Streven. Jaargang 12
(1958-1959)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 663]
| |
Een mens wandelt door de stad
| |
[pagina 664]
| |
de autobaan tussen de gesloten gevels / alleen een kleine uitkijk voor wie het schouwspel van het snelverkeer wil gade slaan.
wie zegt dat een blinde muur niet schoon kan zijn? woningen groeperen zich rond de intieme binnentuin. trappen maken het verkeer onmogelijk.
| |
[pagina 665]
| |
kansen van de wederopbouw werden slecht benut. Men kan de eilanden van rust in de grootsteden op de vingers tellen. Maar een stad, een gehele stad die werkelijk be-vredigt, bestaat nergens. Waarom niet? Waarom heet deze stad waarin wij allen kunnen wandelen en leven en die zo voor de hand ligt nog altijd utopia? Wij mensen denken te traag, hoe vlug van geest wij ons ook in onze technische vooruitgang willen voordoen. Wij kunnen ons moeilijk van onze denkschema's en vooral van onze hoogheilige rechtsopvattingen over grondverdeling ontdoen. In het eerste boek van Schwagenscheidt, de in 1949 verschenen Raumstadt, staan reeds een aantal concrete voorbeelden voor de wederopbouw van verwoeste steden. Als men zich de moeite geeft ze in te studeren komt men gauw tot het besluit dat zij gemakkelijk te verwezenlijken waren. En zelfs, dat de oude tover van de verdwenen stad in een eigentijdse vorm opnieuw werd ontdekt. Want deze is niet gebonden aan vakwerk, bogen, historische stijlfiguren. Hij ligt in de menselijke verhoudingen van de oude stad en in haar betrekkingen tot de fysische en psychische eigenschappen van de mens. In alle tijden werden de steden uit de eisen van hun tijd geboren. Ook wij moeten onze steden bouwen naar onze eigen levenswijze. Een van de meest ingrijpende vernieuwingen ervan is ongetwijfeld het gemotoriseerd verkeer. Aan de stad van vandaag heeft het een eigen gezicht gegeven. De rust is uit de stad gebannen en tot in de verste hoeken vormt het verkeer door zijn snelheid, zijn geraas en zijn uitwasemingen een gevaar voor de mens. | |
[pagina 666]
| |
leven kan de mens niet naar draaitoeren, kilometeruren, rekordcijfers meten. Nog steeds telt hij het volgens ademhaling, polsslag. Hij meet de bloedtemperatuur, de tijd van slapen en opstaan, de uren van gezelligheid en de uren van eenzaamheid, de uren van geluk en de uren van smart. Dit alles heeft met technische vooruitgang niets te maken. Het is er niet afhankelijk van. Integendeel, de technische vooruitgang moet aan dit eigen menselijke onderworpen worden, als de mens er niet wil aan ten ondergaan. Walter Schwagenscheidt leidt ons binnen in een stad waarin dit evenwicht bereikt is, een stad waarin de mens op zijn plaats is, waarin hij altijd, en niet alleen op zondag of in de nacht wandelen kan. Wij komen er niet binnen door een triomfboog of iets dat bijzonder representatief wil zijn. Wij zijn er zo midden in, daar waar mijnheer Peters te midden van zijn familie woont. Hier kan de wandelaar wat verpozen. Maar hij wordt ook aangezet om verder te wandelen. Hij kan dit zonder gevaar op zijn gemak doen. De verdere weg biedt hem wat zijn hart verlangt. Of hij zich een nieuw pak wil kopen, of wat wil eten. Of hij naar bioscoop of theater wil, of naar een tentoonstelling, of naar een bierkelder. Maar wellicht hebt U zin in een autorit, eens een hoge snelheid halen. Gaarne! In deze stad kan men overal bij de auto en met de auto kan men overal bij. Alleen is er eindelijk wat orde gekomen: de rust is van de onrust gescheiden. Daarover praat men reeds geruime tijd. Maar de onherroepelijke | |
[pagina 667]
| |
... woonvertrekken rond een binnenhof. het huis midden de natuur geplant, het ene afgestemd op het andere en verbonden door kunstvol aangelegde paadjes. idyllisch wonen vlak bij de autobaan en het stadscentrum.
... lucht en licht, één boom, een paar struiken, wat bloemen. voor meer kan men niet zorgen. men heeft er de tijd niet toe.
| |
[pagina 668]
| |
Eertijds groeiden de straten vanzelf tussen de voorgevels van de huizen. In de tijd van de paarden was er niets tegen. Nu mogen de huizen niet meer op de straat gericht zijn, want wonen en verkeer passen niet langer bij elkaar. Het gaat echter niet op daarom de woningen ver van de weg te schikken. Te midden van de stad zelf - en deze breidt zich verder en verder uit - moeten rustige woongelegenheden komen. Daarvoor is het noodzakelijk dat de voetganger zich de nodige ruimte reserveren kan en dat hij de heerschappij van het verkeer een eigen gebied afbakent. Het is immers even natuurlijk dat de mens kan wandelen als dat een auto zijn honderd kilometer per uur kan afleggen. Ook al speelt het verkeer in het stadsconcert een eerste viool, toch moet het zich voegen in de harmonie van het geheel. De wegen en straten moet men voor het verkeer geheel vrijmaken en het wonen op een nieuwe wijze rond pleinen en stegen groeperen, waar het grote verkeer wegblijft en het noodzakelijke zich aan het ritme van de mens aanpast. Door dergelijke rationele inrichting wordt het wegennet minder lang en kan het beter worden verzorgd. Dan wordt het mogelijk de natuur terug in de stad te laten doorbreken en de uniformiteit van de stad aan te passen aan het natuurlijke landschap waarin zij gelegen is. Dan moet de stadsbewoner zich niet meer met een symbool van de natuur tevreden stellen. Dan wordt het opnieuw mogelijk in de teruggevonden natuur het rationele en schone huis te bouwen rond de eigenheid van elke familie. Het uitbouwen van de stad van morgen vereist wetenschappelijke precisiearbeid, vertrekkend van het menselijke gegeven dat zich in | |
[pagina 669]
| |
wil hij geen ongelukken veroorzaken, dan moet een chauffeur op alles letten, links en rechts kan hij slechts grove omtrekken onderscheiden, het is nutteloos, voor hem aan gevelarchitectuur te doen, voor de wandelaar kan men zich moeite geven. Hij kijkt om zich heen en is blij hier en daar ook werken van schilders en beeldhouwers in de natuur te ontdekken.
... een binnentuin is niet noodzakelijk een grasperk.
vrijuit kijken de woningen naar de natuur en openen zich voor de zon die ‘schijnt voor armen en rijken’.
| |
[pagina 670]
| |
... er is plaats voor voetgangers en auto's.
het wonen concentreert en vandaar uitgaat naar de menigvuldige aspecten van de moderne samenleving met de haar eigen politieke, industriële, economische en geestelijke trefpunten. Dit alles moet daarbij gezien en uitgewerkt worden in een ruim en dynamisch perspectief. Zoals de woningen in de natuur zich tot ruimtelijke groeperingen aaneensluiten, zo passen ook de openbare gebouwen bij elkaar. Zoals ook het inkoopcentrum b.v. worden zij door wegen voor voetgangers verbonden. Met de wagen kan men erbij langs de achterkant. Niet-storende klein-industrieën bevinden zich bij de woningen, maar de grootindustrie heeft haar eigen gebied, waar zij veel vrijer is in haar eigen uitbouw en waar zij over de nodige transportmiddelen beschikken kan. Wat in een stad uniek is: museum, bibliotheek, theater... hoort in het centrum, langs goede toegangswegen bereikbaar. Wat op kleinere groepen is afgestemd: kerk, school, warenhuizen... vindt men in iedere wijk. Dit alles weet men sinds lang. Maar het wordt hoog tijd, vooral in België, dat men er zich ook concreet over bezinne. Voor een deel is het nog niet te laat, want de tijd komt dat men toch ingrijpen moet. Met oneindig veel meer moeite en onkosten moet men dan verhelpen wat nu gemakkelijk op te lossen is.Ga naar voetnoot+ |
|