Streven. Jaargang 12
(1958-1959)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 711]
| |
[1959, nummer 8]Prof. Dr. M. Dierickx S.J.
| |
De Bisdommen in de Nederlanden vóór 1559Eerst in de vierde eeuw duikt het christendom in onze gewesten op. In die tijd was alleen Tongeren een civitas, een stad, en werd, naar de toenmalige gebruiken, vanzelfsprekend een bisschopszetel, waarvan Servatius de eerste bekende bisschop was. Van de derde tot de vijfde eeuw drongen de Franken, Friezen en Saksen gaandeweg en op tamelijk vreedzame wijze onze gewesten binnen, maar intussen had zich de Galloromeinse bevolking ten zuiden van de huidige taalgrens teruggetrokken. Wanneer de bisschop van Tongeren zijn zetel naar Maastricht verplaatste, kunnen wij in deze eeuwen van uiterst spaarzame documenten niet meer achterhalen, maar in elk geval gebeurde het vóór 535. Het bisdom Kamerijk vinden wij reeds vermeld in het midden van de vierde eeuw. In het begin der zesde eeuw horen wij ook van een bisschop te Atrecht, Sint-Vaast, en een bisschop te Doornik, Sint-Eleutherius. Terwaan kreeg een bisschopszetel onder koning Dagobert (629-639), terwijl de bisschopszetel van Utrecht in 696 werd opgericht door de grote H. Willibrord. Doch blijkbaar waren er in die vroege middeleeuwen maar weinig christenen in onze gouwen. Wat er ook van zij, omstreeks 600 werd de bisschopszetel van Atrecht verenigd met die van Kamerijk, en die van Doornik met die van Noyon, terwijl Terwaan dezelfde bisschop kreeg als Boulogne-aan-Zee. Ook de bisschop van Maastricht, Sint-Hubertus, trok in 717 of 718 meer naar het zuiden, naar Luik, al waren de mirake- | |
[pagina 712]
| |
len die Sint-Lambertus, zijn voorganger, te Luik verrichtte, hiertoe de aanleiding. Pas in de hoge middeleeuwen, toen onze streken meer bevolkt waren, kreeg Atrecht in 1094 en Doornik in 1146 weer een eigen bisschop. In het midden van de zestiende eeuw was de kerkelijke toestand in de Nederlanden nagenoeg de volgende. Heel het gebied ten noorden van de grote rivieren, zonder de provincie Groningen, maar mét Zeeland en de Vier Ambachten, vormden het bisdom Utrecht; het bisdom Luik omvatte de huidige provincie Noord-Brabant en Nederlands-Limburg en de oostelijke helft van het huidige België; tussen dit bisdom en de Schelde lag het bisdom Kamerijk, terwijl het bisdom Doornik bestond uit de driehoek tussen de Schelde, de Noordzee en de IJzer; ten slotte omvatte het bisdom Atrecht het grootste deel van Artois, maar het bisdom Terwaan, ten westen van de IJzer, bestond, sinds de grondige verwoesting van de stad Terwaan in 1553, eigenlijk niet meer. Deze meestal enorme bisdommen, die nog steeds de grenzen van de oude Romeinse civitates van de vierde, vijfde eeuw hadden, hielden geen rekening met de zestiende-eeuwse staats- of provinciegrenzen, noch met de taalgrens noch met de geweldige bevolkingsaangroei. Het hertogdom Brabant en de graafschappen Vlaanderen en Holland - die drievierde van de gezamenlijke beden of belastingen der Nederlanden opbrachten - hadden geen bisschopszetel op eigen bodem; alle zetels, behalve Utrecht, lagen in het Franssprekend gedeelte van het land; daarenboven behoorden de bisdommen Utrecht en Luik tot de kerkprovincie Keulen en de vier andere bisdommen tot die van Reims. De hieruit ontstane moeilijkheden voor de zielzorg werden nog aanmerkelijk verzwaard door de voortdurende oorlogen, eerst tussen de Nederlandse gewesten onderling, daarna tussen de Nederlanden en Frankrijk. Dat deze toestand niet kon blijven duren lag voor de hand, maar wie zou ten slotte sterk genoeg zijn om een tien eeuwen oude kerkelijke organisatie te vervangen door een nieuwe kerkelijke hiërarchie, aangepast aan de toestanden en de noden van de bewogen zestiende eeuw? | |
De nieuwe Kerkelijke Organisatie van 1559Sinds de dertiende eeuw hadden de hertog van Brabant en de graaf van Vlaanderen herhaalde malen geprobeerd een bisschopszetel binnen hun vorstendom te krijgen, maar tevergeefs. Keizer Karel V wilde de hervorming grootser uitwerken en stelde in de jaren 1525-1530 aan de paus voor, zes nieuwe bisdommen op te richten: te Leiden, Middelburg, Brussel, Gent, Brugge en Ieper; en hij vroeg nadrukkelijk het benoe- | |
[pagina 713]
| |
mingsrecht voor deze zetels. Toen de noordoostelijke gouwen bij de patromoniale provinciën waren ingelijfd, en de tuin der Zeventien Provinciën was omheind, ontstond een nog grootser plan. Dit project van 1551-1552, bestemd om aan de concilievaders van Trente te worden voorgelegd, bevatte bijna alle bepalingen die wij enige jaren later in de oprichtingsbul zullen terugvinden; maar weer bleef het project in de dossiers steken. Intussen maakten de opkomende ketterijen een nauwer toezicht en een ijveriger zielzorg van talrijke bisschoppen steeds noodzakelijker. Wij begrijpen dat de vrome Keizer Karel V na zijn troonsafstand, bij het scheepgaan naar Spanje in 1556, zijn zoon Filips II deze bisdommenkwestie heel bijzonder aanbeval. Het ogenblik leek wel gunstig. Door de Transactie van Augsburg in 1548 en de Pragmatieke Sanctie in 1549 werden de Zeventien Provinciën tot één onscheidbaar geheel samengevoegd met hetzelfde opvolgingsrecht in alle gewesten en met een eigen juridische persoonlijkheid tegenover het Germaanse rijk. Anderzijds, van de zes bestaande bisdommen behoorde Luik niet tot de Nederlanden, maar vormde een eigen prinsbisdom; Terwaan had na de verwoesting geen bisschop meer gekregen en kwam zelfs niet meer in aanmerking voor een bisschopszetel; de bisschop van Kamerijk was in 1556 gestorven; wat de drie overige bisdommen aangaat, de bisschop van Doornik zetelde sinds 1525 en zou niet lang meer leven; de bisschop van Utrecht stierf ‘op het gepaste moment’ in 1559, terwijl de bisschop van Atrecht niemand minder was dan Granvelle, voor wie men een promotie tot aartsbisschop van Mechelen en primaat van de Nederlanden voorbereidde, en van wie dus geen tegenstand was te vrezen. Toch oordeelde de achterdochtige Filips II het raadzaam Granvelle volledig onkundig te laten van het grootse plan, dat door een beperkte commissie in het grootste geheim werd uitgewerkt. In maart 1558 vertrok de koninklijke gezant Sonnius naar Rome. Een vol jaar moest hij al zijn ijver en diplomatie aanwenden, maar ten slotte keurde paus Paulus IV op 12 mei 1559 de oprichtingsbul Super Universas goed. Ze werd op 31 juli verzegeld en arriveerde in de Nederlanden op 14 augustus, enige dagen voordat Filips II voorgoed scheep ging naar Spanje. Zoals in 1548-1549 de Zeventien Provinciën hun politieke zelfstandigheid hadden gekregen, zo ontsloeg nu deze plechtige bul de Nederlanden van alle kerkelijke banden met de aartsbisschoppen van Keulen en Reims, en met de vroegere bisschoppen. De paus richtte drie kerkelijke provinciën op: een Vlaams-Brabantse met Mechelen als aartsbisdom en Gent, Brugge, Ieper, Antwerpen, 's-Hertogenbosch en Roermond als suffragaanbisdommen; een Noordnederlandse waarin het oude | |
[pagina 714]
| |
De kerkelijke indeling der Nederlanden vóór 1559
De kerkelijke indeling der Nederlanden na 1559
bisdom Utrecht aartsbisdom werd en Haarlem, Middelburg, Leeuwarden, Groningen en Deventer suffragaanbisdommen; een Waals-Franse ten slotte waarin de bisschoppen van Namen, Doornik, Atrecht en Sint-Omaars onder de aartsbisschop van Kamerijk stonden. Het zeer dun bevolkte hertogdom Luxemburg werd niet in de reorganisatie betrokken. De grote rivieren in het noorden en nagenoeg de taalgrens in het zuiden vormden de grens tussen de drie kerkprovincies. Voor de grensbepaling van de nieuwe bisdommen hield men rekening zowel met de provinciegrenzen als met de vroegere bisdomgrenzen: zo werd de heerlijkheid Friesland het bisdom Leeuwarden en het graafschap Zeeland het bisdom Middelburg, terwijl het bisdom Doornik uiteen viel in de bisdommen Doornik, Brugge en Gent. In deze eeuw van opkomend absolutisme en zoals Keizer Karel dertig jaar vroeger had voorgesteld, verleende de paus aan de koning het benoemingsrecht voor alle bisdommen, behalve voor Kamerijk, op voorwaarde dat de kandidaten magister in de theologie of doctor of licenciaat in het kerkelijk recht zouden zijn en door Rome werden goedgekeurd. In deze gevaarlijke tijd van het opkomend protestantisme kreeg elk van de achttien aartsbisschoppen en bisschoppen een raad van negen kanunniken die eveneens doctor of licenciaat in de theologie of het kerkelijk recht moesten zijn. Ten slotte kende de bul het aartsbisdom Mechelen een jaarlijks inkomen toe van 5.000 dukaten en de bisdommen een van 3.000 dukaten, te heffen ‘op zekere tienden, goederen en kerkelijke inkomsten’. | |
[pagina 715]
| |
Een Commissie van Vijf goot deze algemene bepalingen in concrete vormen. Zo kon paus Pius IV op 11 maart en op 7 augustus 1561 de bullen van de afzonderlijke bisdommen uitvaardigen met de grenzen en de inkomsten van elk. en ook de nieuwe bisschoppen benoemen. Op het laatste nippertje heeft men in de bul van Mechelen een primaat van de aartsbisschop van Mechelen over de hele Nederlanden kunnen doen opnemen. Op één belangrijk punt is de Commissie van Vijf echter van de algemene oprichtingsbul afgeweken: in plaats van aan de bisschoppen het voorgeschreven inkomen te bezorgen uit bepaalde tienden en kerkelijke goederen, lijfde ze tien hele abdijen bij tien bisdommen in. Aldus kreeg de aartsbisschop van Mechelen de benedictijner-abdij van Affligem, de bisschop van Antwerpen de cisterciënzer-abdij van Sint-Bernards, en de bisschop van 's-Hertogenbosch de norbertijner-abdij van Tongerlo. Hoe zouden echter de gefrustreerde bisschoppen en de talrijke benadeelde personen in de Nederlanden op deze heilzame hervorming reageren? | |
Het Verzet van Geestelijken en LekenDe aartsbisschoppen van Reims en Keulen, die een groot deel van hun kerkprovincie verloren, en de bisschop van Luik, wiens bisdom grotendeels tot zijn prinsbisdom werd herleid, waren het eerst op de hoogte van de plannen, en ook de eersten om te Rome te protesteren. Herhaaldelijk verdedigden de Franse kardinalen de rechten van de aartsbisschop van Reims, toen niemand minder dan de kardinaal van Lotharingen, de leider der Franse delegatie op het concilie van Trente. De bisschop van Luik zond een eigen gezant naar Rome om de oprichting der bisdommen te doen herroepen. Ook de aartsbisschop van Keulen en zijn benadeelde suffragaanbisschoppen stuurden een gezant naar Wenen en Rome en bewerkten keizer en paus. Maar alles tevergeefs: Pius IV hield voet bij stuk. Pas in het begin van 1561 werd het grote nieuws in de Nederlanden bekend. Er rees protest, stilaan verzet, en met de jaren zwol de oppositie zo aan, dat zij dreigde de hele reorganisatie van de kerkelijke hiërarchie ongedaan te maken. De adel was ontevreden, omdat de bisschoppen en zelfs de negen voornaamste kanunniken van elk kapittel - samen honderdtachtig geestelijken - gegradueerd moesten zijn in de theologie of het kerkelijk recht; tot dusver waren dergelijke ambten en vette beneficiën een voorbehouden jacht geweest voor de jongere zonen van de kinderrijke adellijke gezinnen, die het versmaadden een universitaire | |
[pagina 716]
| |
graad te behalen, maar voortaan zou het anders gaan. De voornaamste en de edelste reden echter van de oppositie van de Hoge Heren was de voorgenomen inlijving van drie Brabantse abdijen bij de drie Brabantse bisdommen Mechelen, Antwerpen en 's-Hertogenbosch. Daardoor kwam immers de aartsbisschop van Mechelen - en dit was Granvelle, 's konings eerste minister in de Nederlanden - met de bisschoppen van Antwerpen en 's-Hertogenbosch in de Staten van Brabant, het eigen orgaan van het hertogdom dat het bestuur van de koning controleerde. Om dit te verhinderen hebben de edelen verwoed gestreden, zolang, tot de koning Granvelle uit de Nederlanden moest wegroepen en beloven de inlijving van de Brabantse bisdommen door de paus te doen herroepen. Het volk van zijn kant werd opgezweept door het wilde gerucht dat de koning door middel van de bisdommen de Spaanse inquisitie in de Nederlanden wilde invoeren. En al was hier schijn noch schaduw van, het volk was moeilijk te bedaren. Antwerpen, de grote handelsmetropool met haar meer dan honderdduizend inwoners, waaronder 14.000 vreemdelingen, verzette zich op eigen houtje tegen de installatie van een bisschop binnen haar muren, uit vrees dat een bisschop-inquisiteur de vele protestantse kooplui zou verdrijven. Een gezantschap naar de koning te Madrid kreeg gedaan dat de oprichting van een bisdom voorlopig werd opgeschort. Ook de noordoostelijke provinciën Gelre, Zutphen, Overijssel, Drente, Groningen en Leeuwarden verzetten zich om weer een andere reden. Deze gewesten, pas tussen 1523 en 1543 bij de Habsburgse Nederlanden gevoegd en nog niet volledig geassimileerd, waren bijzonder kittelorig op het stuk van hun zelfstandigheid. Toen zij vernamen dat de koning de nieuwe bisschoppen mocht benoemen, vreesden zij een toename van de macht van de koning in hun gewest, en vlogen in het harnas. Al heeft de vrees voor een verscherpte inquisitie haar woord meegesproken, toch is het vooral uit bezorgdheid om haar regionale zelfstandigheid dat deze nog goed-katholieke bevolking zich verzet heeft tegen de voor het katholieke geloof zo nuttige en nodige reorganisatie. Maar het meest langdurige en het meest nobele, ofschoon soms kortzichtige, verzet kwam van de Brabantse abten. Tientallen jaren lang hadden de Brabantse abdijen gestreden om de commende, waardoor een buitenstaander abt werd en de inkomsten van de abdij opstreek, van zich af te wenden. En nu zouden drie van de grootste abdijen definitief bij een bisschopstafel worden ingelijfd, wat praktisch een eeuwigdurende commende betekende. Gezanten vertrokken naar Spanje om de vrijmaking van deze drie Brabantse abdijen te bepleiten, maar zij kwa- | |
[pagina 717]
| |
men onverrichterzake terug. Toen echter in het voorjaar van 1564 Granvelle uit de Nederlanden was weggeroepen, zodat de edelen het bewind konden overnemen, en toen in de uiterste geldnood de regering het consent van de Brabantse abten nodig had voor het toestaan der beden of geldelijke bijdragen, moest de koning ten slotte toegeven. Door het akkoord van 30 juli 1564 stond hij toe dat men op een andere manier aan de bisschoppen de nodige inkomsten zou bezorgen. De Staten van Brabant werden echter overmoedig; wegens hun buitensporige en steeds veranderende eisen, heeft de paus dit akkoord nooit goedgekeurd, zodat de weg openbleef voor een latere annulatie. Al dit verzet uit de meest verscheiden hoeken mag ons echter niet doen vergeten - wat men vroeger gewoonlijk deed - dat zeer vele katholieken met deze reorganisatie van de verouderde kerkelijke hiërarchie volmondig instemden. Tussen eind 1561 en begin 1563 namen tien van de zestien nieuwe bisschoppen bezit van hun zetel, en allen, behalve die van Den Bosch, zonder noemenswaardige moeilijkheden. Toen echter in 1564-1566 de edelen het bewind hadden overgenomen, nam de onrust en de wanorde in het land zienderogen toe: stilaan kwam men in een prerevolutionaire periode. In de noordoostelijke provinciën spotte men openlijk met de nieuwe bisschoppen en zelfs liep overal het gerucht dat de eerste reeds geïnstalleerde bisschoppen nooit een opvolger zouden krijgen. In 1566 volgde op het Eedverbond der Edelen de beeldenstorm. Dit griefde de katholieke Spaanse koning tot in het diepst van zijn gemoed, en hij zond de onverbiddelijke hertog van Alva op de Nederlanden af om de rebellen en ketters voorbeeldig te straffen. Het is hier niet de plaats om de uiterst strenge repressie en de dictatoriale politiek van de IJzeren Hertog te behandelen of te hekelen. Op godsdienstig gebied echter heeft deze trouw-katholieke gouverneur grote verdiensten: tussen 1568 en 1570 konden de zes resterende bisschoppen, die van Gent, Antwerpen, Roermond, Deventer, Groningen en Leeuwarden, vreedzaam bezit nemen van hun bisdom, en na over en weer gepraat met Rome, bekrachtigde de paus ten slotte de inlijving der Brabantse abdijen bij de bisdommen. Zo kreeg einde 1570 deze kerkelijke reorganisatie haar beslag. Deze nieuwe bisdommen hebben een providentiële rol gespeeld. Samen met de decreten van het concilie van Trente hebben zij de katholieke reformatie in onze landen vaardig gemaakt. In zijn groot werk over het katholicisme in Noord-Nederland aarzelt Prof. Rogier niet te schrijven dat, indien Noord-Brabant in onze dagen uitgesproken katholiek is, dit vooral aan de bisschoppen van de nieuwe zetel van 's-Hertogenbosch | |
[pagina 718]
| |
is toe te schrijven. Ten noorden echter van de Moerdijk gingen alle bisdommen reeds kort na hun oprichting in de maalstroom van de omwenteling ten onder, eer het katholicisme van de bevolking een nieuwe geest en een nieuwe bezieling had gekregen. | |
De Bisdommen en de Opstand der NederlandenMet de inname van Brielle op 1 april 1572 begon de geleidelijke verovering van Noord-Nederland door de Geuzen. Bijna alle steden openden echter slechts hun poorten wanneer zij de verzekering hadden gekregen dat de katholieke inwoners hun godsdienst vrij mochten blijven uitoefenen. Maar overal, na verloop van maanden of jaren, verdrong de calvinistische minderheid de katholieke meerderheid en steeds was het eind, dat de katholieken beroofd werden van hun kerken en armenfondsen, van hun priesters en kloosters. Middelburg viel, na een lang beleg, in 1574 in handen van de Prins van Oranje; de gedurende het beleg gestorven bisschop Nicolaas de Castro kreeg nog wel twee opvolgers, waarvan de laatste pas in 1602 stierf, maar geen van beiden heeft nog de voet in Middelburg kunnen zetten. Haarlem had zich in januari 1577 aan de Prins bij satisfactie overgegeven, op voorwaarde van gelijkstelling van de beide confessies; toen op Sacramentsdag 1578 soldaten de kerk waren binnengedrongen, vluchtte de bisschop uit Haarlem; hij stierf in 1584 en kreeg nooit een opvolger. Ook Utrecht ging in augustus 1577 bij satisfactie naar de Prins over; hier duurde het tot maart 1580 eer de katholieke godsdienst verboden werd, enige maanden vóór de dood van de aartsbisschop; wel heeft de koning tot tweemaal toe een opvolger benoemd, maar de paus weigerde de canonieke bevestiging. In Deventer stierf bisschop Aegidius de Monte in mei 1577, anderhalf jaar vóór de overgave van de stad aan de rebellen; ook hier wees de koning een kandidaat voor de opvolging aan, maar weer weigerde de paus de canonieke benoeming. Hetzelfde gebeurde in Groningen, waar de eerste en laatste bisschop Johannes Knijff stierf in oktober 1576. In Leeuwarden ten slotte werd bisschop Cunerus Petri in 1577 gevangen gezet, pas na een jaar weer vrij gelaten, om in 1580 te Keulen te sterven, zonder opvolger. Al bleven bijgevolg de bisschopszetels van Middelburg en Haarlem nog een tijd lang in theorie bezet, feitelijk was de kerkelijke hiërarchie van de kerkprovincie Utrecht in 1580 totaal vernietigd. In 1629 ging ook 's-Hertogenbosch in Staatse handen over en werd het bisdom opgeheven. Om de katholieken van Noord-Nederland, die, zoals Prof. Geyl en Prof. Rogier afdoend hebben aangetoond, tot in het begin van de | |
[pagina 719]
| |
zeventiende eeuw de meerderheid van de bevolking uitmaakten, priesterlijke hulp te verschaffen, richtte de paus reeds in 1583 de Hollandse Zending op onder een vicaris-generaal. In Zuid-Nederland zouden de bisschoppen tussen 1576 en 1585 heel wat overlast krijgen. Na de geleidelijke overgang naar Farnese, konden de bisschoppen vanaf 1585 al hun krachten wijden aan de katholieke reformatie, en stilaan van de Zuidelijke Nederlanden de ‘Katholieke Nederlanden’ maken. Verscheidene oorzaken brachten er het Utrechtse kapittel toe om in 1723 een aartsbisschop te kiezen, die weliswaar door een jansenistische bisschop geldig, ofschoon onwettig, werd gewijd, maar die door de paus bij name werd geëxcommuniceerd. In 1742 werd ook een bisschop voor Haarlem en in 1757 een voor Deventer geconsacreerd. Deze schismatieke Kerk van de Oudbisschoppelijke Clerecie, die aanvankelijk vele priesters en tienduizenden gelovigen telde, verloor met de jaren haar aantrekkingskracht. In onze dagen heeft de Utrechtse ‘Oud-Katholieke Kerk’ nog steeds drie geldig maar onwettig gewijde bisschoppen en een 10.000 gelovigen. | |
De Lagelandse Bisdommen sinds NapoleonIn 1801 sloot Napoleon Bonaparte met paus Pius VII een concordaat, dat de hele kerkelijke hiërarchie van Frankrijk en het genaaste België ophief en de 150 aartsbisdommen en bisdommen herleidde tot 60 en hun een volstrekt nieuwe omgrenzing toewees. Hierdoor werden de bisschopszetels van Antwerpen, Brugge, Ieper, Roermond en Sint-Omaars opgeheven. Van de achttien bisdommen van 1559 bleven er bijgevolg nog zes bestaan: Mechelen, Gent, Doornik, Namen, Kamerijk en Atrecht. Daar de laatste twee steden door Lodewijk XIV bij Frankrijk waren ingelijfd, telde het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, - nagenoeg de huidige Benelux - in 1815-1830 nog slechts vier bisdommen, waarbij echter Luik moet worden gevoegd, dat eindelijk een integrerend deel van de Nederlanden ging uitmaken. In 1827 sloten paus Leo XII en koning Willem I een concordaat dat het herstel van de bisdommen Brugge en 's-Hertogenbosch en de oprichting van een nieuw bisdom Amsterdam voor de Boven-Moerdijkse gebieden voorzag. Van het concordaat kwam echter niets terecht. Nauwelijks was de Belgische onafhankelijkheid uitgeroepen of, reeds in 1834, kreeg Brugge zijn sinds 1801 opgeheven bisschopszetel terug. Sindsdien heeft België - afgezien van enkele grenswijzigingen - de kerkelijke hiërarchie van thans: de aartsbisschop van Mechelen, die nog | |
[pagina 720]
| |
De Bisdommen in Benelux met het aantal kath.-gedoopten in 1957 of 1958
steeds de titel draagt van primas Belgii, heeft als suffraganen de bisschoppen van Gent, Brugge, Doornik, Namen en Luik. De sinds drie eeuwen telkens herhaalde pogingen tot oprichting van een bisdom Luxemburg werden in 1873 eindelijk met succes bekroond. Met de afscheuring van het katholiek krachtig levende Zuiden in 1830, ontviel de katholieken van het Noorden een sterke steun. Al vormden deze in 1840 dan ook 38.50 percent van de bevolking, slechts moeizaam kwamen de krachten los om de oude Hollandse Zending door een normale kerkelijke hiërarchie te vervangen. Toen in 1848 een nieuwe grondwet het parlementair regime invoerde en volledige godsdienstvrijheid toestond, vielen van staatswege belangrijke hindernissen weg. Op het herhaald aandringen van Nederlandse katholieken, vooral van leken, tegen de wil in van de Haagse internuntius Belgrado, maar met de goedkeuring van de Nederlandse regering, herstelde paus Pius IX op 4 maart 1853 de kerkelijke hiërarchie in Nederland. Het is vooral | |
[pagina 721]
| |
aan J.A. Alberdingk Thijm te danken, dat niet Amsterdam, zoals het concordaat van 1827 voorzag, maar de oude zetel van Sint-Willibrord, Utrecht, aartsbisdom werd, met als suffragaanbisdommen Haarlem, 's-Hertogenbosch, Roermond en Breda. In het midden van de twintigste eeuw blijkt dat deze kerkelijke hiërarchische indeling niet meer aan de eisen van onze tijd voldoet. De bevolking is nagenoeg verdrievoudigd en zielzorgproblemen zijn volgens de streken meer en meer gedifferencieerd. Daarom heeft paus Pius XII op 16 juli 1955 twee nieuwe Nederlandse bisdommen opgericht: het bisdom Rotterdam voor Zuid-Holland, zodat Haarlem alleen nog Noord-Holland omvat, en het bisdom Groningen met weinig katholieken maar met een uitgestrekt gebied: Friesland, Groningen, Drente en de Noordoostpolder, terwijl het vroegere bisdom Breda nu geheel Zeeland en een groter deel van Noord-Brabant toegewezen kreeg. Als besluit van dit overzicht der Lagelandse bisdommen publiceren wij een suggestieve kaart met de veertien bisdommen van Benelux. Voor Nederland geven wij het exacte aantal katholiek-gedoopten volgens een statistiek van 31 december 1957. In België wordt bij de jaarlijkse of tienjaarlijkse volkstelling niet naar de godsdienst der inwoners gevraagd; wij hebben de beschikbare gegevens verzameld over het aantal joden en protestanten in België en het aantal niet-gedoopten onder de vrijzinnigen en dan een raming gedaan. Hetzelfde geldt voor Luxemburg. Die kaart stemt tot nadenkenGa naar voetnoot1). |
|