bieden kennis van de verschillende uitgaven, die een eerste schiftingsproces mogelijk maakt, waardoor het terrein waarop men zoeken moet, drastisch wordt ingeperkt. Alvorens dan ook de aandacht te richten op de beste pocketbooks van de laatste maanden, willen wij de lezer eerst op de hoogte stellen van de vele Engelse pocket-uitgaven. We maken daartoe onderscheid tussen uitgaven die door een erkende uitgeversfirma worden verzorgd en uitgaven die zich officieel in anonymiteit hullen en enkel een serie-naam dragen. Dit verschil brengt met zich mee dat de eerste serie zich concentreert op klassieke werken en goedkope herdrukken van boeken die deel uitmaken van het fonds van een uitgeversbedrijf, hetgeen een behoorlijk peil van het pocketbook garandeert. Dit uit zich vaak in een betere uiterlijke verzorging, soms in een ietwat groter formaat; het is dan ook niet verwonderlijk dat deze uitgaven een of twee shilling meer kosten dan de gewone pocket. Hodder and Stoughton, Murray, Faber and Faber en MacMillan hebben aldus hun eigen goedkope uitgaven. Faber's paper covered Editions en MacMillan's St.-Martin's Library staan hier bovenaan; het moet gezegd dat de gemiddelde prijs het dubbele is van een gewone pocket. Vermelding verdient hier ook de katholieke uitgeversfirma Burns and Oates, die voornamelijk pockets met geestelijke inhoud op de markt brengt, maar tot nu in beperkte mate (Thomas Merton's Seeds of Contemplation, Knox's vertaling van de Evangelies en van de brieven van Paulus, Fulton Sheen's Peace of Soul en een verzameling opstellen Saints and Ourselves, zijn enkele bekende werkjes in deze serie). Enigszins parallel hiermede loopt Cedar Books, een serie die verzorgd wordt door The World's Work; zij vertoont een meer protestantse inslag, ofschoon ook katholieke werkjes worden uitgegeven. Bovendien beweegt de serie zich op het wijdere terrein van culturele opvoeding en vruchtbaarder omgang met andere mensen. The Faiths men live by verdient vermelding, omdat het nuttige informatie bevat omtrent verschillende godsdiensten en godsdienstige secten. Hetgeen over het katholicisme wordt gezegd is heel evident erg goed bedoeld, maar het is toch wel alarmerend oppervlakkig. Arrow Books is wel niet de uitgave van een erkende uitgeversfirma, maar het gehalte van de inhoud dwingt ons deze serie hier te vermelden. Het zegt reeds voldoende dat de twee jongste uitgaven getiteld zijn: Great Philosophers of the West en Great Philosophers of the East. Beide studies zijn van Prof. E. Tomlin, en geven korte biografische schetsen van de grote filosofen, gevolgd door een bevattelijke uiteenzetting van hun filosofie. Arrow Books beperkt zich tot zuiver wetenschappelijke studies, die bedoeld zijn voor de ontwikkelde leek. Er is geen gevaar dat men zich met Arrow Books bekoopt. Na deze eerste schifting komen we nu bij de eigenlijke pockets. Wij zijn in aanraking gekomen met een negental series die van enige omvang en enig belang zijn. In stijgende lijn zouden wij deze series als volgt willen rangschikken: Digit, Dragon, Corgi, Panther, Beacon, Pan, Four Square, Fontana en Penguin. Over de eerste helft van deze opsomming valt niets bijzonders te vermelden, ofschoon men niet uit het oog mag verliezen dat we van een stijgende lijn spreken. Het ietwat brute en vulgaire wat de eerste twee series vaak kenmerkt, is in mindere mate aanwezig bij de Beacon Books; het peil is hier al veel beter, en er is meer verscheidenheid. Voor aanbidders van G. Harding geeft Beacon Books bv. diens autobiografie Along my Line. Het goede boek van blijvende waarde is in deze series echter incidenteel. Het loont de moeite niet om veel tijd te besteden aan zoeken en snuffelen, tenzij men een verwoed liefhebber is van allerlei soort oorlogsverhalen, van Wild West stories, e.d. Natuurlijk kan het ge- | |
[pagina 881]
| |
beuren dat men een boek aantreft dat ver uitsteekt boven het gemiddelde. Dit overkwam ons toen we Day of Infamy tegen kwamen. Het werd geschreven door Walter Lord, de auteur die alle gegevens bijeengaarde voor zijn verhaal over de ondergang van de Titanic. Dezelfde interview-methode, die toch wel enkele jaren van veel reizen en veel praten in beslag moet nemen, heeft hij gevolgd voor dit zeer interessante verslag van wat er nu precies gebeurde op de achtste december 1941, toen de Japannezen hun onverwachte aanval lanceerden op Pearl Harbour. Aan het einde van zijn boek geeft de schrijver een lijst van personen, door hem ondervraagd of die hem inlichtingen uit eerste hand hebben verschaft. De lijst bevat een vijfhonderd namen! Hetgeen precies gebeurde wordt zonder sensatiezucht, vrij zakelijk zelfs, verteld. Toch is het boek geen dorre opsomming van feiten en feitjes, omdat de mannen aan boord van vliegtuigen en schepen steeds belangrijker zijn dan het vliegtuig en het schip. Het boek is zodoende een echt menselijk document geworden, en een der beste oorlogsdocumentaires die we tegen kwamen.
De vier laatst genoemde series zijn, met uitzondering misschien van The Four Square books, goed bekend. Pan books publiceert naast een behoorlijk quantum oorlogsboeken ook lichtere romans, en zo nu en dan een non-fictie boek, dat bijzonder interessant of waardevol is. We behoeven de lezer slechts te herinneren aan Trevor Roper's The Last Days of Hitler, A King's Story van de Hertog van Windsor, en Rebecca West's The Meaning of Treason, om enig idee te krijgen van het peil van menig Pan Book. Recente addities tot deze serie zijn twee romans van de jonge Australische schrijver Morris West. Children of the Sun werd in 1957 gepubliceerd en bevat een fel protest tegen degenen die verantwoordelijk zijn voor de afgrijselijke toestanden in de achterbuurten van Napels, en is tegelijkertijd een even fel pleidooi voor het prachtwerk dat daar verricht wordt door de priester Mario Borelli. The Big Story vindt ook plaats in Napels, in soortgelijke omstandigheden; de verontwaardiging van het eerste boek heeft hier een ietwat gestyleerde vorm aangenomen, en de roman voldoet niet geheel. Twee andere Panboeken van bijzonder interesse zijn: The Long Walk van Slavomir Rawicz, hetgeen verhaalt van de ontsnapping uit Russische gevangenschap van een Pools officier en diens pijnlijke avonturen, voortploeterend naar de veiligheid; enkele maanden geleden ontstond er een controverse of al hetgeen hier als waar verhaald wordt inderdaad ook zo gebeurd is; William Sargant's Battle for the Mind krijgt op de buitenkaft de ondertitel mee: The Mechanics of Indoctrination, Brainwashing and Thoughtcontrol, hetgeen spannend genoeg klinkt; de ondertitel op de binnenpagina klinkt wat soberder: A physiology of Conversion and Brainwashing. Dit geeft de inhoud juister aan. De auteur beperkt zich geenszins tot moderne methoden in deze zaken, maar bestrijkt vrijwel het gehele terrein van de beïnvloeding van 's mensen geest met behulp van bepaalde technische middelen of methoden. Slangenbezweerders komen ter sprake, alsook religieuze extatici, en vanzelfsprekend de slachtoffers van de moderne dictatuur. Het is zeker een interessante bijdrage tot de Pan-serie.
Four Square Books is een betrekkelijke newcomer, en jaren jonger dan Penguin, die al naar de vijf en twintig loopt, en Pan of Fontana, die op de vooravond staan van hun puberteit. Titels als Lawrence of Arabia, het beruchte boek van Richard Aldington, Aurora Dawn en Marjorie Morningstar van Herman Wouk, die vooral naam maakte met zijn The Caine Mutiny, Defeat into Victory, de oorlogsherinneringen van Veldmaarschalk Sir William Slim, wijzen op het degelijk gehalte van deze fors uitgegeven serie. Een zeer waardevolle nieuwe uitgave is The Gobi Desert. Mildred Cable en Francesca French trokken jaren lang als reizende missionarissen over de karavaan-routes van deze uitgestrekte woestijn ten Noorden van China; in levendig proza verhalen zij van hun rijkgeschakeerde ervaringen; het verhaal opent de lezer een geheel onbekende en erg vreemde wereld. Onlangs publiceerde Four Square Books ook een goedkope uitgave van Lucky Jim van Kingsley Amis. Het behoort tot de bon | |
[pagina 882]
| |
ton dat men deze leutige roman van een Angry Young Man, die toch niet zo erg boos is, gelezen heeft. Het boek werd gepubliceerd in 1954, en bereikte in drie jaren zijn twintigste uitgave! We vermelden ook The Cry and the Covenant, het ontroerende boek waarin Morton Thompson in romanvorm het leven beschrijft van Semmelweiss. Met zijn vele medische termen en gegevens is het uiteraard een boek dat zelfs bij de volwassene een zekere rijpheid veronderstelt. Als curiosum vermelden we ten slotte The Little Ark, door niemand anders geschreven dan onze eigen Jan de Hartog. Vergissen wij ons niet, dan werd dit direct in het Engels geschreven. Voor wie de een en dertigste januari 1953 het droevigste, maar ook het schoonste uur is in Nederlands jongste geschiedenis, is dit eenvoudige verhaal van die dagen toch wel een bezit van blijvende waarde. De Fontana reeks, die door Collins' uitgeversbedrijf verzorgd wordt, mogen we wel als bekend veronderstellen. Zij is op én na de grootste serie. De keuze van de romans die in deze serie verschijnen kunnen we niet altijd bewonderen, en soms legt het plaatje op de kaft te veel Amerikaanse invloed aan de dag. Maar daarnaast staat een voortreffelijke religieuze sectie, die geleidelijk aan groeit, en inderdaad met smaak en wijsheid gekozen wordt. Verschillende deeltjes van C.S. Lewis (o.a. het overbekende The Screwtape Letters) verschenen in deze serie, en de jongste aanwinst is Science and Christian Belief van Prof. Coulson, een even bekend mathematicus als controversialist. De betrekkingen tussen godsdienst en de exacte wetenschappen worden hier systematisch onderzocht. Met verbluffende helderheid worden de vaak zeer intricate moeilijkheden besproken. Een wel uitzonderlijke bijdrage tot de Fontana-serie is The Struggle for Europe. Het is het laatste boek dat door de bekende journalist-politicus Chester Wilmot geschreven werd. Men zal zich herinneren dat hij bij een der Comet-ongelukken is omgekomen. De ondertitel van dit lijvige deel is How we won the war but lost the peace, en dit geeft de inhoud van het boek accuraat weer. In de meer dan achthonderd vrij dicht bedrukte pagina's herleven we de oorlog, met de invasie van eigen land, met de bombardementen, met de overwinningen in Normandië, en de bevrijding. Waar we tijdens de oorlog maar vage gegevens van kregen (we denken b.v. aan het offensief in de Ardennen rond Kerstmis 1944), vernemen we hier de volledige geschiedenis, met nog hoogst interessante mededelingen van wat er achter de schermen plaats vond. Niet dat de schrijver daar zelf aanwezig was, maar zijn zeer uitgebreide literatuurlijst toont aan, hoe nauwgezet hij heeft willen zijn bij het weergeven van dit stuk contemporaine geschiedenis. Chester Wilmot's boek is daarom dan ook niet alleen een boek dat men uitleest; men zal het ook als een soort naslagwerk omtrent de oorlog graag willen bewaren. Goede wijn behoeft geen krans is een spreekwoord dat als vanzelf in de geest opkomt wanneer Penguin books ter sprake komen. Naar uiterlijk en innerlijk behouden zij een voornaamheid die hen al bijna vijf en twintig jaren kenmerkt, en de uitgevers gaan door met het beste van wat was, en van wat is, de lezer voor te zetten. Er is hier geen beperking tot een bepaald gebied; alles wat goed is, is goed om door Penguins gepubliceerd te worden. De uitgaven bewegen zich in de tijd van de oudste klassieken langs middeleeuwse werken van uitzonderlijke waarde tot het beste en waardevolste van vandaag. De serie beweegt zich ook van wetenschap en kunst tot lichtere lectuur, van diep godsdienstige werken tot de comedie van het toneel. We vermelden het beste der laatste maanden, zonder, helaas, volledigheid te kunnen opeisen. Een voortreffelijk overzicht hoe de bijbel zijn laatste vorm gevonden heeft geeft ons Herklots' How the Bible came to us. Het verhaalt van de alleroudste manuscripten en de allerjongste vondsten, het geeft een korte geschiedenis van de vertalingen van de Bijbel uit de oorspronkelijke tekst in allerlei talen, waarbij de oudste vertalingen in het Grieks en Latijn bijzonder de aandacht krijgen. Het verhaalt echter ook hoe de oorspronkelijke verhalen het eerst op schrift werden gezet, en hoe deze verhalen, die het hart zijn van | |
[pagina 883]
| |
de eerste boeken van de H. Schrift, gelezen en begrepen dienen te worden. Onmiddellijk hierna, en ook in verband hiermede noemen wij Judaism van Rabbi Dr. I. Epstein. Het is een geschiedenis van het Jodendom, maar Jodendom verstaan in zijn wijdste zin. Het is de geschiedenis van een natie, waarin God zelf op allerwonderlijkste wijze heeft ingegrepen, zodat zijn geschiedenis juist de geschiedenis werd van de betrekking tussen volk en Heer. Lezing van deze studie overtuigt de lezer hoe onontbeerlijk de kennis van het Jodenvolk met al zijn gewoonten is voor een juist begrip ook van het christen-zijn. Op het gebied van de oude klassieken verscheen The Gods of the Greeks van Carl Kerenyi, hetgeen ons onmiddellijk deed denken aan Van Goden en Helden uit onze eigen schooljaren. Het is echter meer wetenschappelijk van opzet en inhoud, maar blijft toch steeds leesbaar, ook voor de niet-klassiek gevormde. Voor wie een goede klassieke vorming gehad heeft, zal The Sculpture of the Parthenon (5 sh.), een bijzondere aantrekkelijkheid hebben. Het bevat een veertigtal reprodukties van dit beeldhouwwerk, en wordt begeleid door een helder opstel van P.E. Corbett. De middeleeuwse literatuur werd verrijkt met een nieuwe vertaling door J.F. Goodridge van Piers the Ploughman. De tekst wordt voorafgegaan door een voortreffelijke inleiding van een zestig pagina's, terwijl een vrij uitgebreid notenarsenaal het boek besluit. Ieder hoofdstuk laat de schr. bovendien voorafgaan door een korte samenvatting. Door dit alles wint William Langland's visioen in begrijpelijkheid; en de lezer begrijpt niet alleen het Engeland uit de veertiende eeuw beter, maar ook het Engeland, nog juister, de wereld, van deze twintigste eeuw. Op het terrein van de moderne literatuur vermelden we het zesde deeltje van The Penguin Guide to English Literature. Het bestrijkt de periode van Dickens tot Hardy. De hoofdfiguren worden door verschillende critici besproken, hetgeen onvermijdelijk met zich meebrengt dat stromingen minder tot hun recht komen. Een uitgebreid appendix geeft een zeer korte maar toch nuttige biografie en bibliografie van de besproken literatoren. Tot slot publiceerde Penguins ook een bundel Canadese poëzie. We stonden perplex toen we als eerste dichter Oliver Goldsmith tegen kwamen. Het bleek echter geen kwestie van Canadese aanspraken op de dichter van The Deserted Village en schrijver van de roman The Vicar of Wakefield: we hebben te maken met diens kleinzoon! Een totale indruk van deze Canadese poëzie is dat er maar zelden een geheel eigen geluid wordt beluisterd; zij is over het algemeen nogal erg Engels. In de toneel-bibliotheek van Penguin books werden opgenomen twee stukken van Tennessee Williams (in één bandje), namelijk A Streetcar named Desire, misschien hier te lande beter bekend door zijn filmversie, en The Glass Menagery. Sandy Wilson's The Boy Friend is voor liefhebbers van de operette een welkome additie. De tekst van deze beroemde musical, die ruim vijf jaren aan één stuk werd opgevoerd, en eerst onlangs Londen verliet om een tournee door de provincies te beginnen, is hier volledig weergegeven, met bovendien de muziek van de voornaamste liedjes. We mogen hier vermelden dat de tekst van een operette die nog beroemder schijnt te worden, namelijk My Fair Lady, onlangs als Amerikaanse pocket verscheen. Nu we muziek vermelden, vestigen we met genoegen de aandacht op Kathleen Ferrier. Deze geïllustreerde pocketuitgave bevat een levensschets van de zangeres, geschreven door haar iets oudere zuster, die gevolgd wordt door een serie beschouwingen van de hand van verschillende musici; als dirigent, als collega, of als criticus kwamen zij met haar in contact. Een appendix geeft het repertoire van Kathleen Ferrier, alsook een overzicht van Columbia en Decca-platen van haar liederen. Voor wie van deze liederen genoten en nu nog genieten, en zich dankbaar weten voor het schone dat deze vroeg gestorven vrouw de mensen met zoveel bescheidenheid gaf, is deze Penguin-uitgave bijzonder welkom. En zoals men; van Penguins verwachten kan, is zij de zangeres waardig. De grote kunstcriticus Sir Kenneth Clark geeft een schets van het leven en de werken van Leonardo da Vinci, gelei- | |
[pagina 884]
| |
delijk aan de ontwikkeling van deze veelzijdige artist ontvouwend. Niet minder dan vier en zestig reprodukties zijn in dit boekje opgenomen. Het maakt de uitgave wat duurder (6 sh.), maar niemand zal over de prijs klagen wanneer hij dit boekje bezit. Vermelding verdient o.i. ook het boeiende relaas dat Jacquetta Hawkes, een bekend archeoloog en geoloog met dichterlijke begaafdheid, geeft van haar eigen land. A Land boeit van begin tot eind: geen geringe prestatie indien men in aanmerking neemt hoeveel zuiver technische en wetenschappelijke zaken de schrijfster aan leken in het vak verklaren moet over steensoorten, over rotsformatie, over plioceen en mioceen enz. Een twintigtal illustraties en enkele kaarten verduidelijken dit fascinerend verhaal van de geschiedenis van Engelands bodem. Een heel ander aspect van het moderne Engeland behandelt Richard Hoggart in The Uses of Literacy, een boek dat bij eerste publikatie, nu twee jaren geleden, veel aandacht getrokken heeft. Het is een sociologische studie van de Engelse arbeidersklasse, vooral beschouwd vanuit hetgeen de arbeiders lezen, of wensen te lezen. We verwijzen naar de recensie van deze studie in dit tijdschrift, jaargang 1959. Interessante informatie op velerlei gebied is vervat in Cole's Geopraphy of World Affairs. Het is een mijn voor studenten in de sociale geografie, terwijl ook journalisten hier veel van hun gading zullen vinden indien een bepaald land bijzondere aandacht vraagt. In menig opzicht wordt dit boek aangevuld door Brockington's World Health, hetgeen de problemen van de wereldbevolking, voeding hiervan, ziektebestrijding e.d. onderzoekt. Het spreekt wel vanzelf dat de vermelde pocketbooks niet bij de kruidenier te vinden zijn, en zelfs niet bij de al te populaire boekhandel. Een boekenzaak van enige standing zal zich echter nauwelijks kunnen permitteren om niet in ruime mate gesorteerd te zijn in goedkope uitgaven van de eerste groep alsook in pocketbooks die tot de vier laatst vernoemde series van de tweede groep (Pan, Four Square, Fontana, Penguins en Pelicans) behoren. Dr. W. Peters | |
Franz Kafka aan de overzijde van nihilisme en traditieBij het lezen van Kafka heeft men voortdurend het gevoel dat men met belangrijke vragen en waarheden in aanraking komt, maar dat het onbegonnen werk zou zijn heel deze diepe onderstroom naar de oppervlakte te willen brengen. De lezer schouwt er de wereld en het leven in een vreemde klaarheid; hij is echter niet in staat iets van deze klaarheid over te brengen naar het normale bewustzijn. Zo is de Kafka-interpretatie een van de cruciale problemen der moderne letterkunde geworden. Men heeft geprobeerd om Kafka te verklaren met behulp van de overgeleverde normen van de klassieke esthetica, en het raadsel op te lossen door zijn werk te herleiden tot empirische fenomenen met een vastbepaalde betekenis. Kafka's werk zou dan allegorisch te duiden zijn als de voorstelling van een verborgen wereld, of symbolisch als een onthulling van het wezen der dingen door het dichterlijk schouwen. Geleid - en enigszins misleid - door dergelijke principes ontstonden verschillende interpretaties, die zich geleidelijk kristalliseerden rondom drie afzonderlijke kernen: een theologische, een psychoanalytische en een sociologische. Aan de basis van de theologische richting ligt vooral Max Brods joods-christelijke interpretatie; Angel Flores is één van de vertegenwoordigers van de psychoanalytische richting, en de sociologische of cultuurhistorische verklaring wordt gehouden door enkele interpreten uit de omgeving van Angel Flores. Probeert men Kafka te begrijpen vanuit een dezer standpunten, dan wordt inderdaad veel opgehelderd, maar de totaliteit van het werk blijft een raadsel en tot een duidelijke structuur komt men niet. Bovendien geeft elk van deze interpretaties licht aanleiding tot een negatieve en nihilistische verklaring. Dat Kafka iets dergelijks zou bedoeld hebben is strijdig met de gegevens. Een defaitist zonder meer was hij niet. Doch gaat men bij dat alles niet uit van de vooropgezette idee, dat alle kunstenaars en schrijvers representatieve figuren van duidelijk getekende stromingen beho- | |
[pagina 885]
| |
ren te zijn? Aanvaardt men daarentegen dat af en toe ook oorspronkelijke kunstenaars zullen opstaan, die zich niet zo maar onder deze erkende stromingen laten onderbrengen, dan wordt het meteen duidelijk, dat men bij hun werk ook naar nieuwe normen zal moeten zoeken. Het is de lastige opgave der critici om deze normen uit het werk zelf te puren, en op deze wijze het werk van die kunstenaars toegankelijk te maken voor het publiek. Vanzelfsprekend zal de criticus zich bij deze vernieuwing der normen niet al te zeer door de overgeleverde gewoonten der kritiek mogen laten beïnvloeden. Slechts een zgn. ‘formele kritiek’ zal erin slagen deze normen te ontdekken. Dit is nu wat Wilhelm Emrich beoogt in zijn boek over Franz Kafka, Das Baugesetz seiner DichtungGa naar voetnoot1). Hij wil de structurele samenhang van Kafka's werken ontdekken vanuit die werken zelf. Het is natuurlijk niet mogelijk om hier heel deze analyse weer te geven. Alleen wijzen wij op enkele belangrijke resultaten van deze studie. Het nieuwe van Kafka's werk ligt niet zozeer in een problematiek waardoor de particuliere mens geconfronteerd wordt met een universele levenszin, die hij dan verder zuiver objectief te ontraadselen heeft. Bij Kafka gaat het veeleer om een confrontatie waarbij onmiddellijk universaliteit en particulariteit zeer intiem in elkaar vervlochten zijn. Daarbij komt dat Kafka reeds het Algemene voorstelt als een raadsel op zichzelf, terwijl de klassieke opvatting dit altijd beschouwde als een waarheidslicht, dat, in de ontwikkeling van het kunstwerk, ook voor de particuliere mens een licht werd, ofschoon dit aanvankelijk niet zichtbaar was voor hem. Zo is de taak van de mens in Kafka's werk fundamenteel anders dan in de klassieke roman. In deze laatste moest de mens proberen voor zichzelf het eeuwig schijnende licht van de universele levenszin te vinden; maar voor Kafka's helden is de universele zin zelf een troebel mengsel van licht en donker. Zij trachten de levenszin te bevrijden van zijn duisterheid. Geen wonder dat het engagement van Kafka's helden veel groter is, dat deze strijd hun wezen zelf raakt, daar toch van hun al of niet slagen het eigen bestaan afhankelijk is. Voor Kafka is de gegeven wereld een onmogelijke wereld, d.w.z. dat in het leven geen geruststellende orde, geen vastbepaalde wetmatigheid te onderkennen is. In deze wereld tuimelt de mens van de ene tegenspraak in de andere. Nergens vindt hij een houvast: er is fundamenteel niets anders dan de tegenspraak tussen eigen eenzaamheid en het Bestaan. Van hieruit gaat de mens op zoek naar de algemene waarheid, die slechts bereikt wordt door het prijsgeven van alle gedeeltelijke waarheden. Ieder mens moet zijn particuliere stellingen verloochenen omdat zijn deelwaarheden geen universele waarde hebben. Deze verloochening is de gezamenlijke liefdedaad van de mensheid, die de baan naar de universele waarheid effent. Emrich geeft toe dat Kafka deze universaliteit als positieve Gestalt nooit heeft bereikt, maar haar alleen raakt in haar negativiteit. De eigenlijke oplossing zou slechts benaderd worden door het overstijgen van de individualiteit én van de slechte universaliteit. Wanneer wij nu zeggen dat de individualiteit wordt uitgebeeld in de levensbehoeften van de mens (die Bedingnisse des Lebens), en de universaliteit in het absolute gebod (das Gesetz), dan vinden wij vormelementen, die ook bij Kafka een eigen oorspronkelijkheid bezitten. Het is nl. de vraag of de beeldenwereld van Kafka eerder allegorisch dan wel symbolisch dient opgevat. Zijn de gebruikte beelden een oneigenlijke voorstelling van een verborgen wereld, dan moet het hele werk allegorisch of parabolisch worden verklaard. Nu is een dergelijke verklaring slechts mogelijk ‘vor dem Hintergrund einer fest umrissenen Religion, Philosophie oder Weltanschauung. Der Hintergrund der Kafkaschen “Parabeln” aber ist leer’ (blz. 77). Met de symbolische verklaring is het al niet veel beter gesteld. Een symbool vindt men, volgens Goethe, waar een universele zin zich onmiddellijk uit aardse fenomenen ontvouwt. Het verschilt van de allegorie doordat het niet ‘eindeutig bestimmbar’ hoeft te zijn. | |
[pagina 886]
| |
In het symbool openbaart zich het universele in de fenomenen zelf. Maar dit is nu juist wat Kafka voor onmogelijk houdt, omdat de fenomenen, vanaf hun eerste bestaan, worden vervormd door de menselijke voorstelling, observatie, denken en voelen. Deze vervorming is het werk van het ‘zerstörende Bewusstsein’. Om aan de greep van dit vernietigend bewustzijn te ontkomen haast de mens zich in een stijgende jachtigheid om, over al het fragmentaire heen, de totaliteit te bereiken. Maar tegen deze gejaagdheid in gaat de stroom van het gewoon sensibel bestaan. De eindeloze reflexiviteit van de mens wordt bestreden door zijn sensibele existentie, en de dingen in de wereld bekoren de mens om enkel zijn sensibiliteit te volgen. Zij voeren een verbitterde strijd tegen alle denken, omdat het denken erop uit is om hen tot zielloze dingen te maken. Zij onderwerpen de menselijke geest, ja, zij tekenen hem de weg voor, die hij te volgen heeft. M.a.w. de dingen drijven de mens, over het bewuste heen, in een vreemde wereld van dieren en dingen. De betekenis van deze verdierlijkte wereld wordt volgens Emrich ‘wirkimmanent’ gevonden door ze uit alle werken te halen en afzonderlijk te analyseren. Zij openbaren zich dan niet als een doel in zichzelf, maar als gidsen, die de mens voeren in een ijzig gebied, waar zijzelf overbodig worden, waar de mens echter een nieuw leven ontdekt. Jammer genoeg is ons geen enkel werk van Kafka bewaard, dat een volledige ontwikkeling tot het bevrijdend leven schetst. Maar de onvoltooide roman Amerika moest - ook volgens Kafka's plan - hoopvoller eindigen dan Het Slot en Het Proces. Ondertussen schijnt Emrich er wel in geslaagd te zijn de strenge wetmatigheid van Kafka's werkstructuur bloot te leggen. Het is de verdienste van zijn studie de consequente samenhang van de teksten met de vinger aan te wijzen. De theoretische ondergrond hebben wij hier gedeeltelijk voorgesteld, de merkwaardige analyse echter van de Erzählungen en de drie grote romans kan slechts tot haar recht komen door persoonlijke lectuur en studie van het boek. M. De Wachter S.J. | |
In memoriam Eduard van BeinumHet plotseling heengaan van Eduard van Beinum heeft in alle muziekkringen van ons land, maar ook ver daarbuiten een grote verslagenheid teweeggebracht; immers, hoewel het velen bekend was, dat deze dirigent de laatste jaren het uiterste van zijn gestel eiste, kwam de droeve tijding van zijn overlijden toch vlugger, dan men gehoopt had. De confrontatie hiermee was voor zijn trouwe medewerkers, zijn publiek en zijn vrienden een harde slag. Wie in de gelegenheid is geweest de herdenkingsplechtigheid in het Amsterdamse Concertgebouw mee te maken of deze via radio of televisie te volgen, zal getroffen geweest zijn door de bijzondere sfeer, die daar heerste; er sprak een eerlijke ontroering uit de eenvoudige gedenkwoorden en de bezielde muzikale klanken van koor en orkest. Wie hier alleen maar droefheid verwachtte kwam bedrogen uit; geheel in de sfeer van van Beinum stond de herdenking voor een groot deel in het teken van de muziek zelf, de muziek, die hij steeds belangrijker achtte, dan degene, die haar reproduceert. Wanneer we hier trachten van Beinum's plaats in de muziekwereld te benaderen, is het geheel in zijn geest daarbij het artistieke primair vanuit het menselijke vlak te beschouwen. Immers, eerbied voor de menselijke persoon was zijn uitgangspunt bij alle handelen. ‘Ik zie bij het dirigeren het orkest als collega's.... vooral collega's. Het is het vertrouwen, niet de angst, waardoor een mens goed werkt. Ik heb van jongsafaan geleerd een mens in zijn waarde te laten en eerder te hoog dan te laag aan te slaan’ heeft hij eens in een onderhoud gezegd. Daarmee was van Beinum de vertegenwoordiger van een dirigentengeneratie met nieuwe ideeën omtrent de verhouding tussen leider en orkest. Als persoon was van Beinum dus niet het type van de dirigent, die met ijzeren wil zijn visie van de spelers afdwingt; hij verwachtte pas artistieke resultaten, als na langdurig samenwerken een eenheid van opvatting omtrent de uit te voeren | |
[pagina 887]
| |
muziek tussen leider en orkest was gegroeid. ‘Een edel paard heeft een soepele hand, een vaste leiding, maar ook een grote liefde nodig, en dat is zeer menselijk’. Een dirigent met een dergelijke instelling ten opzichte van zijn orkestmedewerkers kon nooit het type van de ‘gastdirigent’ zijn, met andere woorden de man, die na zo kort mogelijke voorbereidingstijd in staat is uit het hem vreemde orkest zoveel mogelijk muziek te halen. Van Beinum heeft dan ook slechts sporadisch losse concerten met andere orkesten gegeven; wel valt het te begrijpen, dat hij zich voor langere tijd verbond bij het London Philharmonic Orchestra en het Symfonieorkest van Los Angelos. Een bliksemcarrière op internationaal vlak was hem dus niet weggelegd; ook nationaal gezien vertoont zijn loopbaan een zeer geleidelijke ontwikkeling.
Geboren te Arnhem in 1900, studeerde hij piano en altviool aan het Amsterdams Conservatorium. Door zijn aangeboren instrumentale aanleg gingen deze studies haast spelenderwijs. Hij dirigeerde aanvankelijk koren; van 1927-1931 was hij dirigent van de Haarlemse Orkestvereniging, waarna hij als tweede dirigent naast Willem Mengelberg zijn plaats bij het Concertgebouworkest innam. Eerst na de tweede wereldoorlog stond hij alleen voor de taak om van het zwaar gehavende Concertgebouworkest weer een ensemble op vooroorlogs niveau te maken. Langzamerhand wist hij het orkest zijn specifieke speeltrant eigen te maken, hetgeen zeker niet zonder tegenwerking uit de orkestgelederen en van de kant van publiek en critici tot stand is gekomen. Voor iedere dirigent is het al moeilijk om een groep van zo veel verschillende persoonlijkheden tot een muzikale eenheid te brengen; nog moeilijker wordt zijn taak, als hij zich er op toelegt louter muzikale elementen in de muziek op te sporen, daarbij het programmatische op de achtergrond schuivend. Slechts door een groot geduld kan hij er in slagen de sluimerende muzikale potenties bij zijn orkest tot leven te brengen, en in dienst te stellen van het muzikanteske der muziek. Zó nu was de artistieke instelling van van Beinum, die bij zijn vertolkingen de eigen persoon zo veel mogelijk terzijde stelde om de muziek uit zich zelf te laten spreken. Hier maakte de romantische, strikt persoonlijke interpretatiekunst der vorige generatie plaats voor de meer objectieve stijl van onze tijd. Hoe sterker de muziek van zich zelf was, des te meer uitdrukking verkreeg zij langs deze weg. Louter technische aangelegenheden of kleine details in het samenspel werden bij hem vaak aan het toeval overgelaten; de grote lijn, de muzikale stroom was hem het voornaamste. Zo kreeg zijn vertolkingskunst iets improvisatorisch, dat nooit de indruk wekte te verstarren. Van Beinum zelf drukte zijn opvattingen hieromtrent als volgt uit: ‘In het buitenland, vooral Amerika, waar ik na nieuwjaar naar toe ga (januari 1954) liggen de eisen van het orkest bijna tegen het virtuoze aan.... Daar is men altijd gespannen tot het uiterste.... Ik weet niet, of daarmee de mogelijkheid om boven het eigen kunnen uit te komen, voor een orkest niet afgeremd wordt. Ik ben voor een hoge middelmaat, maar een mens heeft, net als een paard, de lange teugel even nodig om zich weer opnieuw te kunnen geven.... Tussen spanning en ontspanning ligt het resultaat van de prestatie’. Het universele van van Beinum's interpretatiekunst spreekt onmiddellijk uit een overzicht van zijn concertprogramma's en gramofoonopnamen. Het grote repertoire vanaf Bach, Haydn, Mozart en Beethoven tot de belangrijkste modernen als Stravinsky, Hindemith, Britten en Bartok, had zijn ruime aandacht. Desondanks is het niet moeilijk zijn duidelijke voorliefde voor de Weense klassieken en de Franse impressionisten te ontdekken. Als geboren kamermuziekspeler met een lyrisch temperament en een rijk gedifferentieerd gevoel voor kleur neigde hij minder naar het dramatische, zoals dit b.v. in het operarepertoire sterk tot uiting komt, dan wel naar de muziek met een meditatief of poëtisch karakter. Zo vonden Haydn, Schubert, Bruckner, maar ook Debussy en Ravel in hem een warm vertolker. Toch kan niet ontkend worden, dat ook de grote symfonische werken met een sterk constructieve inslag, zoals Beetho- | |
[pagina 888]
| |
ven en Brahms vooral in de laatste jaren een steeds rijpere interpretatie van hem kregen. Zijn visie op de muziek in het kader van de moderne weergavetechnieken vinden we neergelegd in de volgende uitspraak: ‘Het wezen van de muziek benaderen we maar zo'n beetje en iedere keer verlegt onze horizon zich zo onverwachts. .... De muziek heeft net als een peer “het moment”, dat ze rijp is.... De muziek is in een doorlopende evolutie samen met de tijd, daarom komen we er niet met één gramofoonplaat en maakt men ook steeds weer nieuwe opnamen.... daarom zal de taperecorder de concertzaal nooit beroven van de echte muziekliefhebbers. Het is en blijft een weergave, en wel één, die zeer goed gecontroleerd dient te worden’. Zo dacht van Beinum over het steeds evoluerende karakter der muziek. Jammer, dat zijn vroegtijdig heengaan een einde maakte aan zijn nog niet voltooide muzikale speurtochten. Nu zullen wij als voornaamste erfenis van zijn leven genoegen moeten nemen met de gelukkig zo talrijke opnamen uit zijn repertoire. Een spreker of schrijver is hij nooit geweest; zijn muziek moet voor zich zelf spreken. En daarnaast behouden wij de herinnering aan een groot mens, die ons in zijn streven naar waarheid zo'n overtuigend voorbeeld heeft nagelaten. Fons Schellekens |