Streven. Jaargang 12
(1958-1959)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 830]
| |
N. Deelen SS. CC.
| |
[pagina 831]
| |
buiten zijn terrein liggen. Prof. Tellegen geeft reeds in de titel van zijn boekje Samen-leven in een technische tijd te kennen, dat wij thans in een nieuw tijdperk leven, dat beheerst wordt door de techniek. Dit nieuwe tijdperk zou dan begonnen zijn rond 1730 toen Newcomen de stoommachine uitvondGa naar voetnoot3). Het is een tijdperk, waarvan reeds de grondleggers beangstigd zijn geweest voor zijn ontwikkeling, zoals dit thans nog velen zijn, daar de consequenties van de op gang gebrachte ontwikkeling ook nu nog niet in hun geheel te overzien zijn. James Watt vervloekte op het eind van zijn leven zijn eigen vindingen en Rudolf Diesel twijfelde er sterk aan, of zijn vinding wel tot het geluk der mensen zou bijdragen. Zeker is, dat het eerste doel van de moderne techniek vanaf haar begin geweest is: de mens te dienen door hem te bevrijden van de zware arbeidsinspanning en hem meer en sneller te voorzien van voedsel, kleding, huisvesting, hygiëne en comfort. Maar wanneer wij slechts vagelijk de periode vanaf 1730 tot heden overzien, valt het ons meteen op, dat de techniek de functie van dienares niet altijd in onderdanigheid heeft vervuld. In hoeverre dit te wijten is geweest aan de techniek is moeilijk te zeggen. Wij zijn geneigd de ellende der industriële revoluties op naam te schuiven van de liberaal-kapitalisten. Meerdere malen dient de techniek zich aan als een echte heerseres. Door sommigen wordt ze dan ook een ‘demonische macht’ genoemd. Zowel Ernst Jünger als Martin Heidegger menen, dat de huidige depersonalisatie geheel aan de techniek te wijten is. Wel kunnen wij met Heidegger aanvaarden, dat de techniek ons wezen ‘duchwaltet’ op een wijze die wij niet eens vermoeden. Victor Leemans vraagt zich dan ook af, wat wij hiertegen met het gezond verstand kunnen doen. Van de Pas spreekt de verwachting uit, dat de techniek ons steeds meer zal gaan beheersen. ‘Tot dusver was de techniek gericht op alles wat verband hield met het produktie-proces, het transport, de communicatie-middelen. In de technische toekomst zal ze steeds meer de mens zelf aangrijpen tot in zijn intiemste levensverrichtingen, de machine zal de mens opleggen zich steeds meer naar haar beeld te vormen, zij zal de mens ook dwingen haar eigenschappen aan te nemen: maximale efficiëntie en produktiviteit en optimale tijdsbesparing’Ga naar voetnoot4). * * *
Prof. Tellegen begint het eerste gedeelte van zijn genoemd boekje, met op te merken, dat de oorspronkelijke betekenis van het woord ‘techniek’ te maken heeft met de typische menselijke bewerking van de natuur. Op een andere plaats voegt hij hieraan toe, dat de mens de natuur niet bewerkt als een dier, maar hij wil haar doorzien en uit het natuurlijk gegeven het kunstmatig gemaakte voortbrengen. Het ligt in het wezen van de mens de natuur te kultiveren, te vervolmaken met alle middelen die hem ten dienste staan. Wanneer nu de wetenschap als middel verbonden gaat worden met de arbeid, spreken wij van techniek. Techniek is dus de praktische toepassing van de natuurwetenschappen op de arbeid. Deze opvatting welke stamt van de Duitse ingenieur Franz Releaux, heeft overal ingang gevonden. In zijn eerste werk van 1875 isoleert Releaux de techniek te veel van de kultuur en van het menselijk leven en degradeert ze daarmee | |
[pagina 832]
| |
tot een soort natuurwetenschap. In een artikel van 1884 komt hij hier nader op terug, verruimt zijn stelling aangaande het wezen der techniek en schrijft haar ook een kulturele waarde toe. In wezen is techniek iets anders dan wetenschap. Pater Kwant merkt op, dat de techniek alleen daar kan ontstaan, waar de wetenschap zich in dienst stelt van de arbeid der handenGa naar voetnoot5). Dit is ook de reden, waarom er in de Griekse oudheid eigenlijk geen sprake kon zijn van techniek, juist omdat de mensen van de wetenschap niet waren ingevoegd in het arbeidsbestel. Zij voelden zich daar ver boven verheven, want de arbeid was slechts een aangelegenheid voor slaven. De wetenschap was in de Griekse oudheid autonoom en mocht niet in dienst gesteld worden van de arbeid. In de technische tijd zijn natuurwetenschappen en arbeid opgenomen in één bestel, samen vormen zij de techniek. Er zij hier even op gewezen, dat niet alleen de natuurwetenschappen grote diensten hebben bewezen aan de techniek, maar ook andersom. Hierop wijst ons Friedrich Dessauer als hij schrijft: ‘Was aber bisher kaum gesehen, wenig beachtet wurde, ist die Rolle der Technik in der experimentellen Naturwissenschaft. Man kann nämlich die Galileische Wende auch charakterisieren als Einführung der Technik, ihrer Methoden, ihrer Gebilde in die Naturforschung. Erst dadurch kam der gewaltige Fortschritt zu Stande’Ga naar voetnoot6). Hiermee is echter de techniek nog niet exact bepaald. Men vindt vooral in de Duitse literatuur nog een andere omschrijving van techniek welke eveneens kan dienen om ons een inzicht te geven in deze complexe realiteit. Techniek is een middel in dienst van economische doeleinden. Een van de voornaamste vertegenwoordigers van deze opvatting is Eduard SprangelGa naar voetnoot7). Volgens hem is techniek een middel in dienst van economische belangen. Niemand zal ontkennen, dat de economie en de nationale welvaart veel te danken hebben aan de techniek, zij maakt voor een groot deel de economie. Iets anders is het of wij hier het wezen van dé techniek te pakken hebben. In deze omschrijving wordt wel eenzijdig de nadruk gelegd op het nuttigheidseffect van de techniek, terwijl haar zelfstandige waarde geheel verloren gaat. De techniek staat niet alleen in dienst van de economie, maar evengoed leidt zij de praxis van de menselijke samenleving, de medische wetenschappen, de psychologie, het onderwijs en zelfs de bezigheden van de huisvrouw. Uit enkele opmerkingen uit de inleiding van dit artikel, waar wij spraken over de invloed van de techniek op de menselijke geest, blijkt al duidelijk, dat de werkingssfeer van de techniek breder is dan alleen het economisch terrein. Zo spreken wij van vergadertechniek, van gesprekstechniek, van verkeerstechniek enz. Hierop doorgaande zijn er anderen die de techniek zien als een los systeem, dat overal bruikbaar voor is. Zij omschrijven de techniek dan als: Een systeem, dat voor ieder doel kan worden aangewend. Als representant van deze richting zou ik willen noemen Georg Simmel met zijn werk Philosophie des Geltens. Hierin stelt hij vast, dat de techniek nooit een doel op zichzelf, nooit een zelfstandig gebied is. Techniek is het absolute middel en heeft met zedelijke normen niets te maken. De techniek is kortom een waardevrij middelsysteem. Uit deze opvatting moge al blijken van hoeveel belang het is, wat men precies verstaat onder techniek, want het behoeft geen betoog, dat een dergelijke ziens- | |
[pagina 833]
| |
wijze nihilistische tendensen in zich sluit, waarvan wij op het ogenblik maar al te veel verschrikkelijke gevolgen zien o.a. in het aanwenden van de techniek voor oorlogsdoeleinden. Brinkmann merkt hierover op: ‘In der Technik ein blosses Systeem von neutralen Mitteln zu beliebiger Verfügung sehen, heist eine Verantwortungslosigkeit der Ingenieure und Arbeiter’. Een vierde omschrijving welke wij geregeld aantreffen is de volgende: Techniek is de uitdrukking van het menselijk streven naar macht. Een typisch vertegenwoordiger van deze opvatting is Oswald Spengler. Hij stelt de techniek gelijk met een soort tactiek om een machtspositie te veroveren in het heelal. Dit komt geheel overeen met het bekende woord van Bacon: ‘Science is power’. Inderdaad heeft de techniek de mens een onvermoede macht in handen gegeven, macht over natuurkrachten, macht over afstanden, macht over ziekten enz. Het bewustzijn deze macht te bezitten neigt de mens ertoe op ieder terrein zijn eigen lot in handen te nemen. Hij gelooft niet meer in het bederf van de natuur door de erfzonde; met behulp van de techniek gelooft hij tot alles in staat te zijn. Hij ontwerpt geheel autonoom zijn eigen historie. Over dit machtsbesef spreekt ook Pater Kwant in zijn reeds eerder genoemde rede. ‘Het machtsbesef van de moderne mens wordt o.a. openbaar in de resolute strijd tegen allerlei vormen van kwaad. De mens van vandaag aanvaardt de armoede niet langer als onafwendbare noodzaak en het woord van Christus - de armen zult gij altijd bij u hebben - klinken hem vreemd. De sociale ongelijkheid, die in vroeger tijden heerste, wordt door hem beschouwd als een fase in de geschiedenis die overwonnen kan worden....’. Vanuit de techniek heeft de mens zijn eigen macht ontdekt en meent daarmee God en Zijn Voorzienigheid overbodig gemaakt te hebben. Ook Dessauer wijst op het machtselement in de techniek. Hij geeft de begrenzing van deze macht aan, in het derde hoofdstuk van Seele im Bannkreis der Technik. Friedrich Dessauer vecht ervoor de techniek een plaats te geven in de cultuur, terwijl hij ook de zelfstandigheid van de techniek in de economie verdedigt. De uitvinding staat bij Dessauer in het brandpunt van de belangstelling; hier gaat hij steeds van uit. Hij legt de volle nadruk op de intellectuele prestatie in de technische vinding. De uitvinding is volgens hem niet louter een toepassing van het natuurwetenschappelijk denken, maar zij is een originele uiting van de menselijke geest. Hiervan uitgaande kent hij de techniek een geheel eigen bestaanswijze toe en wil ze niet identificeren met ‘dem Massenproduktionprozess’. Typisch is de leer van Dessauer als zou de techniek een zgn. vierde rijk zijn, transcendent aan de natuur, de menselijke behoefte en de arbeid. Het is het rijk van de wereldgeest, die door de techniek in de wereld komt. Wanneer een machine draait dan is dit niet te wijten aan de som van haar eigenschappen, ‘ein Transcendentes erst macht sie laufen’. Dessauer ziet het vierde rijk als een afsluiting der ideeën, het rijk waardoor de mogelijkheden werkelijkheid worden. In zijn nieuwe technische bestaanswijze moet de mens aan deze ideeën gehoorzamen, dit is voor hem religie. Wij kunnen ons tenslotte de vraag stellen, welke de verhouding van dit alles is met de cultuur. Het heeft tot rond 1900 geduurd alvorens men aan deze verhouding aandacht is gaan schenken; vanaf 1945 begint over dit onderwerp de bibliografie vrij talrijk te worden. De techniek heeft de vroegere cultuur doorbroken en een nieuwe geschapen, waarin de cultuurgoederen veel talrijker zijn en over bredere lagen der bevolking uitgespreid zijn. Onder cultuur verstaan wij | |
[pagina 834]
| |
hier die goederen die ons-in-de-wereld-zijn omringen. Het landschap met zijn wegen, de mode, de traditie, het verkeer, de veiligheid, de sociale wetgeving, de gezondheid, de gezelligheid, de schoonheid, de wetenschap en haar onderwijsinstellingen, de openbare moraliteit. Denkt men uit al deze goederen de techniek weg, dan wordt het onmiddellijk duidelijk, hoe groot haar plaats in de cultuur is. Uit deze pogingen het wezen der techniek te benaderen, blijkt wel hoe moeilijk het is, deze werkelijkheid in één formule samen te vatten. Zelfs Dessauer worstelt hiermee, omdat hij de onmogelijkheid ervan inziet. In zijn populair werk Seele im Bannkreis der Technik zegt hij: ‘Techniek zou men kunnen omschrijven als volgt: Het ontstaan van iets concreets uit denkbeelden in het kader van de door de natuur geboden mogelijkheden’. Dit zelfde idee had hij reeds geponeerd in zijn Philosophie der Technik, waarin hij schreef: ‘Technik ist ein konkretes Sein aus Ideen’, en ‘Der Techniker setzt potentielles Sein vorgegebener Gestalten in aktuelle Wirklichkeit der Erfahrungswelt um’. Verschillende andere auteurs hebben eveneens getracht een nauwere omschrijving te geven van wat zij verstonden onder techniek. Iedere omschrijving doet echter tekort aan de rijkdom, welke in de wereld van de techniek ligt opgesloten. Hieruit moge nogmaals blijken, dat de techniek een complex verschijnsel is, dat in het leven van allen en op alle levensterreinen doordringt. Dit wijst ons vaag in de richting van twee punten n.l. de techniek zou wel eens een stellingname van ons kunnen vragen, of wij n.l. de techniek christelijk moeten beleven of als onchristelijk moeten verwerpen.
* * *
Heeft het zin terug te verlangen naar een tijd, die nog dicht bij de natuur stond? Of moeten wij wensen, dat de techniek met een toenemende snelheid beslag op ons legt? Is het goed te verlangen naar de uitbouw van het atoomtijdperk en naar de automation in onze grootbedrijven? Het valt steeds weer op, dat op deze vragen zowel een positief als een negatief antwoord wordt gegeven. Hieruit blijkt wel, dat de mens tegelijkertijd vrees en bewondering heeft voor zijn technisch kunnen. In de praktijk wordt de tweeslachtigheid van dit oordeel nog versterkt, naargelang men in de techniek de oorzaak ziet van een steeds groter wordende welvaart, of een duidelijke dreiging van werkloosheid. In dit verband ziet men de techniek enerzijds als ‘die neue Erlöserin’, anderzijds als ‘eine dämonische Macht’. In zijn werkje Samen-leven in een technische tijd brengt Prof. Tellegen hetzelfde idee in een verscherpte vorm naar voren. ‘In het algemeen gesproken, schijnt het waardeoordeel over de techniek uiteen te vallen in een moeilijk te verenigen tegenstelling. Wie zich bewust is hoezeer de opgang der techniek verbonden is met de emancipatie, de volwaardige menswording van het fabrieksproletariaat, zal de techniek allereerst waarderen als een gave. Wie daarbij bedenkt, dat de arbeidsdag, dank zij de techniek, niet meer van zonsopgang tot zonsondergang duurt, maar werd teruggebracht tot 8 uur, dat de techniek de welvaart heeft verhoogd bij een sterk groeiende bevolking en het leven heeft beveiligd en verlengd; dat dezelfde techniek tegelijk een algemene intrede en deelname aan de menselijke cultuur in hogere zin heeft mogelijk gemaakt, hij zal in zijn positieve waardering van de techniek nog worden versterkt. De andere kant van deze medaille is er echter ook. Wie zich bewust maakt hoe in totalitaire ‘systemen’ de technieken van mensenbeheersing tot een ont- | |
[pagina 835]
| |
waarding van de menselijke persoon en de gemeenschap zijn misbruikt; hoevelen zich overgeven aan de elkaar snel opvolgende nieuwe mogelijkheden en zich daarbij verliezen in de overgave aan ‘wat allemaal kan’; hoevelen ontredderd raken door de te snelle ontlediging van het ingeleefde cultuurpatroon en zich niet maatschappelijk kunnen handhaven, hij zal zich waarlijk niet zonder grond afvragen, of de techniek werkelijk wel een Godsgave is, of meer ‘gestolen goed, dat niet gedijt’, zoals de Prometheusmythe eigenlijk zegt. Guardini stelt hetzelfde probleem: ‘Im ganzen und endgültigerweise handelt es sich bei der Techniek nicht um Nutzen sondern um Werk. Durch dieses Werk wird das Leben ebensoviel, wenn nicht noch mehr, gefährdet als gefördert, und niemand weiss, ob ihr ungeheures Abenteuer nicht mit einer Katastrophe enden wird’Ga naar voetnoot8). Ook Paus Pius XII in zijn verschillende toespraken verwerpt de techniek niet, maar durft de gevaren ervan onder ogen te zien. Onder invloed van de techniek kan een technische denkwijze ontstaan, waarin men alle menselijke problemen terugbrengt tot technische gevallen. De waarde van de mens wordt dan herleid tot zijn waarde binnen de machtsorde en elke menselijke uiting wordt dan slechts gedoogd in zoverre zij deze orde niet doorbreekt. Onder invloed van deze denkwijze wordt de mens vaak gezien als een instrument. In deze kwaliteit is hij maar een slecht artikel. Er zijn immers veel fijnere en meer gevoelige instrumenten dan de mens. Door de snelle en grootse ontwikkeling der techniek dreigt de mens van ondergeschikt belang te worden, waardoor het gevoel van eigenwaarde kan worden aangetast. In de arbeiderswereld wordt nogal eens een negatieve houding tegenover de techniek aangetroffen. Dit is echter niet geheel zonder sentiment, daar men hier vaak terugdenkt aan de noodlottige verschijnselen, die het begin der industrialisatie met zich meebracht. Men mag hierbij echter niet vergeten, dat de mens toen nog als een onvolwassene tegenover de techniek stond. De anti-krachten in de samenleving hadden nog geen voldoende tegenwicht gevormd om een zekere rijpheid tot stand te brengen. De gunstige gevolgen van techniek en mechanisatie worden door de arbeiders vaak over het hoofd gezien. De onderzoekers van de Sozialforschungsstelle te Dordmund ontdekten echter bij hun onderzoek in de zware Duitse industrie een uitgesproken positieve houding, zoals ook I. Rosier dit hier en daar in Frankrijk ontmoette. Wanneer deze laatste zijn indrukken weergeeft over een geautomatiseerde Franse mijn, schrijft hij in zijn memoires: ‘De mensen die deze automatische toestellen bedienden waren trots op hun werk en zij waren er zich stellig van bewust, dat hun positie in het bedrijf belangrijker was dan die der andere arbeiders. De arbeid kreeg een suggestieve kracht....’. De tegenwoordige mens is praktisch geheel afhankelijk van de techniek. Voor miljoenen betekent zij arbeid. ‘Denk de machine weg’, zegt Daniël Rops, ‘en miljoenen worden tot de hongerdood veroordeeld, bij gebrek aan werk, aan geldmiddelen en koopkracht’Ga naar voetnoot9). Een verworven vooruitgang op het terrein der techniek kan en mag niet teniet gedaan worden. Mogelijkheden om de techniek tegen te gaan bestaan er niet. De techniek behoort wezenlijk bij het werkend-in-de-wereld-zijn. In een voortreffelijk betoog benadrukte Dr. F.J. Nuyens deze houding voor | |
[pagina 836]
| |
ons Katholieken, op de onlangs gehouden sociale studiedagen te Rolduc. Dr. Nuyens merkte op, dat onze houding tegenover de techniek er een moet zijn van de grootst mogelijke openheid, omdat God de Heer is van de wereld en van alles wat erin is. Dit alles neemt echter niet weg, dat de techniek een gevaarlijke macht blijft, maar laat ons om de gevaren de vreugde niet vergeten. Het leven gevaarloos willen maken is een gevaarlijk experiment. Wie alleen maar gevaren ziet maakt de wereld van de mens klein, maar zij is niet klein, zij is machtig, heerlijk, verbazingwekkend. Vanuit deze trots moeten wij de gevaren zien en aangrijpen. Techniek is gevaarlijk zoals het hele leven gevaarlijk is. Juist in haar gevaren doet zij een beroep op het beste wat in ons is.
* * *
Wanneer wij een antwoord trachten te geven op de vraag of het mogelijk is de techniek christelijk te beleven als een gave van God stoten wij hier op een veelheid van meningen, die met voorbijzien van nuances tot twee richtingen zijn terug te brengen. Het maakt n.l. een groot verschil uit of men de techniek benadert vanuit een incarnationistisch of vanuit een eschatologisch standpunt. Het voorstaan van een dezer richtingen heeft zijn gevolgen voor de religieuse beleving van de technische verrichtingen. Men kan niet spreken over de techniek zonder haar te zien vanuit een ideologie. Een machine is meer dan een hoop ijzer, zij is tevens een concept van de mens. Wanneer de protestant Lilje de vraag stelt naar de christelijke beleving van de techniek, vraagt hij zich af of de techniek wel in staat is de weg naar God aan te geven. Of dat wij moeten vaststellen, dat de techniek geen tijd meer gunt aan de ziel die dorst naar GodGa naar voetnoot10). De zonde, gaat Lilje verder, dringt binnen in de verhouding van mens en techniek. ‘Die Technik einst eine Gabe des Schöpfers wild nun ein Denkmal menschlicher Schuld’. Voor de techniek bestaat er maar één alternatief: de heerschappij van Christus of van de antichrist. ‘Entweder wir tun die Technik als Gottesdienst, als Dienst vor dem lebendigen Gott, oder sie wird uns zur Sklavenkette deren drückende Last in den Tod treiben wird’. Heel het werk van Lilje wordt beheerst door de vraag naar ons technisch noodlot. Een ander protestant, Bangerter, kent aan de techniek geen enkele positief godsdienstige waarde toe, hij laat die geheel afhangen van de mens die zich met de techniek bezighoudt. De techniek mist volgens hem iedere religieuse zin, omdat zij niet deelt in de opstanding en daarom vergankelijk is en dus ook geen enkele waarde heeft in Gods heilsplan. De vooruitgang op het terrein van het profane speelt geen enkele rol voor de komst van het Rijk van Christus, dat van een geheel andere bovennatuurlijke orde is. Eerst wanneer alle menselijke beschaving vernietigd is, komt het Rijk van Christus volledig tot gelding. De wereld met al wat erin is vormt het domein van de duivel, zij is geheel in de macht van het kwaad. Kerk en wereld staan dan ook als vijandige machten tegenover elkaar, elk ‘christelijk humanisme’ is een verraad aan het ware Christendom. Dit typisch protestants standpunt wordt ook ingenomen door H. v. RiessenGa naar voetnoot11). De protestantse en ook sommige katholieke auteurs staven graag hun opvatting met teksten uit de H. Schrift. Gewoonlijk doen zij een beroep op Gen. 4, 17-22, | |
[pagina 837]
| |
waar wordt beschreven hoe sommige instrumenten werden uitgevonden door de zonen van Kaïn. Hierbij dient men toch wel het volgende voor ogen te houden: genoemde passage stamt uit de Priester-codex. De priesterlijke traditie wil hier niets anders doen dan een beschrijving geven van de vooruitgang. De mensheid groeit niet alleen in aantal, maar door technische vindingen leert de mens zich ook beter te handhaven tegenover de vijandige natuur. De Priester-codex heeft hier niet de pretentie uit te maken of deze vindingen juist door de zonen van Kaïn tot stand gekomen zijn. Wel wordt dit vermeld om er de nadruk op te leggen, wat ook de Jahwistische traditie doet in het verhaal van de torenbouw te Babel in Gen. 11, dat de technische vindingen de mens hoogmoedig kunnen maken. Het is echter niet verantwoord uit deze tekst, noch uit Matth. 24, 1, welke tekst in genoemd verband ook graag wordt geciteerd, te concluderen, dat de H. Schrift een negatieve houding aanneemt tegenover alles wat techniek heet. Overvloediger zijn de teksten in de H. Schrift waaruit een positieve en waarderende houding tegenover techniek en arbeid tot uitdrukking komtGa naar voetnoot12).
De ontwikkeling der techniek is iets wat de christen met ernst moet volgen en deze belangstelling dient geleid te worden door een positieve waardering van de techniek als een medewerking aan Gods schepping. Wel mogen wij met Bangerter zeggen, dat de techniek vergankelijk is. Zolang niet de volle heerlijkheid der kinderen Gods geopenbaard is, trilt door heel de levenloze schepping een smartelijk begeren naar de voleinding. Zij ligt in barensweeën en zucht onder de vloek der vergankelijkheid totdat de nieuwe hemel en de nieuwe aarde verschijnen op het einde der tijden. Door de zondeval is niet alleen de mens, maar ook de natuur aan de ijdelheid onderworpen geworden. De techniek lijdt onder haar vergankelijkheid evenals de mens zelf, want door zijn sterfelijk lichaam staat ook hij midden in die niet te verbreken kringloop der vergankelijkheid. ‘Niet alleen de schepping’, zegt St.-Paulus, ‘ook wijzelf die toch de eerstelingen des Geestes bezitten, ook wij zuchten in ons binnenste naar de verlossing van ons lichaam, in smachtend verlangen naar het kindschap, want in hope zijn wij verlost’ (Rom. 8, 23-24). Het is deze hoop die ons moed en vertrouwen geeft. De verlossing door Christus heeft ons en met ons de wereld en in de wereld de techniek, op de weg der hoop geplaatst. De demon der vergankelijkheid welke de mens over zichzelf en de schepping had afgeroepen door de zonde, is ons door Christus tot genade geworden, omdat Hij het tijdelijke omwille van ons heil heeft opgenomen in zijn verlossingsplan. De wereld is solidair geweest in de val van de mens, maar eveneens in zijn verheffing. Na de herschepping zijn beide weer gericht op het Koninkrijk. Ook de techniek is gericht op het Koninkrijk Gods, nu en in de eindtijd. Door arbeid en techniek groeit het koningschap van Christus in een aardse vorm, want de techniek bezit in de omgevormde stof afstralingen van de geest, de rede en de menselijkheid. Zij verhoogt de perfectie en de zijnswaarde van de stof, zo is zij het fundament der machtige verheerlijking van de stoffelijke wereld, die gericht is op haar eerste Schepper. Als God beveelt de aarde te beheren en als dit beheer de techniek insluit, is deze in Gods plan opgenomen en dus zinvol en ten diepste religieus bepaald. Juist met behulp van de techniek kan de mens aan de wereld een gestalte geven die in de lijn ligt | |
[pagina 838]
| |
van een godsgetrouw leven. Door de wereld aldus om te vormen laat hij de verlossing, zoals deze reeds in hem verwezenlijkt is, doorwerken op de wereld; zo is de techniek-bedrijving voor de christen een plicht, omdat hij verantwoordelijk is voor de wereld. In het bewustzijn van deze verantwoordelijkheid wijst de techniek ons de weg naar God, evenals dit de natuur deed in het vóór-technische tijdperk. Door de verlossing is de vereniging van mens en techniek weer mogelijk en kan de mens deelnemen aan de aardse activiteiten van de Heer. Hij kan weer luisteren naar de stem van God die zegt: ‘Hoedt mijn schepping’. Ja met behulp van de techniek is de mens pas echt in staat deze goddelijke opdracht naar behoren te volvoeren. Nu verstaat de mens het pas wat het betekent ‘de aarde te beheersen’. Terecht merkt Guardini over onze tijd op: ‘De wereld is de mens in handen gegeven in een heel andere omvang dan vroegere tijden konden vermoeden. De macht van de mens over de wereld is duizelingwekkend groot. Het plan van God, die de mens naar zijn evenbeeld heeft geschapen, en dat betekent: met het vermogen tot heersen, gaat blijkbaar op een schrikwekkende manier boven datgene uit, wat tijden met grotere gebondenheid, en daarom met meer vastheid konden weten’Ga naar voetnoot13). Is dit echter niet gevaarlijk? Zeker is dit gevaarlijk, maar er bestaat geen grond om aan te nemen, dat de opdracht van God zich beperkt tot een ongevaarlijke houding tegenover de wereld. Wij mogen Gods wereldbestuur niet beschouwen als een grote bewaarschool, waarin de mens veilig geborgen is. Uit ons tegenwoordig technisch meesterschap over de wereld blijkt veeleer, dat God ons au sérieux neemt. De mens mag echter niet zover gaan, dat hij de voorzienigheid zelf overneemt, want de heerschappij van de mens over de wereld houdt alleen dan haar zin, wanneer hij die ze uitoefent in gehoorzaamheid onder de Opperheer staat. Erkent de mens God niet als dé Heer, dan wordt de techniek hem tot demon. Uit deze beschouwing blijkt wel, hoe absurd het is de mens tot slaaf te maken van de techniek. Eveneens is het onjuist te menen, dat de technische arbeid alleen een taak is voor de maatschappelijk zwakken. De technische arbeid is een waardevolle wijze van menselijk existeren. De opdracht die de mens van God ontvangen heeft, de aarde dienstbaar te maken, haar zin te geven en te beheersen, zal de mens op deze wereld nooit geheel kunnen verwezenlijken. Om een volmaakt geordende schepping te zien zal hij eerst de hemel en de zaligheid moeten bereiken. Vóór de voleinding zal de wereld nooit een volmaakt beeld van God zijn, noch zal zij een volmaakte dienstbaarheid aan de mens betuigen. Pas op het einde der tijden zal zij zich vernieuwen en volkomen onderworpen zijn aan de uitverkorenen. Dan pas zal het visioen van Johannes in de Apokalips werkelijkheid worden. Dit betekent, dat de wereld waarin wij leven een ambigu karakter blijft vertonen. Wij kunnen haar kerstenen, maar nooit zo volmaakt, dat in haar niet de uitnodiging levendig blijft tot ontrouw. Dit alles moet ons behoeden voor illusies en ons leren, dat wij aan de wereld moeten werken in geduld en hoop. Toch moeten wij de persoonlijke kleine mogelijkheden tot voltooiing der wereld benutten, want het is toch wel waarschijnlijk, dat er continuïteit bestaat tussen onze vervolmaking van de wereld en de glorie die de nieuwe | |
[pagina 839]
| |
aarde zal bezitten. Met gebruikmaking der techniek kan de mens het proces der vervolmaking versnellen. Het steeds volmaakter heersen van de mens over de stof bereidt de wereld innerlijk voor op de definitieve komst van Christus in zijn Heerlijkheid. De techniek is meer dan een poging de wereld kortstondig te verrijken. Zij is veeleer de strijd tegen de weerspannige natuur om de wereld van nu zoveel mogelijk te doen gelijken op de nieuwe aarde, die pas op de jongste dag haar definitieve glans krijgt. In deze zin is de techniek een strijdmiddel om via de mens een zwakke afstraling van Gods Geest in de materie en in de gehele tijdelijke orde over te planten. Een strijd om nu reeds bovennatuurlijke elementen in de materiële wereld te leggen, om nu reeds eeuwige waarden te scheppen temidden van het vergankelijke. Deze strijd moet ons bezielen als een verantwoordelijke taak. Wij moeten ons als mensen van een technische tijd verantwoordelijk weten voor de verrijking van de natuur, evenals de generaties voor ons zich afhankelijk wisten van de natuur. Zo bezien is de techniek ook heel wat meer dan een middel om ruimer te voorzien in de stoffelijke goederen. De techniek heeft in zich een religieuse waarde en bevat een ware rijkdom voor een goede beleving van het christendom. Wie de techniek als iets minderwaardigs beschouwd, werpt indirect een smet op God, omdat Hij de techniek gewild heeft. Ook in de techniek wil God zijn liefde voor ons te kennen geven. God wil de mensen zijn eigen volmaaktheid deelachtig doen worden op een wijze, die het best bij ons tijdperk past. Voor de individuele mens kan de techniek een belangrijk middel zijn op zijn weg naar het Koninkrijk. Friedrich Dessauer noemt de techniek zonder meer ‘Das Evangelium des Diesseits’. Dit mag misschien te veel gezegd zijn, maar iets is er van waar. De techniek die van God komt, door God gewild is, is in staat ons van al te zware materiële lasten te bevrijden en ons op God te richten. De man van de techniek kan zich oefenen in het verkrijgen van de heerschappij over zichzelf. Om heilig te worden is het niet nodig onze lichamelijke krachten te kastijden, dit is slechts een middel; aangepaster is het, deze krachten economisch te gebruiken. Daarvoor moeten zij in harmonie gebracht worden met onze bovennatuurlijke bestemming; zij moeten gehoorzaamheid leren. In de technische arbeid leert men wat vrijheid en gehoorzaamheid is en hoe men heer en meester kan worden over zijn materialistische neigingen. Bij deze arbeid mag niets tot uitdrukking komen van humeur, willekeur of persoonlijke voorkeur. Het egoïsme moet men onderdrukken en men dient zich geheel en al te richten naar de leiding van de machine en de te bewerken stof. Het is een levenslang dienen en een aanleren van ascese. Alle fouten immers, die in de techniek worden begaan, uit zwakheid of drift, bederven de resultaten van de arbeid. In de technische bedrijvigheid liggen onoverzienbare mogelijkheden voor het dienen van God. De techniek geeft ons aanleiding tot eerbied, geloof en vertrouwen. Eerbied voor de macht die God ons gaf om zijn schepping te verfraaien, eerbied voor de samenwerking met God, waarvoor mensen en geen engelen uitgekozen werden. Geloof en vertrouwen, omdat wij door onze arbeid zullen bijdragen tot de verheerlijking van de schepping nu en tot het bereiken van ons eigen bovennatuurlijk doel. |
|