| |
| |
| |
Kunstkroniek
Jan Toorop
Dr. C. de Groot
3 MAART 1928 stierf Jan Toorop. Met hem ging de tweede belangrijke persoonlijkheid heen uit het grote vijfmanschap, dat tussen de jaren 1890-1930 de monumentale kunst in Nederland had beïnvloed en geleid: Derkinderen († 1925), Thorn Prikker, Roland Holst, Konijnenburg en Toorop. De belangstelling bij zijn overlijden was zeer indrukwekkend. Toorop werd herdacht als een der grootste kunstenaars van zijn generatie en als een zeer edel mens. Toen 3 maart 1929 het jaargetijde werd gehouden van Toorops dood, ontbrak vrijwel iedere belangstelling. Teleurgesteld vroeg Henri de Greeve zich af, waar de bewonderaars en vrienden gebleven waren, die tijdens het leven de gevierde meester omgaven. Een koele stilte was gevallen over de herinnering aan de bescheiden kunstenaar. Is deze stilte, die binnen een jaar rondom de eens bewonderde Toorop ontstond, wellicht symbolisch voor de betekenis van zijn kunst? Zij geeft, echter niet de juiste waardering weer, waarop zijn kunst recht heeft.
Jan Toorop werd geboren 20 december 1858 te Poerworedjo op Java. Zijn vader was een Deen, die al vroeg naar Oost-Indië kwam en daar ambtenaar werd. Zijn moeder Maria Magdalena Cooke was geboren op Java als dochter van een Amerikaanse vader en Chinese moeder. Jan zou later zelf huwen met een Iers meisje. Zó werd het cosmopolitisch karakter van zijn familie voortgezet, waarin de rassenmenging belangrijke figuren voortbracht. Niet alleen danken wij daaraan ‘ce superbe Javanais’, zoals Paul Verlaine hem noemde; ook Charley Toorop, dochter van de kunstenaar, en Edgar Fernhout haar zoon, handhaven de roem van dit begaafd geslacht. Negen jaar oud verlaat Jan Toorop het ouderlijk huis; hij heeft zijn ouders nooit weergezien. Een diepe indruk moet deze scheiding op het gevoelig kindergemoed gemaakt hebben; er kwam vereenzaming over hem.
Met deze scheiding van huis was zijn intrede in de grote wereld begonnen. Vijf jaren later zeilde hij om kaap ‘De goede hoop’ op reis naar Nederland. In zijn tweede vaderland volgde Jan eerst de lessen aan de polytechnische school in Delft. Hij zou gaan studeren voor Indoloog. Hij schijnt toen reeds zeer veel tijd besteed te hebben aan tekenen, schilderen en etsen, want zijn leraar, die hem in Delft huisvestte zag in de jonge man een Oosterling, rijk aan fantasie, maar arm aan arbeidslust wat zijn plichtmatige studie betrof.
Door zijn artistiek werk kwam Toorop in aanraking met een kunsthandelaar in Den Haag, die hem in contact bracht met Josef Israëls en diens kring. Hier werden zijn talenten erkend en men probeerde vader Toorop te bewegen, zijn zoon naar de academie te sturen. Jan kreeg toestemming; in 1881-1882 kwam hij op de Amsterdamse ‘Alma Mater’, De fijnzinnige, romantische professor August Allebé was daar toen directeur en ofschoon wellicht geen groot kunstenaar, toonde hij zich zeker een bekwaam pedagoog, die zijn leerlingen liefde en eerbied voor hun edel ambacht bijbracht. Toorop ontmoette op de academie verschillende personen, die later in de Nederlandse kunst een beduidende rol zouden spelen, o.a. de Bosse kunstenaar Anton Derkinderen. Deze sympathieke figuur, die prof. Allebé als directeur zou opvolgen, genoot een zeker prestige
| |
| |
DE PELGRIM
Stedelijk museum Amsterdam
| |
| |
TRIO FLEURI
Gemeentemuseum, Den Haag
VOOR DE WERKSTAKING
Stedelijk museum, Amsterdam
| |
| |
onder zijn makkers. Rustig en sterk handhaafde hij zijn bescheiden en voorname houding, ook temidden van het luidruchtig gedoe van de joelende schildersbent. 't Kon gebeuren dat Derkinderen, wanneer er een ogenblik een pauze viel in de community-singing van allerlei vlotte liedjes, opeens een ernstig lied inzette, waarin nog de religieuze sfeer hing van de Bosse kathedraal. Dit indirecte contact met het katholieke geloof heeft ongetwijfeld op de muzikaal begaafde Toorop indruk gemaakt, ofschoon hij toen nog weinig geloofsovertuiging bezat. Hij werd voorlopig geleid door de schoonheid, die hij dankbaar genoot, overal waar hij ze vond. Zo bewonderde hij in deze jaren de weemoedige, sobere zang van de synagoge, terwijl hij de theatrale muziek, die hij in enkele katholieke kerken hoorde, hardgrondig verfoeide.
Omstreeks 1884 trok Toorop met Derkinderen naar Brussel. Zijn verblijf aldaar verruimde zijn blik en verwijdde de kring van zijn kennissen. Hieronder waren verschillende katholieken, die evenwel door hun levenshouding geen apologie leverden voor de religieus-nog-zo-onzekere Javaan. Veel meer indruk maakte op zijn gemoed de sociale nood waarin zovelen verkeerden en hij werd in die jaren een felle socialist. In zeker opzicht was het socialisme toen een modeverschijnsel. Vele kunstenaars in Duitsland, Engeland, Frankrijk, België en Nederland werden er door gegrepen en hebben oprecht getracht met hun kunst de zaak van de arbeider te dienen. Ook Toorop maakte in zijn kunst propaganda voor lotsverbetering van de verpauperde massa. Uit deze jaren dateren een reeks schilderijen, die karakteristiek zijn voor de sympathie, welke hij toen koesterde. Wij noemen: ‘Voor de werkstaking’ 1886, ‘Na de werkstaking’ 1886, ‘Alkoholisme’ 1886, ‘House of Refuge te Londen’ 1888, ‘Uit de Nes’ 1888, ‘Delirium’ 1888. Door deze werken behoort hij tot de kunstenaars, die het sociaal conflict aangrijpend in de kunst hebben uitgebeeld.
Omstreeks deze tijd huwde hij met een Iers meisje en liet dit huwelijk inzegenen door een Anglicaanse geestelijke. Kort daarop keerde hij terug naar Nederland en vestigde zich in Den Haag, dat een artistiek centrum was gebleven, sinds de impressionisten deze stad en haar omgeving hadden ontdekt als een inspiratiebron van schoonheid. Voorlopig kwamen de spanningen in zijn gemoed nog niet tot kalmte. Rusteloos zocht hij naar een vast punt om zich aan de arbeid te zetten, totdat de vermoeide vogel neerstreek op de duinen van Domburg en Katwijk. Hij vond in de zee een weerspiegeling van zijn eigen onrustig wezen. Als een dekoratieve, maar ook vooral expressieve achtergrond zal zij voortaan een rol spelen in vele van zijn kunstwerken. Plasschaert noteert: ‘Toorop is een zeekanter; hij houdt van de muzieken der zee, en van haar bewogen vlakten’.
De werken, die nu ontstaan, zijn breder van opvatting; zij winnen aan levensdiepte en psychologische betekenis. De innerlijke vrijheid der ziel uitte zich ook in een grotere rijpheid van uitbeelding. In het begin werd vooral het individu weergegeven en diens strijd om het bestaan en de kunstenaar streed als 't ware mede in dit harde gevecht. Nu geeft hij het volle leven weer met licht- en schaduwzijden, zonder zichzelf door het lagere te laten beïnvloeden. De edele natuurmens belijdt hier zijn hartelijk medeleven met de ellende van het arme volk. Als niet-christen kende hij nog niet de betekenis van het lijden, dat zijn ziel met droeve spanning vervulde en de vreugde en het zelfvertrouwen afbrokkelde, maar toch niet alle hoop op een betere toekomst doodde. Weliswaar is hij de kunstenaar, die smacht van ‘Dorst naar rechtvaardigheid’, maar die ook in zijn goede stonden de ‘Orgelklanken’ hoorde van een betere toekomst.
| |
| |
Zijn belangstelling voor het arme volk weet zich ook praktisch te uiten. Rond 1900 bevindt hij zich weer in Katwijk, in gezelschap van Heyermans en Querido, die de noden van het leven eveneens van nabij kenden. Toorop spande zich in om de arme visserslui te helpen, die in moeilijkheden geraakt waren met onbarmhartige reders. Zelfs gaat hij een proces tegen dezen aan, dat gunstig uitvalt. Maar nog andere middelen om bijstand te verlenen ontdekte zijn menslievendheid. Handige en talentvolle vissersjongens leerde hij het koperkloppen. De fraaie voorwerpen, die ontstonden onder leiding van Toorop, werden verkocht in daarvoor speciaal opgerichte zaken in Den Haag. De opbrengst kwam ten goede aan de vissers. Toch heeft dit alles zijn grote sociale belangstelling niet geheel kunnen voldoen. Het bevredigde hem niet, dat alle inspanningen tot lotsverbetering, die hij zich getroostte voor zijn beschermelingen, geheel en al gericht waren op betere levensvoorwaarden in deze wereld. Een ander bestaan dan dit aardse kwam er niet aan te pas. In het diepst van zijn ziel hunkerde hij naar hogere waarden. Door zelfinkeer en studie van Ruusbroec en Thomas a Kempis, door bittere levenservaring, maar ook door zijn grote ontvankelijkheid voor het religieuze vindt hij tenslotte de weg naar de Katholieke Kerk. Lang bereidde hij zich hierop voor. De etappes die hij langzaam maar doelbewust, aflegde, worden afgetekend in zijn schilderijen en tekeningen: ‘O grave, where is thy victory’ 1893, ‘Dalende geloven’ 1894, ‘Het communiemeisje, Betsy Schultze’ 1898, ‘Zielegang langs d'Oceaan’ 1900, ‘Engel van het H. Hart’ 1903. Reeds lang moest hij in zijn hart katholiek zijn geweest, zoals een Spaanse prinses opmerkte, die zijn kunst zeer bewonderde. Wanneer hij dan ook omstreeks Pasen 1905 met zijn dochter gedoopt wordt in de Vondelstraatkerk te Amsterdam, is dit tenslotte een thuiskomst na een lange en bewogen reis.
Zijn overgang tot de Katholieke Kerk had onmiddellijk gunstige gevolgen, zowel voor de inhoud van zijn kunst als voor zijn arbeidslust. Zijn kunst werd gered van een vaagheid en geforceerdheid, die fataal zouden kunnen worden voor zijn gezonde scheppingsdrang. Brom heeft het zeer puntig geformuleerd: ‘De H. Doop bleek zijn wezen grondig te zuiveren en te veredelen in een nieuwe vorm; gedragen door een eigen stijl van een eredienst, die niet op de gewrongen swastika, maar op het vaste klare kruis steunde’. Dit oordeel stemt wel overeen met de mening van Plasschaert, die in Toorops overgang naar de Katholieke Kerk geen vermindering van inspiratie of verarming voor zijn kunst ziet. Hij merkt op, dat daarna een geheel nieuw gebied van werkzaamheid voor Toorop geopend werd, b.v. de priesterportretten. 't Is trouwens ook opvallend, hoe de jaren kort na zijn overgang buitengewoon rijk aan kunstwerken zijn geweest. De kataloog van Toorops werken, in het boek van Plasschaert, noemt voor 1905, 46, voor 1906, 35 voor 1907, 18 en voor 1908, 33 schilderijen en tekeningen.
Er komen nu ook opdrachten voor R.K. kerken. Voor de Aloysiuskapel van de St.-Bavo te Haarlem maakte hij vijf keramische tableaux, voor de St.-Josefkerk te Nijmegen het fraaie Apostelraam. De St.-Bernulphuskerk te Oosterbeek krijgt haar kruiswegstaties, uitgevoerd in dunne spiritushars-pastelkleuren, terwijl de contouren van koppen, handen, armen en benen in zwart krijt zijn getekend. Daarnaast staan de tientallen portretten, madonna's en symbolische tekeningen die zijn grote vitaliteit bewijzen en ook zijn onbeperkte goedheid, om altijd maar weer voor vrienden en bekenden klaar te staan met een tekening. Hij kon zeer moeilijk een verzoek weigeren. Het kon niet uitblijven dat de vlotheid, waarmede
| |
| |
hij schetsen maakte, aanleiding werd tot herhalen en daarmee ook een uitputten van zijn thema's. Dit heeft kritiek opgeroepen, die lang niet altijd ongegrond was, maar het heeft de waarde van zijn belangrijke werken niet ernstig aangetast.
Werkend en lijdend, worstelend en dapper dragend de last van een ziek lichaam, heeft hij de laatste route van zijn levensweg afgelegd. Als een samenvatting van zijn leven beeldde hij op een van zijn laatste stukken, ‘Het Offer’, de vrienden af, die hem op zijn levensweg begeleidden en de personen, die hij bewonderde: de zusters van Bethanië, het Paterke van Hasselt, Mussolini en de kinderen, die elkaar vinden in deze offergang tot Christus en Zijn Moeder. Zelf staat hij bescheiden in deze rij: zijn donker hoofd met gesloten ogen rust op de borst. En dan komt als een sluitstuk van zijn werk die ontroerende tekening, waarop hij zichzelf uitbeeldt, de gevouwen handen smekend geheven naar Christus. Bij het beschouwen van dit beeld denkt men onwillekeurig aan het gedicht van Toorops tijdgenoot, wiens levensloop in zijn rusteloos zoeken zoveel geleek op die van de Javaan, Frederik van Eeden:
‘Ik zie op mijn oude handen -
hun taak is bijna gedaan -
Brachten ze eer of schanden?
O mijn handen! mijn handen!
nu moeten ze spoedig vergaan’.
Dit werk van Toorop kon als testament en afscheid gelden aan zijn vrienden. Kort daarop overleed hij in het ziekenhuis in Den Haag.
Toorop heeft velerlei invloeden ondergaan, waarvan sommige zijn kunst slechts voorbijgaand hebben geraakt, terwijl andere deze een blijvend merkteken schonken. Vóór alles is er zijn Indische afkomst, die aan verschillende werken het exotische karakter gaf, waarin zijn rijke, soms grillige en voor een Westers mens niet onmiddellijk toegankelijke fantasie zich openbaarde. In zijn vroege periode heeft de Engelse dichter en tekenaar William Morris (1834-1896), die zijn artistieke talenten in dienst stelde van zijn socialistisch ideaal, hem bijzonder geboeid. Het werk, dat Toorop in Katwijk, ten behoeve van de arme vissers ondernam, vindt wellicht in Morris' ateliers een voorbeeld. Ook op zijn kunststijl hebben Engelse voorbeelden, vooral de kunst van de Prae-Rafaëlieten, onbetwist ingewerkt. Deze typische Engelse beweging, soms meer literatuur dan schilderkunst, gereserveerd als een Lord, gracieus van lijn en niet zelden voortreffelijk van coloriet dat emaille-achtig aandoet, inspireerde verschillende werken.
Maar uit alles wat zijn geest verrijkte en zijn visie heeft gevormd, is wel als het meest eigene van zijn kunst het symbolisme te noemen. Niet alleen het literaire en kunsthistorische symbolisme als tijdsverschijnsel, waaraan Toorop meedeed komt hier in aanmerking; ook zijn persoonlijke, artistieke aanleg was er op gericht, om zich in symboliek uit te spreken. Het symbolisme als kunstbeweging was ontstaan als een protest. Oppositie en verzet tegen de plastische vormexpressie van de kunstenaar, die te academisch was en te weinig innerlijk gegrepen, waren het zuurdeeg, dat wel deed gisten, maar niet steeds smakelijke spijs opleverde. Ontstaan als kritiek op heersende verschijnselen in de kunst, doet het ons niet verwonderd staan, dat vele aanhangers op politiek terrein coquetteerden met het anarchisme en socialisme. In de schilderkunst was O. Redon wel de gangmaker geweest van het symbolisme. Zijn werken, die dikwijls diepzinniger lijken dan ze in werkelijkheid zijn, inspireerden een groep jonge volgelingen: de sym- | |
| |
bolisten. Zij vormden een reactie op het individualistisch naturalisme van de impressionisten. Graag leggen zij de nadruk op de abstracte idee. De gedachte, waarvan zij uitgaan, willen zij op symbolische wijze tot uitdrukking brengen in een synthetische vorm. Lijnen en kleuren, die afwijken van een imitatieve weergave en geabstraheerd worden van het tijdelijke krijgen een symbolische functie. Aldus wordt de natuur dekoratief aan het vlak gebonden en dient zij om geestelijke beelden op te roepen.
De achtergrond van het symbolisme is religieus-literair; ook dit kan gelden als een reactie op het impressionisme. Bovendien is er een sterk-esthetiserende tendens merkbaar, waardoor er een monumentaal-dekoratieve stijl kan ontstaan. In Nederland is deze richting vertegenwoordigd door de groep der zgn. Monumentalen, waartoe de grote vijf behoren, die boven genoemd werden. De vitaliteit van deze beweging wordt bewezen door de figuur van Thorn Prikker. Deze kunstenaar onderwees aan verschillende Duitse kunstnijverheidsscholen, waar hij o.a. Campendonck beïnvloedde, die op zijn beurt professor werd te Amsterdam. Daar leidde hij een generatie van jonge kunstenaars op, die in hun kunst de stijlprinciepen van het symbolisme laten voortleven.
De reeks van symbolische werken, door Toorop gemaakt, is zeer uitgebreid. Op enkele wordt hier gewezen. Rondom 1890 ontstaat zijn wasverfschilderij ‘De moeder’. De compositie is gemakkelijk te overzien: de kunstenaar wil hier te kennen geven, hoe die moeder de oorsprong was van het leven, dat door haar zorgen tot schone bloei kwam, en eens aan haar voorbij zal gaan. Het betoog is klaar en eenvoudig. Wat meer gecompliceerd, maar toch zeer toegankelijk, is zijn werk uit 1886-1887 ‘Voor de werkstaking’. In een donker landschap zitten twee figuren, geestelijk en lichamelijk verslagen. De man klemt wanhopig het hoofd tussen de gebalde vuisten: daar broeit verbittering en verzet. Voor de vrouw is dit leven slechts lijden en dulden. De horizon is duister, zonder hoop. Als een lichtend spoor lokt het water. Is dit het einde?
In de verdere ontwikkeling van zijn symbolisme wordt Toorops verbeelding steeds meer geladen, de taal der symbolen wordt rijker, maar ook moeilijker te lezen. De ideeën verdringen elkaar, haken ineen, ieder detail krijgt z'n bijzondere betekenis. Deze wereld, door de kunstenaar opgeroepen, wordt zo veel beduidend, dat lang niet altijd meer de zin ervan is te achterhalen, zodat het kon gebeuren, dat Toorop bij verschillende gelegenheden op dezelfde voorstelling afwijkende commentaren gaf. Het bewijst, dat de gedachtenwereld van Toorop, eenmaal geobjectiveerd in een kunstwerk, zelfs voor deze kunstenaar nog in gisting bleef. Wanneer hij later tot eenvoudiger en overzichtelijker werk komt, met name tot zijn vele boeiende priesterportretten, is ook hier nog symboliek aanwezig. Het befaamde portret van Mgr. Ariëns wordt dan het beeld van ‘de geteisterde met de lange levende mond en die het hoofd scheef opsteekt, als stak hij het op uit struiken van moeiten’, gelijk Plasschaert opmerkte. Raaymakers is de sterke, zuivere mens, geboeid door het beeld van zijn meester, dat hij innerlijk en uitwendig zo getrouw mogelijk tracht te realiseren. 't Is dan ook consequent, dat Toorop deze voorstelling omwerkte tot een ideale Christus-figuur.
In het briljante, kleurrijke werk uit zijn vroege periode ‘Trio Fleuri’ had hij getracht de zintuigelijk-waarneembare schoonheid van de natuur weer te geven, nu beproeft hij de schoonheid van het geestelijke uit te drukken. In vele pogingen om dit ideaal te benaderen, werd er ook veel schoons bereikt, waarom men Toorop mag rekenen tot de grote kunstenaars van de laatste generaties.
|
|