| |
| |
| |
Buitenlandse kroniek
India's erfenis
A. Toppo S.J.
DEZE laatste dagen heeft het communisme zich weerom in zijn ware gedaante getoond. Duizenden vrijheidslievende Tibetanen werden onmeedogend afgeslacht door de Chinese communisten die hun het recht van zelfbestuur wilden ontzeggen. In het nauw gedreven riepen de Tibetanen India om hulp. De aarzelende houding van Nehru en zijn bezorgdheid om de vriendschap met China niet te verliezen hebben harde woorden uitgelokt. Betogingen werden in India georganiseerd en bedreigingen werden geslingerd naar het Chinese gezantschap. Toen de gruweldaden van China de Dalaï Lama verplichtten zijn land te verlaten en asiel te zoeken in India, werd een veroordeling onvermijdelijk. Toch was ook hier nog een zekere terughoudendheid voelbaar. India zou de Tibetanen geen militaire steun kunnen verlenen. Wel is het bereid om tussenbeide te komen, maar de basis voor de bemiddeling moet zijn: de vriendschap bewaren met alle naburige landen en vooral met China.
Dit roept spontaan in onze herinnering de jongste geschiedenis van India op. Bij het ontstaan van de Z.O.A.V.O. (Zuid-Oost-Azië-Verdedigings-Organisatie) stelde Amerika alles in het werk om India te bewegen er lid van te worden. De bedoeling was een front te vormen tegen de uitbreidingszucht van Rusland en China welke een dreigend gevaar betekende voor Azië. India had alle voordeel bij dit pact. Er zich niet bij aansluiten bracht bepaalde onaangename gevolgen mee, aangezien Pakistan, waarmee India vroeg of laat af te rekenen had inzake Kashmir, langs deze militaire vereniging zijn militaire macht kon versterken. Tot grote teleurstelling van de vrije wereld bleef India koppig weigeren. Om als het ware te tonen dat zijn houding een lang overwogen besluit was, heeft India meer dan eens uiting gegeven aan zijn afkeer van alle militaire bondgenootschappen.
Zijn weigerachtigheid om de rode landen openlijk uit te dagen, werd zeer duidelijk toen India in 1955 Chroestsjef en Boelganin een uitbundig onthaal bereidde. Men bezorgde hun een feestelijke rondreis door het land. En voordat zij naar hun eigen land terugkeerden heeft Nehru een communiqué uitgevaardigd waarin hij verklaarde dat hij zich samen met de sovjet-leiders zou inspannen voor de verwezenlijking van een blijvende vrede in de wereld. Nu weet men maar al te goed wat zulke woorden betekenen voor de communistische leiders. Het bleek echter dat Nehru zich had laten meeslepen door de overredende woorden van Chroestsjef.
Het bezoek van Nehru aan Moskou en Peking maakte India nog meer verdacht. De communistische kranten schreven uitvoerig over dat bezoek, en Nehru's opgetogenheid over de economische vooruitgang zowel in Rusland als in China gaf er aanleiding toe dat sommigen in hem een crypto-communist meenden ontdekt te hebben. Zijn al te vlugge veroordeling van de fouten bedreven door de niet-communistische landen, en zijn zwijgen over dezelfde fouten in de communistische landen, sterkte hen in hun opvatting. Als voorbeeld worden de gebeurtenissen in Hongarije en Suez aangehaald.
Terloops kan hier nog gewag gemaakt worden van de Bandung-conferentie
| |
| |
welke het symbool geworden is van de solidariteit van Azië en Afrika. Daar ook poogde Nehru een plaats te geven aan communistisch China. Het feit dat hij daardoor gevaar liep zelf in de schaduw gesteld te worden, kwam niet eens bij hem op. Men moet hier nog aan toevoegen: de pijnlijke ervaring van de katholieke wereld die haar missionarissen niet meer zo maar naar India mag sturen.
* * *
Men kan zich terecht afvragen of er een uitleg bestaat voor dit ogenschijnlijk zeer eigenaardige gedrag van India. Om het juiste antwoord te vinden, moet men naar India zelf kijken. Een land bestaat niet enkel uit individuen, het is een gemeenschap van mensen die samen eenzelfde doel beogen. Indien er geen gemeenschapszin bestaat onder de burgers, dan kan het land niet langer één blijven. Noodzakelijkerwijze zal het verdeeld worden in verschillende onderling onafhankelijke groeperingen. India nu bestaat reeds meer dan 11 jaar als onafhankelijk land; gedurende deze tijd heeft het een zware crisis doorstaan. Dit alleen reeds volstaat om ons ervan te overtuigen dat India wel degelijk een geheel vormt.
Ieder land heeft zijn eigenheid die zijn ideeën bepaalt en aan de handelwijze en gewoonten van het volk een vaste vorm geeft. En waar deze vormgeving teruggaat op een eeuwenlange traditie, drukt zij een hechte en onuitwisbare stempel op heel het volksleven. Zo is het in India, waar de oeroude levensvisie van de zieners tot heden toe doorwerkt. De leer van de Oepanishads, die rond de achtste eeuw vóór Christus haar vaste gestalte kreeg, geeft een definitieve richting aan het Indische denken in het algemeen. De gewone dorpeling was zich waarschijnlijk helemaal niet bewust van deze ondergrond van zijn houding en handelwijze, maar dat belette niet dat ook hij werd meegesleept door de gedachtenstroming van de zieners van oud-India. De absolute prioriteit van de geest was voor hem vanzelfsprekend. De wereld waarin hij zich geworpen wist, hield hem geketend aan de dingen van hier beneden en stond hem dus voortdurend in de weg in zijn opgang naar Brahma, zijn oorsprong. Het heil bestond dan hierin: zich uit de wereld los te maken. Dan pas zou de ziel aan de kringloop van geboorte en wedergeboorte kunnen ontsnappen.
Ideeën en gewoonten kunnen de mens reeds geweldig beïnvloeden; meer nog het persoonlijk contact met een vereerde leider. Zijn aantrekkingskracht wordt haast onweerstaanbaar wanneer hij bovendien als religieuze leider erkend wordt. Gautama Boeddha was zo'n leider. Ten tijde van zijn geboorte (zesde eeuw voor Christus) was het Hindoeïsme tot louter ritualisme vervallen. Daarbij drukte de zware last van de kaste-instellingen die door de religie werden bevestigd. De hele Hindoe-gemeenschap scheen bedreigd te zijn door een grote ramp. Gautama Boeddha redde de situatie door een nieuwe leer te verkondigen. Zijn medelijden met alle levende wezens, zijn openlijk overtreden van de wetten van de kasteinstelling en vooral zijn algehele verdraagzaamheid, veroverden hem een plaats in het hart van zijn landgenoten. Ofschoon het zijn oorsprong te danken heeft aan de strijd tegen de toen bestaande Hindoe-godsdienst, heeft het Boeddhisme Indië veel goed gedaan. Sedert zijn ontstaan nam de verdraagzaamheid tegenover de andersdenkenden toe in de Hindoe-gemeenschap. De idee van universele broederschap werd stilaan algemeen aanvaard en werd hoe langer hoe meer in daden omgezet, mede door het contact met het Westen waardoor de democratische principes in India binnendrongen.
| |
| |
De opvatting van een Indiër over de godsdienst is een zeer eigene. Godsdienst is een opgang van de mens naar God. De verschillende vormen die deze opgang aanneemt, zijn volgens hem te vergelijken met de verschillende rivieren die naar dezelfde zee stromen, of met de paden die naar een bergtop leiden, of nog met de kleding die men draagt naargelang men zich in een warm of in een koud klimaat bevindt. Hieruit volgt dat de godsdiensten een relatieve waarde hebben en alle op gelijke voet staan; met dit voorbehoud nochtans dat voor een Indiër alleen een godsdienst die in India zelf zijn oorsprong vindt, goed kan zijn, juist zoals een mantel van berenhuid enkel aan de Noordpool kan gedragen worden. Elke bekering tot een godsdienst die van buiten komt is derhalve a priori op zijn minst niet goed.
Dergelijke gedachtenstromingen zijn overal te vinden in India. In de loop der tijden hebben zij verschillende vormen aangenomen, en werden zij door een of andere leider steeds weer scherp onderstreept. Tegenwoordig wordt algemeen aanvaard, dat de vorm die zij in het huidige India gevonden hebben, grotendeels komt van Mahatma Gandhi. Indien het waar is dat R. Tagore voor het Westen de deur tot de Indische denkwereld opensloeg, is het even waar dat het Gandhiji was die aan het Westen het Indisch leven op zijn best liet zien en dus een echte wederzijdse ontmoeting mogelijk maakte. Zijn volslagen toewijding aan India won hem de aanhankelijkheid van heel India. Zijn grootste verdienste is de omzetting van zijn overtuiging in het dagelijks handelen. Zijn leven is een bewijs dat zijn moraalleer niet alleen toepasselijk is op individuele gedragingen maar even goed op internationaal en politiek plan.
Gandhiji is een echte Indiër gebleven tot aan zijn dood. Wel voltooide hij zijn studie in Londen en reisde verschillende malen naar Engeland, Frankrijk en Italië, maar het zou een vergissing zijn te beweren dat hij een produkt is van het Westen. Men hoeft maar zijn boek Hind-Svaraj te lezen om te constateren dat hetgeen hij van het Westen overnam, slechts een bevestiging was van de overtuigingen die hij reeds uit de leer en het leven van Boeddha en Bhagawada-Gita had opgedaan.
Aan de Indische traditie ontleende hij de prioriteit van het geestelijke. Louter materiële voordelen bleven bij hem immer ondergeschikt aan de eeuwige waarde van de morele goede handelingen van de mens. Hij bleef dan ook nooit bij louter metafysische beschouwingen staan, maar zette deze om in daden. Zijn leer haalt hij niet uit een boek maar uit de ervaring, nl. uit zijn contact met de anderen. Daarom legde hij er zo sterk de nadruk op, dat de ontdekte ideeën tot daden moeten worden. Zo bracht hij tevens een correctie aan de traditionele visie van India: in plaats van de wereld te ontvluchten en zijn kracht te verspillen in eenzame meditatie in het woud, kwam hij de noden van de mensen tegemoet. Van Gautama Boeddha en de Gita leerde hij verdraagzaamheid en medelijden te waarderen. Toen hij in Engeland verbleef voor zijn studie, had hij de Bijbel leren kennen. De bergrede boeide hem onmiddellijk en het leven van Christus trok hem onweerstaanbaar aan. Over het Nieuwe Testament schrijft hij: ‘Het Nieuwe Testament schonk me vertroosting en diepe vreugde.... Indien ik toevallig de Gita zou verliezen en me niets meer van haar inhoud herinneren, maar de tekst van de Bergrede bezat, dan zou ik daarin even veel vreugde putten als in de Gita’.
Gewapend met deze leer, wijdde Gandhiji heel zijn leven aan de verdediging van de mishandelden. Zijn eerste opdracht kreeg hij in Zuid-Afrika. Het rassen- | |
| |
probleem dat daar nu nog woedt, dateert van 1893. De zwarten en de uitgeweken Indiërs werden er benadeeld door een reeks wetgevingen; de toestand zag er hoe langer hoe treuriger uit. Weerstand moest men bieden maar zonder geweld. Gandhiji kon de twee wereldoorlogen, die de problemen in Europa niet hadden opgelost maar eerder nog ingewikkelder gemaakt, nooit uit zijn hoofd zetten. Hij legde zich toe op de uitvoering van een weerstand die gebaseerd zou zijn op waarheid en liefde. Hiervoor moet men eerst zeker zijn van de rechtvaardigheid van zijn eisen; vervolgens moet men trachten de anderen te doen inzien dat wat men verlangt eenvoudig recht is. Wanneer de tegenpartij weigert, moet men volharden in zijn eisen. Men mag nochtans geen ongeoorloofde middelen gebruiken om zijn doel te bereiken; geweld in geen geval. Zelfs wanneer de tegenpartij onwettige middelen aanwendt, zal de volhardende rechtmatige eiser nooit zijn toevlucht mogen nemen tot geweld. De methode werd genoemd: satyagraha. Dit woord bestaat uit twee delen: satya: waarheid die de liefde insluit, en agraha: kracht en standvastigheid. Het betekent dus: geestessterkte en wilskracht uit de waarheid gegroeid in liefde en afwezigheid van geweld. In het Westen is het meestal bekend onder de naam van geweldloze weerstand. Om aan de gedachte van Gandhiji zijn volle waarde te geven moet men er voor zorgen het woord niet té negatief te begrijpen. Het is niet hetzelfde als geen weerstand bieden, zodat men de aanvaller laat doen wat hij wil. Noch is het te vereenzelvigen met een passieve weerstand, die zeer goed gepaard kan gaan met verborgen haat voor de tegenpartij en een voorbereiding kan zijn tot een gewelddaad. Het gaat hier om een actieve methode om het geweten van de tegenpartij wakker te schudden. Dit vraagt een zuiver hart en
ontzaglijk veel zelfbeheersing. Aangezien de methode tot doel heeft anderen te overtuigen, spreekt het vanzelf dat men niets mag ondernemen buiten het weten van de tegenpartij. Het vergt ook, dat men de goede trouw van de ander nooit van te voren in twijfel trekt, tenzij wanneer hij hardnekkig weigert te luisteren naar elke poging tot verzoening. Gandhiji heeft zo geredeneerd: de wereld berust op het fundament van de waarheid (satya); asatya betekent: wat niet waar is, dat is wat niet bestaat; terwijl satya (waarheid) betekent ook wat bestaat. Indien de onwaarheid (asatya) zelfs niet bestaat, dan is er geen sprake van haar overwinning, terwijl satya (waarheid), zijnde wat is, nooit te niet kan worden gedaan. Als bijgevolg iemand iets vraagt dat hem toekomt, dan moet hij het tenslotte noodzakelijkerwijze bekomen.
Zo'n houding vraagt heldhaftige daden. Gandhiji moest zijn volgelingen dikwijls aanmanen, dat zij in hun houding zeer oprecht moesten zijn. Men mag de waarheid nooit verdoezelen, om het even tot welk doeleinde. In 1926 organiseerde de landbouwbevolking van Gujarat een satyagraha, en behaalde een onverwachte overwinning. Onmiddellijk vroegen de leiders van de Congres-Partij deze strijd in te schakelen in de algemene vrijheidsbeweging. De ijzeren stem van Gandhiji klonk helder door: ‘Wij hebben de strijd ingezet voor de landbouwers van Bardoli. Het is niet rechtvaardig deze gelegenheid te gebruiken om de onafhankelijkheid van India te eisen. Satyagraha betekent: de kracht van de waarheid. Wanneer men dikwijls aan een elastiekje trekt, dan vermindert zijn kracht; zo is het ook met de waarheid’. Dit nooit afwijken van de waarheid is fundamenteel in de leer van Gandhiji. Zelfs wanneer de tegenpartij haar woord niet houdt, mag de satyagrahi zijn woord niet breken.
Waarheid en liefde gaan voor Gandhiji hand in hand. Men moet de misdaad haten, nooit de misdadiger. De liefde moet tevens universeel zijn. In Zuid-Afrika
| |
| |
organiseerde hij een verplegingsdienst om de gekwetste Engelsen te verzorgen tijdens de oorlog tegen de Zoeloes en de Boeren. In zijn onderhandelingen met de toen bestaande koloniale regering, werd hij dikwijls ontgoocheld. Zonder hem te raadplegen betrok men in zijn naam India in de tweede wereldoorlog. Zelfs toen verloor hij zijn blind geloof in de almachtige kracht van de liefde niet. Hij schrijft: ‘Op het ogenblik dat ik de grootste campagne van mijn leven op touw ga zetten, mag er in mijn hart geen haat tegen de Engelsen zijn.... Satyagraha, dat ook de wet van de liefde is, kan zelfs een stenen hart week maken’. Deze allen omvattende liefde dwingt hem er desnoods toe om zichzelf lijden op te leggen en het geweld van de tegenpartij te aanvaarden zonder terug te slaan. Dit vergt een strenge tucht van de geest. Gandhiji had dit zeer goed ingezien, en daarom ving hij zijn strijd aan met gebed en vasten, en spoorde ook anderen daartoe aan. In 1919 voerden de Indiërs satyagraha tegen de Rowlatt Act, die zij beschouwden als een aanslag op hun vrijheid. De richtlijnen die Gandhiji gaf, luidden: ‘Onze strijd is heilig. Het lijkt mij normaal dat we hem aanvatten met een reinigingshandeling. Die dag legge heel het volk van India het werk neer, om er een dag van vasten en gebed van te maken’.
Het ligt voor de hand dat een zwakkeling geen kans heeft om deze methode zuiver te kunnen aanwenden. Anderzijds kunnen ook de kinderen gemakkelijk meedoen. Een treffend voorbeeld is dat van een jongen die deel nam in de fameuze ‘Salt March of 1930’, toen de Indiërs als geheel de wet die verbood zout te maken, overtraden. E. Privat beschrijft het in zijn boek La vie de Gandhi: ‘Ergens op een strand zet een scholier zich op zijn zoutzak neer, en weigert hem los te laten. Hij wordt afgeranseld. Het bloed vloeit. Maar hij houdt stand, de armen gekruist. Tenslotte doet de Engelse officier zijn mannen ophouden, en gaat de jongen de hand drukken. “Je bent een kranige kerel, zegt hij; nooit heb ik op die wijze oorlog zien voeren”....’. Een volmaakt satyagrahi onthoudt zich van alles wat tegenstrijdig is met liefde en waarheid, niet alleen metterdaad, maar ook in gedachte.
Dit is in het kort de leer van Gandhiji. Wat zijn houding tegenover de andere godsdiensten betreft, wijkt hij niet af van de traditionele leer van verdraagzaamheid. Eerbied voor de gedachte van de andersdenkenden is ook fundamenteel bij hem. Daardoor moet men volgens hem de onvolmaaktheid van de eigen godsdienst toegeven. Alle godsdienstvormen zijn voor hem een zoeken naar God. Hij kan moeilijk aannemen dat één bepaalde vorm van godsdienst de volmaakte godsdienst zou zijn. ‘Zoals de boom één enkele stam heeft, met vele takken en ontelbare bladeren, zo ook is de ware godsdienst slechts één, doch krijgt verschillende aspecten wanneer hij door het menselijk ras geïnterpreteerd wordt. Het begrip “enige godsdienst” gaat alle klare uitdrukking te boven. De mensen omschrijven dit door middel van de woorden waarover zij beschikken en deze worden beoordeeld en uitgelegd door andere mensen, die eveneens onvolmaakt zijn’.
Vanuit deze opvatting kan men begrijpen waarom Gandhiji in zijn bidstonden voorlas zowel uit het evangelie, als uit de Koran en de Gita. Bovendien had de geschiedenis van India sedert de inval van de Muslims hem geleerd, dat verdraagzaamheid tegenover de andere godsdiensten tenslotte beloond werd. Deze veroveraars hadden de Hindoetempel stuk geslagen. Meerdere tempelpriesters werden over de kling gejaagd. Met het mes op de keel werden de bekeringen tot de Islam afgedwongen. Daaruit ontstond een vijandschap tussen de twee ge- | |
| |
meenschappen. Gandhiji had zelf getuige moeten zijn van godsdienstig fanatisme, vóór de onafhankelijkheid en tijdens de volksverhuizing in 1947. Deze pijnlijke ervaring dwong hem tot de positie van algehele verdraagzaamheid. Hij was dan ook hevig gekant tegen het bekeringswerk van de missionarissen, zowel christenen als Boeddhisten, en betreurde hun werkzaamheid in deze richting.
* * *
Geen 6 maanden na de onafhankelijkheid is Gandhiji gestorven, als slachtoffer van godsdienstige dweperij. De taak om het nieuwe India op te bouwen werd op jongere schouders gelegd. Velen onder hen hadden onder zijn leiding actief aan de vrijheidsstrijd deel genomen. Maar het zijn ook mensen die hun opleiding in het Westen gekregen hebben. Zij zijn tot het inzicht gekomen, dat de traditionele sociale instellingen hun drijfkracht verloren hebben. Zij hebben dan ook zonder veel aarzelen de hervormingen die door Gandhiji waren ingezet, doorgedreven. Tegenover deze minderheid staat de grote massa, die de gebeurtenissen in de wereld totaal onverschillig laten. Zij houden vast aan de oude gewoonten, en kunnen zich niet inschakelen in de té snel ontwikkelende wereld. De staatsleiders moeten deze massa meeslepen in de nieuwe richting die India, wegens de nieuwe omstandigheden, moet inslaan. Maar hoezeer zij ook proberen het voorbeeld van de andere landen te volgen, toch kunnen zij zich niet volledig losmaken van hun diep ingewortelde tradities.
Dit is zeker waar voor de houding van India tegenover het toelaten van de missionarissen. De houding van Gandhiji heeft hun alleen maar een gevoel van rechtvaardiging voor hun eigen houding gegeven. Dit rechtvaardigt hen geenszins. Daarnaast is er nog een andere factor die meespeelt. India spant zich met de inzet van alle krachten in, voor de éénmaking van de verscheidene volkeren en rassen die zijn bevolking uitmaken. Daarom is alle werkzaamheid die enigszins aanleiding kan geven tot tweedracht, volstrekt ongewenst. Daarbij moet men ook vermelden dat het christendom, ondanks het feit dat het sinds het begin van het christelijk tijdperk in India bestaat, doorgaans beschouwd wordt als van buiten komend. Zij hebben nooit kunnen vergeten dat het christendom de godsdienst van de overheersers was.
Op het plan van de internationale betrekkingen verklaart India zijn positie door te zeggen dat het vriendschap verlangt met iedereen. Dit is de enige uitleg voor zijn houding ten opzichte van de communistische landen. Nehru heeft het communisme herhaaldelijk en in ondubbelzinnige termen veroordeeld. Zijn regering heeft af te rekenen met de communisten in de staat Kerala. En toch streeft hij naar vriendschap met Rusland en China zoals met alle andere landen. Deze houding wordt ook in zekere mate bepaald door het feit dat deze twee landen buren zijn van India. Het is altijd geraden op goede voet te staan met zijn buurman. Het is nochtans geen louter opportunisme. De reden ligt veel dieper. Zij is te vinden in het leven en de leer van Gandhiji. Volgens Gandhiji mag een echte satyagrahi niemand vooraf van kwade trouw beschuldigen. Om iemand voor zijn kamp te winnen moet men beginnen met hem vertrouwen te schenken.
Bovendien vereenzelvigt een Indische staatsman niet noodzakelijk Rusland en China met het communisme. Dat zijn voor hem twee landen net zoals België of Frankrijk. Chroestsjef en Tsjoe En-Lai zijn voor hem maar staatsleiders die voorlopig, jammer genoeg, de richting van het communisme bepalen.
Afgezien van het feit, dat de meeste Aziatische landen kolonies zijn geweest
| |
| |
van Europa, bestaat er toch een culturele band tussen gebieden die zo ver uit elkaar liggen als Afganistan en Japan. Het Boeddhisme heeft een geestelijke band gesmeed onder de volkeren van deze landen. Dat kwam wel zeer duidelijk aan het licht toen, twee jaar geleden, de Boeddhistische wereld de 2500e verjaring van Boeddha's Parinirvana vierde. Duizenden Boeddhistische monniken, de Dalaï Lama en de Pantsjen Lama inbegrepen, stroomden naar India, waar weleer de wieg van Boeddha stond. Het samenhorigheidsgevoel van de Boeddhistische wereld is nog eens zeer duidelijk op de voorgrond getreden tijdens de jongste gebeurtenissen in Tibet.
De houding van India tegenover het Westen heeft zich dikwijls gewijzigd. In de 19de eeuw heeft India hoopvol naar de christelijke landen opgekeken. Het stond vol bewondering voor de technische vooruitgang en het gesmeerde raderwerk van regeringen en maatschappijen. Maar nu voelt het dat geen enkel land een onfeilbare oplossing heeft gevonden voor zijn problemen. Verscheidene Indiërs zijn met Gandhiji de mening toegedaan, dat de christelijke landen de boodschap van Christus, die de vrede kwam stichten, niet trouw hebben nageleefd. Verwijtend wijzen zij op de twee wereldoorlogen die in een korte tijdsspanne van 25 jaar hebben plaats gehad.
En zo staat India tussen twee wereldmachten, die geen van beide de nodige oplossing kunnen bieden. India is er zich van bewust dat zich aansluiten bij één kamp praktisch vijandschap met het andere betekent. India is er van overtuigd dat het een belangrijke rol te spelen heeft in de wereld als een ‘neutraal’ land. Maar India is nog jong, onervaren op politiek gebied. De aarzelende houding van zijn leiders of de voorbarige stellingname die zij soms innemen, bewijzen dit. Zijn eigen traditie was nooit betrokken in dergelijke situaties. Het staat dus op het kruispunt van het verleden en de toekomst, van het oude en het nieuwe. Het oude verdwijnt steeds meer van het toneel. Er is een gevaar dat India het kind met het badwater uitgiet.
Deze beschouwing werpt wat licht op India. Vandaag stijgen wij hoe langer hoe meer boven de gesloten nationalistische kringen uit. De tijd is voor goed voorbij dat elk land kinderachtig wedijverde om de superioriteit en de oudheid van zijn cultuur en zijn bevolking. De moderne mens verdeelt de wereld niet in Westen en Oosten, maar beschouwt ze als één geheel. Men kan enorm veel leren van elkaar. In het algemeen welzijn van de mens heeft ieder land een onvervangbare rol te spelen. Voor India wenst Gandhiji deze als volgt: ‘Ik wil de vrijheid van mijn land, opdat andere landen iets van mijn vrij land zouden kunnen leren, opdat de hulpbronnen van mijn land mogen gebruikt worden voor het welzijn van de mensheid. Indien de noodzakelijkheid zich voordoet, moge het hele land vergaan ten einde de mensheid het leven te verzekeren. Moge dit ons nationalisme wezen’.
|
|