Streven. Jaargang 12
(1958-1959)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 754]
| |
Wijsgerige kroniek
| |
[pagina 755]
| |
dan in het Zionisme dat hem in zijn verpolitiekte vorm niet kon bevredigen, vond hij het oerjoodse in het Chassidisme, waarvan hij reeds in zijn jeugdjaren, zij het op voorbijgaande wijze, de invloed had ondergaan. In de figuur van de Baalsjem ontdekte hij de chaddische ziel in zuivere vorm, als het idee van de volkomen mens en de gewaarwording overrompelde hem zodanig dat hij de drang ervoer om van deze ontdekking te getuigen en mee te delen. Op zijn 26ste jaar trok hij zich terug om gedurende een vijftal jaren de chaddische geschriften te bestuderen en zich van hun wezen te doordringen. Uit populaire boekjes en onaanzienlijke pamfletten verzamelde Buber de verhalen van de oudste verkondigers. Hiervan maakte hij vrije en dichterlijke vertalingen, om ze aannemelijk te maken voor de westerse wereld. Zijn legenden waren een beschroomd pogen om de omhulde geheimenissen van het leven der vromen in hun verborgen omgang met God uit te beelden. Eigenlijk ondergaat Buber hiermee zelf een omvorming tot een Zaddikim (de chassidische rabbi). Een verdere strekking van Bubers zogenaamd neo-chassidisme is dat in deze geestesstroming de ware Joodse vroomheid is bewaard gebleven en dat hierin alleen het Jodendom zich geestelijk kan opheffen boven wets-formalisme en rationalisme. Neo-chaddische joden zijn echter geen tegenstanders van de moderne cultuur.
In 1907 verscheen als één der eerste vruchten van zijn studie der Chassidîm De Legende van de Baalsjem. Aan het twintigtal verhalen over de stichter van de secte laat Buber een inleiding voorafgaan over het leven der Chassidîm, niet zozeer als historie van feiten, als wel een weergave van de Joodse ‘mythe’. Onder ‘mythe’ verstaat hij de scheppende kracht en verbeelding van de volksvroomheid, en hij stelt deze tegenover de ‘positieve godsdienst’, die de tamelijk negatieve taak zou hebben de levensovervloed van de mythos te beteugelen. Hier staat Buber blijkbaar de Joodse godsdienst voor de geest, die immers een sterk wettisch karakter heeft. De inleidende opstellen, handelend over het vuur der bezieling, de dienst en de deemoed, bevatten ontroerende tafereeltjes uit de Joodse mystiek. De voorkeur voor parabels en de sterke beklemtoning van de naastenliefde herinneren de lezer aan het Nieuwe Testament. Het werk vond waardering in meerdere herdrukken, ook buiten Duitsland. Geleidelijk verwijdde zijn belangstelling voor het chassidisme zich tot problemen, die het gehele Jodendom aangingen. Van 1916 tot 1924 was Martin Buber redacteur van het tijdschrift Der Jude. Hier verdedigt hij zijn opvattingen over het Zionisme, die hij stelt tegenover die van het Joodse liberalisme. In zijn programma verkondigt hij niet een nieuwe staat of cultuur, maar de eeuwige boodschap van het Jodendom. Hij acht het Zionisme ondergeschikt aan een hogere opdracht, en wel die van de universele roeping van de knecht des Heren (Is. 49, 6). Naderhand verbond hij zich, wegens overeenstemming in maatschappijbeschouwing, met de palestijnse beweging voor kolonisatie op socialistische grondslag. Toen ging echter Duitsland de Joden elimineren. Zijn literaire arbeid nam een duidelijk antropologische wending in zijn werk Ich und Du van 1923. In 138 pagina's ontwikkelt Martin Buber een thema, dat hij bij Feuerbach had aangetroffen, die overigens het gegeven niet had uitgewerkt: ‘Der einzelne Mensch für sich hat das Wesen des Menschen nicht in sich, weder in sich als moralischem, noch in sich als denkendem Wesen. Das Wesen des Menschen ist nur in der Gemeinschaft, in der Einheit des Menschen mit dem Menschen enthalten - eine Einheit, die sich aber nur auf die Realität | |
[pagina 756]
| |
des Unterschieds von Ich und Du stützt’Ga naar voetnoot2). Dit betekent dat wezensomschrijvingen van de mens zoals bijvoorbeeld animal rationale niet meer voldoende worden geacht, als de interpersonale relatie niet mede in de definitie wordt betrokken. Ich und Du bevat Bubers meest eigen bijdrage tot de wereld van het denken. Een filosoof in de betekenis van methodisch doordenken en exhaustief bewerken van een vraagstuk is hij niet; veeleer is hij een profetische figuur, die al wat hij aanvat weet te bezielen. Het boekje fonkelt dan ook niet van citaten en voetnoten, die als illustrerende argumentatie zouden kunnen dienenGa naar voetnoot3). Deze zal men veel meer moeten zoeken in L. Binswangers omvangrijke werk Grundformen und Erkenntnis menschlichen Daseins, waarvan de schrijver in Martin Buber een belangrijke inspiratiebron erkent voor zijn ideeën over het Miteinandersein. Ich und Du beschrijft twee grondhoudingen die wezenlijk zijn voor de mens. In de Ich-Du relatie, die wederzijds is en zich steeds in de tegenwoordige tijd voltrekt, spreekt de mens zich in geheel zijn diepte uit: ‘Ich werde am Du, Ich werdend spreche ich Du’. Het is echter het lot van de mens dat de Ich-Du relatie in deze wereld niet kan blijven bestaan, maar terugzinkt in de Ich-Es ervaring, de verhouding tot de dingen en het zakelijke, die steeds verleden tijd is. In deze grondintuïtie vindt de Joodse filosoof aanknopingspunten voor de betrekking van de mens met God en de wereld, alsmede voor psychologie en geschiedenisbeschouwing, maar het zwaartepunt van zijn gedachten blijft bij de antropologie. Het zal ons daarom niet verwonderen Buber, nadat hij godsdienstwetenschap gedoceerd had te Frankfurt a/M., later terug te vinden als hoogleraar in een vak als de sociologie, nu te Jerusalem. Volgens Prof. M.A. Beek beheerst het Ich-Du motief zowel de religie als de ethiek. Ich und Du noemt hij Bubers rijpste godsdienstfilosofische werk; zijn dialogisches Prinzip doet hem belangstelling vinden onder protestantse theologen, vooral onder Barthianen. Tesamen met Fr. Rosenzweig ondernam Buber in 1925 een nieuwe vertaling van het Oude Testament. Zij brachten naar voren dat de hebreeuwse bijbel bestemd is om voorgelezen te worden. Beval God immers niet aan Jozuë dat het boek der Wet niet mocht wijken uit zijn mond? De bijzondere opzet om de vertaling geschikt te maken voor mondelinge voordracht, en tevens het oorspronkelijke Hebreeuws zo getrouw mogelijk te volgen, gaf aan deze bijbel-uitgave een origineel karakter. Bijna elk Hebreeuws woord werd weergegeven door één enkel Duits equivalent, onafhankelijk van het verband met de tekst. De geringe uitgebreidheid van de Hebreeuwse woordenschat werd aldus overgedragen in de vertaling. Waar het Duitse equivalent ontbrak, werd het gesmeed, bijvoorbeeld het woord Weisung in plaats van Gesetz. Alle nadruk werd gelegd op het appellerend ritme en de Hebreeuwse oerzin der woorden. De vertalers streefden niet naar literair-verzorgd werk; de taal móést moeilijk zijn. Buber liet nog andere werken over het Oude Testament het licht zien. Zij hebben ook aan Christenen iets te zeggen, omdat de H. Schrift vanuit de levende Joodse traditie op een bijzondere wijze wordt belicht. De noodzakelijkheid van een antropologie verdedigt Buber in Das Problem des Menschen, aan de hand van een beschouwing over filosofen uit verleden en | |
[pagina 757]
| |
meer recente tijd. De filosofen maken het Haus des Seins meer bewoonbaar door het bestaan meer inzichtelijk te maken. Bij het waarderen der verschillende filosofieën hanteert de Joodse wijsgeer een merkwaardige maatstaf: in hoeverre is de filosoof doordrongen van de ‘antropologische onrust’? Niet het vinden maar het zoeken is bij hem primair. De rijkdom van Bubers dialogisch principe blijkt in een analyse als die van Heideggers schuldopvattingGa naar voetnoot4). In het Dasein zoals Heidegger dat beschrijft, gaat de mens eigenlijk alleen met zichzelf om. Maar wanneer men het schuldig-zijn van de mens als een monoloog beschrijft, wordt de kern van wat ‘schuld’ is, niet geraakt. Voortbouwend op Ich und Du behandelt Buber in dit werk de voorwaarden van de ‘wij’-vorming. Zoals het du tot het er staat, zo verhoudt het wir zich tot het man. Niet de afzondering verlost van het man, maar slechts ware verbondenheid. In Martin Buber treffen wij een meester van de ontmoeting. Heel duidelijk blijkt dit o.a. uit de inleiding van zijn boek Godsverduistering, welk werk zijn bezorgdheid toont om de dingen van de mens en de dingen van God.
Hoe staat Buber tegenover het Christendom? Steeds heeft hij met het grootste respect over de figuur van Christus gesproken. Meer rechtstreeks heeft Buber zich uitgesproken bij gelegenheid van een gesprek tussen hem en Karl Stern, door de laatste weergegeven in zijn boeiende bekeringsgeschiedenis. Stern betuigde zijn enthousiasme over de brieven van Johannes, en sprak met Buber over de aantrekkingskracht, die het christendom op hem uitoefende. Buber bracht hem echter onder het oog dat hij met de Epistels niet zou kunnen volstaan: hij zou ook te geloven hebben in de Maagdelijke Geboorte en de Verrijzenis van Christus. Vervolgens sprak hij zijn twijfel uit over het wonder (in de H. Schrift) als fysisch verschijnsel. - ‘Durus est hic sermo, et quis potest eum audire?’ - De Joodse psychiater Stern acht een dergelijke houding in geloofszaken typerend voor moderne, niet-orthodoxe Joden; hij gewaagt van een agnostisch humanismeGa naar voetnoot5). Toch heeft Buber veel moderne Joden, die anders door het struikgewas van de formalistische Joodse orthodoxie nooit de weg gevonden zouden hebben, tot de bronnen van het Oude Testament teruggevoerd. In februari 1958 bereikte Martin Buber de leeftijd van 80 jaar. Van Wenen waar hij geboren werd, is hij ver verwijderd, nu hij zich sinds 1937 te Jerusalem bevindt. In zijn loopbaan als schrijver kan hij terugzien op een respectabele reeks van een vijftigtal boeken. Voor zijn eigen volk betekent hij zeer veel door het openleggen van de schatten van de Joodse vroomheid en door zijn religieus-socialistische gemeenschapsgedachte. Zijn invloed reikt echter ook ver buiten het Jodendom, mede door zijn vertaling van het Oude Testament en door zijn godsdienstfilosofie. In dat historisch raadsel dat de terugkeer der Joden naar hun vroegere Beloofde Land is, neemt hij een bijzondere plaats in. |
|