| |
| |
| |
Het Schoolpact
Théo Lefèvre
Minister van State
Nationaal Voorzitter C.V.P.
ACHT jaren lang hadden rechts en links in België praktisch op voet van oorlog geleefd toen op 1 juli 1958 de homogene minderheidsregering Eyskens aan het bewind kwam. De nieuwe Eerste-Minister sprak zich onmiddellijk uit voor een politiek van nationale verstandhouding. En enkele weken later verkreeg dhr. Van Hemelrijck, minister van Openbaar Onderwijs, het akkoord van de drie traditionele partijen op zijn, door B.S.P.-voorzitter Buset geamendeerde, formule van een Nationale Commissie tot oplossing van het schoolvraagstuk. Deze Commissie werd gevormd door de voorzitters van C.V.P., B.S.P. en liberale partij, plus drie man per partij. Ze gelastte een Comité van Deskundigen, eveneens paritair samengesteld, het terrein voor te bereiden, en kon op 8 augustus 1958 van wal steken. Ze kwam 18 maal bij elkaar. Lange tijd bleef de uitslag onzeker en schommelde het land - dat de werkzaamheden met hevige belangstelling volgde - tussen hoop en vrees. Maar op 6 november 1958 viel de auteur van dit artikel de eer te beurt, als eerste het Schoolpact tussen de drie partijen te mogen paraferen. En het kostte nog wel tijd en moeite om het Pact om te gieten in een wetsontwerp; maar de nieuwe minister van Openbaar Onderwijs in de C.V.P.-liberale coalitieregering, dhr. Moureaux, kon op 10 maart een voorontwerp aan de Commissie van Openbaar Onderwijs van de Kamer van Volksvertegenwoordigers voorleggen. Alles laat aanzien dat de door de Raad van State herziene tekst waarschijnlijk op 14 april, samen met het Verslag in de Commissie zal goedgekeurd worden, zodat de openbare bespreking op 21 april in de Kamer kan aanvangen. Aldus is het zeker dat het ontwerp deze zomer nog eveneens in de Senaat zal goedgekeurd worden en wet zal zijn tegen aanvang van het parlementair reces. Daarmee zal de periode van onoverbrugbare tegenstellingen tussen rechts en links, zal de periode van de schoolstrijd wellicht definitief naar het verleden verwezen zijn.
Ere aan wie ere toekomt: stellen we onmiddellijk vast, dat het Schoolpact essentieel het werk is van een C.V.P.-regering, de tweede regering Eyskens, van een C.V.P.-minister, Minister van Hemelrijck. Zonder het door de regering geschapen klimaat, zonder het geloof en de vasthoudendheid van de minister, was het ondenkbaar. Maar - en dit dient evenzeer onderlijnd - het Pact beantwoordt ook aan de wens van de Belgische bevolking. Deze bevolking had zich op 1 juni uitgesproken
| |
| |
voor de slogan ‘Gelijke kansen voor allen’. Welnu, deze formule vat de draagwijdte van het Pact perfect samen. Zo bekeken is het Pact het eindpunt van een evolutie naar schoolpluralisme die in ons land sinds vijftig jaar aan de gang is.
Herinneren we even aan de mijlpalen van die evolutie.
In 1919 legde de wet Buyl de salarissen van het onderwijzend personeel van het lager aangenomen en aanneembaar gemeentelijk onderwijs ten laste van de Staat. In dezelfde periode werden, langs budgetaire weg, de eerste toelagen aan het technisch onderwijs toegekend; dit stelsel werd in 1933 door een organiek Koninklijk Besluit vastgelegd. In 1930 werden voor het eerst subsidies voorzien voor de vrije universiteiten van Brussel en Leuven. In 1951 voerde dhr. Harmel door een voorlopige wet de subsidiëring van het vrij middelbaar onderwijs in; dit stelsel werd bevestigd door de wet van 1952. Tijdens hetzelfde jaar kwam een organieke wet op het Normaal Onderwijs tot stand: aldus werden de sinds jaren aan de vrije inrichtingen voor Normaalonderwijs toegekende toelagen gelegaliseerd. Dit gebeurde ook voor het Technisch Onderwijs door de wet van 1953. Het principe van deze subsidiëring in het Middelbaar, Technisch en Normaalonderwijs werd niet meer in het gedrang gebracht. Zelfs Minister Collard is op dit principe niet durven terugkomen.
Die evolutie is niettemin een ogenblik ernstig in gevaar gebracht door de tegenstroming van de linkse politiek tussen 1954 en 1958. Wanneer die gevaarlijke stroming kon overwonnen worden, is het te danken aan degenen die de schoolstrijd onverzettelijk hebben doorgevoerd, tot de dubbele overwinning van 1 juni en 12 oktober 1958. Aldus is het Schoolpact te danken aan degenen die de schoolstrijd hebben weten te winnen en tevens van hun overwinning hebben weten gebruik te maken. De fout die in 1884, na de eerste schoolstrijd, aanvankelijk werd begaan, werd ditmaal vermeden.
Het is een feit dat al te veel politici angstvallig zijn in de strijd en star in de onderhandeling. En men begrijpt Maritain's klacht over de mensen met een koel hart en een heet hoofd.... Maar de leiders die de schoolstrijd gewonnen hebben, omdat ze hard en onverbiddelijk gevochten hebben, die leiders zijn in de overwinning gematigd gebleven en soepel in de onderhandeling. Hun positie was niet gemakkelijk; maar ze hebben ze weten te handhaven en te doen zegevieren dank zij hun koel realisme.
Om te beginnen hebben ze het probleem opgelost op het enig mogelijke vlak. Niet het ‘gedepolitiseerde’ vlak, zoals sommigen beweren. Maar wel daarentegen het hoogste partij-politieke vlak: dat waarop de hoogste verantwoordelijken van de traditionele partijen elkander ontmoeten en hun krachten bundelen omwille van het gemenebest.
Ten tweede hadden de onderhandelaars af te rekenen met de mentaliteit zowel van links als van rechts. Ze waren er zich terdege van be- | |
| |
wust dat de linksen niet oprecht de gelijkheid wensen en alleen onder de druk der omstandigheden tot concessies op dat stuk te bewegen waren. Maar ze beseften even goed dat van christelijke zijde velen het pluralisme slechts met de lippen huldigen; dat zij niet steeds bereid zijn, de andersdenkenden te laten wat ze zelf eisen: volledige keuzevrijheid.
Ten derde stonden de onderhandelaars van rechts voor de zware taak, de vrijheid te beschermen tegen diegenen zelf die ze inroepen. Het Kerstprogramma 1945 had hier reeds klaar gezien, waar het een gedeeltelijke bijdrage van de Staat vooropstelde in de uitgaven voor gebouwen en uitrusting. In de daaropvolgende kiesplatformes, o.m. in het verkiezingsprogramma van 1958, was bepaald dat de interventie van de Staat in die zin gedeeltelijk zou zijn, dat ze de behoeften van het Vrij Onderwijs op stuk van werking, uitrusting en salarissen zou dekken, terwijl de bouwkosten ten laste van het vrij initiatief zouden blijven.
Van de vier soorten kosten die het vrij onderwijs te dragen had, zijn door het Schoolpact de werkingskosten, de uitrustingskosten - deze laatste in een ruime mate - en de salariskosten ten laste van de Staat gevallen. Alleen de vierde, we geven het toe, aanzienlijke last, die van de bouwkosten, blijft dus nog te dragen; het gaat echter niet op, ze alleen op de schouders van de ouders en van de inrichtende personen te laten rusten; het is de hele christelijke gemeenschap die moet opkomen voor deze kosten die de vrijheid van haar christelijk onderwijs waarborgen.
Op deze wijze bereikte geen van de onderhandelaars een eenzijdige en volstrekte overwinning, maar evenmin een compromis-zonder-meer: het resultaat, positief en zeer tastbaar, is een modus-vivendi, die ten zeerste bevredigend mag heten, en tal van onverhoopte voordelen bevat.
Eerste resultaat: het Vrij Onderwijs krijgt het statuut van ‘gesubsidieerd onderwijs’, op dezelfde voet als het gemeentelijk en provinciaal onderwijs (art. 3, al. 2). Het behoudt zijn volledige vrijheid voor het initiatief van inrichtingen en het benoemen van personeel. De Staat komt weliswaar niet tussenbeide in de bouwkosten, maar wel in de bezoldiging van het personeel, de werkingskosten en de uitrustingskosten. Ook op pedagogisch gebied blijft de vrijheid totaal. Nochtans worden zekere voorwaarden inzake lesrooster en leerplan voorzien. Inzake uitreiking van diploma's is er geen verschil meer met het rijksonderwijs. Wat de vakantiedagen betreft werd een zekere soepelheid toegelaten; de eenvormigheid met het rijksonderwijs geldt slechts voor de wekelijkse verlofdagen; overigens blijkt ze niet steeds mogelijk: zo begint het Paasverlof in het rijksonderwijs op Palmzondag opdat de leerlingen de Diensten zouden kunnen bijwonen; in het katholiek onderwijs verkiest men de leerlingen in de school te houden.
Wat betreft de schoolbevolking heerst er volledige gelijkheid tussen het vrij, het gemeentelijk en het provinciaal onderwijs voor de toelating
| |
| |
tot subsidiëring. De Staat heeft echter het recht, scholen en afdelingen op te richten, zonder naar bevolkingsminima te hoeven omzien; zo is het ook met de gemeenten, wat het lager onderwijs betreft. De voorziene minima voor ontdubbeling van klassen zijn dezelfde, hetzij voor de externe studiemeesters waar de normen in het gesubsidieerd onderwijs dubbel zo hoog staan.
Tweede resultaat: de gelijkheid onder de ouders wordt volledig ingevoerd en daardoor de vrijheid van keuze effectief verzekerd. Het onderwijs, in welke sector ook, is kosteloos tot 18 jaar; er mag geen rechtstreeks of onrechtstreeks schoolgeld meer geëist worden. Het aantal studiebeurzen wordt verhoogd in de mate van de financiële mogelijkheden. In streken waar een minderheid niet over een aangepaste school beschikt, is de Staat verplicht, hetzij een vrije school te subsidiëren, hetzij een rijksschool of afdeling van rijksschool te openen of de vervoerkosten naar een dergelijke school op zich te nemen, wanneer een bepaald aantal ouders het vraagt. In alle door openbare personen opgerichte scholen wordt de vrije keuze tussen godsdienst en zedeleer (lekenmoraal) gelaten. Deze vrije keuze betekent een kans voor de Kerk - niet voor de partij - om binnen te dringen in een onverschillig of vijandig milieu. Ze betekent echter ook een last: de Kerk zal dus flinke leerkrachten moeten wekken en vormen; ze zal geheel nieuwe en aangepaste leerplannen en methodes moeten uitwerken. Alles samen gaat het hier dan toch om een belangrijke compensatie voor de verhoogde invloed die de linksen in het Rijksonderwijs wordt toegestaan.
Derde resultaat: de leerkrachten van de vrije sector verwerven praktisch de gelijkheid met hun collega's van het rijksonderwijs. Bij gelijk diploma worden de lekeleraars door de Staat bezoldigd tegen 100% van wat hun collega's in het rijksonderwijs genieten. Binnen de twee jaar zullen door paritaire comité's een statuut van betrekkingsstabiliteit en een tuchtstatuut worden uitgewerkt.
Wat het geestelijk personeel betreft, in het fröbel- en lager onderwijs, wordt het salaris berekend op de nieuwe hogere basis van het rijkspersoneel en wel ten bedrage van 60%; dit betekent praktisch een salarisverhoging van 35%. In het secundair onderwijs wordt zijn bezoldiging gebracht op 100% van het nieuwe basissalaris en daarenboven na 15 jaren dienst, met 15% verhoogd.
Alle personeelsleden zullen een pensioen genieten ten laste van de Staat. Een algemene herziening van het pensioenstelsel wordt voorbereid; in afwachting wordt het stelsel van het privé-technisch onderwijs toegepast, op de categorieën die nog geen pensioenstelsel genieten. Een inbreuk op de gelijkheidsregel is de beschikking dat in gemeenten van eerste categorie verder een toeslag van 10% mag worden voorzien in het fröbel- en lager onderwijs, hetzij voor de leerkrachten uit het gemeenteonderwijs alleen, hetzij ook voor de leerkrachten uit het vrij
| |
| |
onderwijs; het zal een van de toekomstige taken zijn, de ongelijkheid ook hier weg te werken.
Vierde resultaat: de inrichtingen van het privaat-onderwijs bekomen zoal niet de volledige gelijkheid - die hun nooit werd beloofd! - dan toch gelijke concurrentiekansen. Met de oneerlijke concurrentie van het rijksonderwijs lijkt het wel definitief uit. De Staat komt inderdaad tussenbeide in de werkingskosten en de uitrustingskosten. Voor de werkingskosten wordt een forfaitaire jaarlijkse toelage per leerling toegekend, gekoppeld aan de index. Ze bedraagt 750 Fr. in het fröbelonderwijs, 1000 Fr. in het lager, 3250 Fr. in het middelbaar, 3750 Fr. in het normaal, 3250-4250 Fr. in het technisch en kunstonderwijs met volledig leerplan, tot 900 Fr. in het technisch onderwijs met beperkt leerplan. Deze werkingskosten omvatten o.a. verwarming, verlichting, drijfkracht, water- en gasvoorziening, bevoorrading, grondstoffen, bureaukosten, prijsuitdeling, huur, vernieuwing, onderhoud en reiniging van lokalen, meubilair, materiaal, gereedschap, bibliotheek, laboratoria, vervoer der leerlingen en schoolreizen. Sommige van deze laatste hoeven niet noodzakelijk door die toelagen gedekt te worden, en de inrichtingen zijn niet verplicht deze prestaties gratis te verstrekken. Dit is o.m. het geval met de kosten voor verzekering, vervoer, schoolreizen, leveringen in natura van bepaalde grondstoffen (stof, hout, enz.). Het spreekt vanzelf dat de werkingstoelagen moeten worden benut in de inrichting waaraan ze zijn uitgekeerd.
Voor de uitrustingskosten van alle secundaire inrichtingen komt de Staat tussenbeide voor 60%, zelfs voor de eerste uitrusting. De uitrustingskosten voor het vrij onderwijs, en voor dat van provinciën en gemeenten worden echter slechts gesubsidieerd in het raam der daartoe op de begroting uitgetrokken kredieten.
Vijfde resultaat: Provinciën en gemeenten behouden eveneens de volledige vrijheid tot oprichting van scholen en benoeming van hun personeel. De eis, hen enige vorm van verplichting op te leggen tot benoeming van houders van officiële diploma's, kon worden afgewezen. Blijft alleen de beschikking, waarbij de cursus in lekenmoraal zoveel mogelijk dient toevertrouwd aan een gediplomeerde uit een niet-confessionele onderwijsinrichting.
Wat moesten de C.V.P.-onderhandelaars dan toegeven? Vooreerst de erkenning van het initiatiefrecht van de Staat in alle graden van het onderwijs, ja van een plicht tot oprichting van scholen, waar ze nodig zijn om de vrije keuze te verzekeren. Dit betekent niet zozeer een concessie, als wel een overwinning op zichzelf, waardoor ze de andersdenkenden alle middelen ter beschikking lieten stellen opdat de vrije keuze die ze voor de christenen opeisen, eveneens door hen uitgeoefend zou kunnen worden. Men vergete overigens niet dat de Staat reeds in feite het initiatiefrecht bezat, dat door het Pact slechts als onbetwistbaar
| |
| |
wordt erkend. Hiermee samen gaat de toekenning van nieuwe kredieten voor de bouw van Rijksscholen.
Het is nog niet mogelijk, de financiële weerslag van het pact nauwkeurig te berekenen. Er bestaat b.v. geen ernstige basis voor de raming der uitrustingstoelagen in het secundair onderwijs: vrij, provinciën, gemeenten. Daarenboven staat het reeds vast dat de aanvangstoelagen in een nabije toekomst aanzienlijk zullen stijgen. Toch kunnen reeds enkele vooruitzichten worden gegeven.
Wat het Rijksonderwijs betreft, zal men op de buitengewone begroting vinden: de 600 miljoen die door de wet van 1958 voorzien worden voor de uitbreiding en verbetering der bestaande inrichtingen; daarnaast een som van 1100 miljoen voor de jaarlijkse oprichting van 20 inrichtingen voor middelbaar onderwijs, 16 internaten en 30 voorbereidende afdelingen en lagere scholen, tot de vrije keuze effectief zal zijn verzekerd; ten slotte, gedurende vier jaar, een som van 200 miljoen per jaar voor de uitrusting. Ook de gewone begroting zal noodzakelijk toenemen ingevolge deze nieuwe bouwinspanning.
Voor het provinciaal en gemeentelijk onderwijs zal op de buitengewone begroting een jaarlijks krediet van 600 miljoen voorzien worden ten behoeve van een Fonds voor Scholenbouw. De gewone begroting zal de kredieten bevatten voor de werkingstoelagen, de uitrustingstoelagen - ten bedrage van 60% - en de salaristoelagen; ook deze kredieten zullen regelmatig oplopen.
Voor het vrij onderwijs zal de gewone begroting de toelagen omvatten voor werking, uitrusting en salarissen. De verhoging der kredieten voorzien voor het rijk ligt aanvankelijk op het vlak der tijdelijke uitgaven; die voor het vrij onderwijs daarentegen hebben een bestendig karakter. Indien de provinciën en gemeenten met christelijke meerderheid blijk geven van initiatief, zullen zij de voordelen kunnen genieten van het Bijzonder Fonds voor Scholenbouw en van de toelagen voor eerste uitrusting.
Een tweede concessie ligt daar, waar aan provinciën en gemeenten verboden wordt, nog enige toelage aan het vrij onderwijs te verstrekken. Daartegenover werd echter een uitbreiding bekomen van het stelsel der sociale voordelen. Afgezien van de kosten voor vervoer en verzekering kunnen de gemeenten ruimere sociale voordelen toekennen dan vroeger. Het ware gevaarlijk geweest, en trouwens onmogelijk, deze limitatief of zelfs exemplatief op te sommen. Deze sociale voordelen kunnen worden toegekend aan de kinderen in het lager onderwijs, en zelfs aan die in het secundair onderwijs; geen enkele discriminatie is echter toegelaten, volgens de school die ze bezoeken.
De grote concessie ligt niet waar de meesten er ten onrechte een willen zien. De grote concessie heeft erin bestaan het Rijksonderwijs in ruime mate aan de linksen prijs te geven. Voor de benoemingen in het
| |
| |
Rijksonderwijs wordt inderdaad prioriteit gegeven aan de houders van officiële diploma's. In de loop der jaren moet dat er bijna noodzakelijk toe leiden aan dit onderwijs een links-georiënteerd karakter te geven. Voor die concessie hebben de onderhandelaars zeer lang geaarzeld. Indien ze ten slotte toch hebben toegegeven, dan is het omdat de voordelen van het Pact alles samen toch nog heel wat belangrijker zijn dan de nadelen.
Wanneer we inderdaad de draagwijdte van het Schoolpact vergelijken met de punten van het verkiezingsprogramma 1958 van de C.V.P., stellen we vast dat alle punten van dit programma vnl. met betrekking tot het vrij onderwijs, verwezenlijkt zijn. Verwezenlijkt de kosteloosheid van het onderwijs tot 18 jaar. Verwezenlijkt de vrije keuze van de ouders, zonder enige verdere financiële of economische hinderpaal. Verwezenlijkt de gelijke levenskansen voor alle kinderen, uit welk sociaal of ideologisch milieu ze ook komen. Verwezenlijkt het pluralisme op onderwijsgebied. De voorwaarden zijn geschapen opdat ons onderwijs, voortaan wars van alle verdeeldheid, zijn activiteiten zou kunnen bundelen, om de jeugd beter en ruimer te vormen, om onze bevolking van morgen voor te bereiden op de taken die haar in de nieuwe wereld wachten en waarvoor steeds meer scholing en vorming vereist zijn.
Zijn alle vraagstukken daarom uit de wereld geholpen? De ondertekenaars van het Schoolpact hebben zelf aangevoeld dat zulks onmogelijk was, en voorzagen daarom bij het Pact een voorlopige termijn van twaalf jaar; na deze periode kan het Pact volgens dezelfde procedure worden herzien, indien de toestand grondig is gewijzigd. De toestand die door het Pact wordt geschapen, is dus niet vast, niet star. Het Pact staat aan het begin van een nieuwe ontwikkeling op onderwijsgebied. De laatste sporen van de schoolstrijdmentaliteit zullen, hopen we, verdwijnen; de vraagstukken zullen met een grotere sereniteit onder ogen kunnen worden gezien en de dag waarop de vrede zal kunnen geconsolideerd worden, is wellicht in het verschiet.
Daarenboven heeft de procedure die voor het Schoolpact gevolgd werd, nieuwe perspectieven geopend, in verband met de oplossing van nog andere brandende nationale problemen. Zonder daarom een tegenhanger van de Nationale Onderwijscommissie te zijn, heeft de Kongowerkgroep toch gelijksoortig werk kunnen verrichten en heeft ook zij geleid tot de opvatting van een Kongo-politiek die door de drie nationale partijen wordt onderschreven. Morgen zal misschien het taalvraagstuk langs analoge weg geregeld worden, zoals staatsminister De Schryver het op het C.V.P.-congres van 14 maart voorstelde.
De overwinning van het pluralisme op schoolgebied wettigt trouwens de hoop, dat ook op andere gebieden waar de vrijheid van keuze op het spel staat, zoals inzake ziekteverzekering, volksgezondheid, beroepsoriëntering, e.a. een pluralistische oplossing bereikt wordt.
| |
| |
En hier ligt het antwoord aan degenen die zich afvragen of, na de afsluiting van het Schoolpact, een niet-confessionele doch levensbeschouwelijke partij die de christelijke principes tot grondslag heeft nog wel een reden van bestaan heeft. Wie deze bedenking maken, verliezen uit het oog dat de traditionele partijen eraan hebben gehouden te verklaren in het Pact zelf ‘dit schoolpact is een akkoord in feite....’. De alinea waarin die woorden voorkomen, vervangt en vat tevens samen een passus uit het ontwerp van voorrede dat luidde als volgt: ‘Door telkens het statuut van het onderwijs aan te vechten, lopen we gevaar de ontwikkeling van ons opvoedingsstelsel in het gedrang te brengen. De partijen verzaken de principes niet die ze op dit gebied hebben verdedigd. Ze stellen vast dat de eerbied voor de regels van het democratische spel evenals het hoogste belang van de natie en dat van elk onzer kinderen het afsluiten van een eerlijk akkoord noodzakelijk maken’. Dit betekent, dat de linkse partijen het pluralisme slechts in feite aanvaarden en dan nog alleen op gebied van onderwijs, onder de drang van de omstandigheden en van de huidige politieke machtsverhouding. Ze verzaken niet aan de principes die ze steeds hebben gehuldigd en incorporeren geenszins het pluralisme in hun eigen politieke doctrine. De C.V.P. blijft alleen met haar eigen beeld van de opbouw van de maatschappij. Een beeld dat anders is dan het collectivisme van de marxisten, anders dan het laisser faire, laisser passer van de liberalen. De maatschappij voor de C.V.P. steunt op de eerbied voor de menselijke persoon, op de mogelijkheid voor die menselijke persoon zich vrij tot haar volheid te ontplooien. In dat maatschappijbeeld is plaats voor een veelheid van gemeenschappen, horizontaal volgens de opvattingen van de staatsburgers, verticaal volgens de hiërarchie tussen die gemeenschappen zelf; daar is plaats voor
het gezin, plaats voor onderneming en bedrijf, plaats voor gemeente, provincie en Staat. Daar is plaats voor vrije en officiële inrichtingen. Daar is plaats voor katholieke, socialistische, liberale, nog andere vakbonden, mutualiteiten, sociale diensten, enz.....
Wij geloven dat dit maatschappijbeeld het best overeenkomt met de wensen van de meerderheid der Belgen in ons tijdperk. Wij willen dit maatschappijbeeld verwezenlijken. Daarom is het Schoolpact ver van een eindpunt voor de Christelijke Volkspartij, een nieuwe start voor de verdere verwezenlijking, langs gelijksoortige lijnen, van haar personalistische, pluralistische doctrine en programma. Het Schoolpact is een baken. De vaart gaat verder.
|
|