Streven. Jaargang 12
(1958-1959)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 638]
| |
Letterkundige kroniek
| |
[pagina 639]
| |
biografische herinneringen verwerkt. Van 1924 tot 1930 studeerde zij in München aan een kweekschool. Tot aller verbazing, want zij was een melancholische, gesloten, onopvallende en dromerige leerlinge, haalde zij het examen met de beste cijfers. Daarna volgde zij een psychologie-cursus aan de universiteit en bereidde zich voor op het gymnasiale staatsexamen. Zij hield van wetenschappelijk werk. Toen Hitler de leer van Freud en Adler verbood in 1933, brak zij haar studie af en werd onderwijzeres. Zij woonde in meerdere plaatsen, wat haar inzicht verschafte in duistere verhoudingen, zoals die beschreven staan in Daniela. Zij huwde in 1939 de kapelmeester H.G. Schnell, wie zij (1940, 1941) twee zoons schonk. In die tijd verscheen ook Die gläsernen Ringe, dat groot succes had doch spoedig verboden werd. Alle publiceren werd haar verboden. Haar man werd in 1942 opgeroepen, bij een strafcompagnie ingedeeld en viel in 1943 aan het Oostfront. Arm, zonder werk en door de Gestapo bewaakt, had zij moeite zich met haar kinderen staande te houden. In 1944 werd zij wegens hoogverraad gearresteerd. Men verweet haar anti-oorlogspropaganda en briefwisseling met b.v. Hermann Hesse, alsook verboden zorg voor krijgsgevangenen (Poolse en Russische). Het volksgerechtshof te Berlijn veroordeelde haar en zij bleef in een gevangenis tot het einde van de oorlog. Na 1945 werkte zij voor de radio en de Neue Zeitung en begon haar boeken te schrijven die haar spoedig bekend maakten. Deze werden ook vertaald, tot in 12 talen toe. Ook ging zij een tweede huwelijk aan met de componist Carl Orff en woont nu in Dussen aan het Ammermeer. Reeds deze lotgevallen verklaren dat in haar werk de nachtzijde des levens, het sombere, een zo grote plaats inneemt, waarvoor zij ondanks haar levensmoed en haar zin voor het heldere en zonnige een sterke neiging heeft. Ondervinding en teleurstelling confronteerden haar steeds met het boze en het verwarde van deze tijd, zoals zich dat vooral in het huwelijk openbaart. Zo moet men wel zeggen dat zij door een labyrint heen moest, waarbij zij niet altijd goed en kwaad volgens katholieke opvatting helder onderscheidde. Wel schreef zij in Die gläsernen Ringe: ‘Toen zag ik voor het eerst in dat niet het duistere lijden van het schepsel, doch de scherpe, heldere wet des geestes mijn leven zou leiden’ (blz. 251). Maar beter heeft zij haar kunst gekarakteriseerd in Mitte des Lebens, waarin zij haar heldin Nina een gesprek laat voeren met haar zuster: ‘Ik geloof dat de geschiedenis slecht is’, zei deze. ‘Nee, zei ik, ze is niet slecht, zeker niet. Ze is spannend en opwindend’. ‘Ja, zie je’, riep Nina’, dat is het juist. Ze is spannend. En waarom? Omdat ze helemaal op de handeling gericht is. Ik kan zulke geschiedenissen niet uitstaan. Allen schrijven zo. Zulke geschiedenissen heb ik bij dozijnen in mijn hoofd. Maar ze zijn waardeloos. De stof is zonder belang’. ‘Misschien voor jou, maar niet voor de lezer’. ‘De lezer’, zei ze verachtelijk. ‘De lezer wil geamuseerd worden. Men moet hem verhalen opdissen: eerst gebeurde dit, toen dat en toen dat; en een bevredigend einde, gelukkig of niet, dat doet er niet toe: het moet alles keurig aflopen als in de schouwburg en dan menen deze lieden dat ze realisten zijn, terwijl in het leven geen enkele rekening opgaat en niets een slot heeft. Het huwelijk is geen slot en de dood slechts schijnbaar, het leven gaat verder, alles is verward en onordelijk, zonder enige logica, alles is geïmproviseerd: en dan rukt men een stuk daaruit en bouwt het op volgens een mooi plan, dat in werkelijkheid niet bestaat en belachelijk is tegenover de verwardheid des levens. Alles opgestelde | |
[pagina 640]
| |
fotografieën! Mijn geschiedenis ook.... Ik schrijf al mijn verhalen drie of vier maal. Ik draai de stof door de molen, tot zij niet meer herkenbaar is. Maar nu heb ik geen tijd meer of liever geen rust. Tijd heeft men altijd, tijd betekent niets’. ‘En wat zou je aan je geschiedenis veranderen?’ ‘De slotzinnen kun je zo schrappen. Het is een van die sluitstukken die ons zo gemakkelijk vallen. Een laatste groots gebaar, een elegante buiging voor de lezer, zo, klap nu, ik ben klaar. Wij zijn allen ijdel. Maar ik wil het niet zijn. Men moet scherp op zich letten. Men bederft zo gauw, als men zich dergelijke effecten permitteert....’. (Zij ontwerpt een ander slot). ‘Dit is veel minder schoon.... Maar het is echter. Wij zijn immers geen helden, wij doen slechts vaak zo, wij zijn allen een beetje laf en berekenend en egoïstisch en ver van groot. En dat, weet je, zou ik willen tonen: dat wij tegelijk goed en boos, heroïek en laf, gierig en vrijgevig zijn, alles dicht bijeen en dat het onmogelijk is te weten, wat iemand precies tot een daad bracht, een goede of een kwade. Ik houd niet van mensen, die alles zo eenvoudig maken, terwijl toch alles zo vreselijk verward is’ (blz. 140-143). En op een andere plaats luidt het: ‘Ik ben niet poëtisch en als je ooit iets van mij leest en je vindt poëzie daarin, dan ligt het aan jou en niet aan mij en het is tegen mijn bedoeling. Dichterlijke beschrijvingen, de toevlucht van alle auteurs die gebrek aan geest hebben’ (blz. 199). Een sterk realisme is zichtbaar in haar werken. Soms schijnt zij daarin te blijven steken en die dimensie en dat wijze schemerlicht te ontberen, dat haar boeken gewoonlijk karakter en betekenis verleent (vgl. daartoe Mitte des Lebens, blz. 347). Daaruit blijkt wel haar verband met de nieuwste romanliteratuur, zoals deze onder Amerikaanse en Franse invloed na 1945 ontstond. Deze neiging beantwoordt aan de hardheid van de tijd, aan de schokkende gebeurtenissen, die steeds meer het verlies van levenszin en -zekerheid verraden. Maar zij daalde nooit af in de kloäken waarin ook het afspoelsel der taal uitvloeit. Daarvoor behoedden haar goede smaak en talent. Waar dit ontbreekt, schijnt men slechts dan geloofwaardig te zijn, wanneer men alles ontbloot en het naakte en dode opvoert. Daardoor onderscheidt zich ook haar realisme van dat rond 1900, zoals dat in de katholieke sfeer Nanny Lamprecht, Clara Viebig e.a. beoefenden, die in merkwaardige tijdgebondenheid door Carl Muth als bewijs van de hoge bloei der katholieke literatuur beschouwd werden. Reeds in het eerste boek van Luise Rinser Die gläsernen Ringe is deze eigenaardigheid merkbaar, ook al komt hier niet de grote levensnood der volwassenen ter sprake. Een klein meisje zet hier haar eerste schreden in de wereld, beleeft de natuur, voelt de krachten van het verleden en verbindt zich met kerk en wereld. De eerste vermoedens en gevoelens des harten, die onrust brengen doch ook krachten wekken, ontwaken in haar. Het is een tere geschiedenis van de eerste ontmoeting der geslachten, welker spel tenslotte tot een vermoeden van de ernst des levens wordt. Wij kennen weinig verhalen, die met zoveel innigheid en kuisheid de vroege belevenissen behandelen die de grote beslissingen voorafgaan. Ein Bündel weiszer Narzisse heet een verzameling korte vertellingen, waarin het betreden van de gevaarlijke zone des levens of ernstige episoden, die de mens door een schok doen rijpen, beschreven worden. Uit deze verhalen blijkt de zekere greep der schrijfster. Van de grotere werken worden allereerst Der Sündenbock genoemd. Het onderwerp is de sinistere macht van het kwaad. Het werkt aanstekelijk en vergiftigt | |
[pagina 641]
| |
een hele groep mensen. Een oude rijke dame, gierig en lelijk, wordt door een oude dienstmeid, die ‘haar kind’, de dochter van een ongelukkige, voor het leven ongeschikte en door tegenslag getroffen Studiënrat, graag door de erfenis der verwanten veilig gesteld zou zien, tot zulk een angst opgezweept dat zij in haar verbijstering een zware val maakt en daaraan sterft. Daar het geld haar neef, de Studiënrat, toevalt, vermoeden de mensen een misdaad. Het verhaal is als criminele roman opgebouwd en straf doorgevoerd. De verwanten, die de egoïstische dame vaak de dood toegewenst hebben, verstrikken zich in hun eigen schuld en verwoesten zo hun leven. Maar de schrijfster stelt zich niet tevreden met de schildering der verwoestingen van het boze. Het is er haar om te doen medegevoel en menselijke goedheid te wekken, die ook zulke droevige gebeurtenissen voor Gods aanschijn heffen en de lezer louteren. De meeste boeken der schrijfster behandelen de macht, de wegen en dwaalwegen der liefde. In Daniela komt de titelheldin, een onderwijzeres in een dorp, welks bewoners in uiterlijke en nog meer in innerlijke morele ellende leven. Hoe kan men hen helpen? Anderen hebben het reeds beproefd, doch zonder succes. Ook een jonge geestelijke doet zijn best. De ontoegankelijke dorpelingen sluiten zich af voor alle hulp van mensen die in een ander geestesklimaat leven, ver van de zonde, waaronder zij lijden. Zouden zij niet uit hun vernedering gewekt kunnen worden, als hun helpers ook schuldig werden en daardoor hun wereld binnentraden? De auteur ontwikkelt deze bekoring, waarvoor Daniela en de priester bezwijken. De zondeschuld, die dan geboet wordt, blijkt de aanleiding tot de omkeer en de redding der zielen. De zonde is een daad van Gods genade (298) en de vrouw een werktuig van diezelfde genade (300). De nederlaag der mensen pleegt Gods hoogste grootmoedigheid uit te lokken (294). ‘Men moet zondigen zoals deze hier. Zo lang men niet hun leven leeft en zondigt als zij, kan men hen niet helpen’ (312). Deze zondenmystiek is echter een dwaalweg van de schrijfster, die hier - wat ook voor andere schrijvers geldt - uit een verkeerd medegevoel een uitweg zoekt uit de verstrikkingen des levens. Men moet echter de ernst en oprechtheid erkennen, die zich niet afsluit voor een onverloste wereld om, zo mogelijk tot een schoner en reiner leven te voeren. De verwarringen der liefde worden het duidelijkst in de roman Die Mitte des Lebens beschreven. Het boek heeft een ingewikkelde en kunstige opbouw. De wanhopige Nina roept voor haar vlucht naar Engeland haar zuster bij zich, om wie zij zich jaren lang niet bekommerd heeft. De liefde tot een kunstenaar, waaruit zij geen uitweg meer weet, heeft haar geestelijk uitgeput en haar kracht gebroken. Het was niet haar eerste belevenis in haar door de Nazi's vervolgde bestaan. Juist tijdens het bezoek harer zuster komt er een pakket met brieven en notities aan van een dokter, met wie Nina lang geestelijk contact had, zonder dat hij zijn wensen vervuld zag. De vrees zijn mislukt huwelijk te scheiden en de onzekerheid, hoe het met Nina stond, verhinderden dit. Ook hun wederkerige liefdesverklaring verminderde de afstand niet. De geestelijke duisternis, waarin Nina leefde, de lichtzinnigheid waarmee zij zich in andere gelegenheden stortte, de ongeremde vrijheid harer opvattingen, de dapperheid waarmee zij haar leven waagde voor politieke vervolgden, dit alles werkte samen met een onuitgesproken heimelijk werkend rechtsgevoel. Toen ontmoette zij een andere man, die haar beviel. Wat er eigenlijk gebeurde wordt niet verteld. De beide zusters lezen samen de nalatenschap van de dokter, waaraan Nina echter weinig aandacht besteedt en die zij aan haar zuster overlaat. Zo zeer is zij in haar laatste belevenissen | |
[pagina 642]
| |
ingekapseld die haar tot vluchten dwingen. De politieke gebeurtenissen, haar vroegere verhouding en de nieuwe verstrikking worden in het verhaal met elkaar verweven. Zij geven een treffende, hoewel neerdrukkende voorstelling van de verwardheid des tijds. Welke mensen ook in de kring van het romangebeuren betrokken worden, ze leven allen zonder enige orde. ‘Ja, er was plotseling meer dan één orde, er waren er vele, en alle waren juist. Of alle waren verkeerd. Dat was zeer verwarrend’ (278). De schrijfster vermijdt elk voorval, dat een eigen stellingname, een oordeel zou kunnen verraden. Zij verhaalt slechts, zij laat de zielenood, waarin zich allen bevinden, de hare worden. Toch kan men niet twijfelen aan het vermoeden van een werkelijke zin des levens. Om die te kennen zoekt zij distantie. Nina's vlucht naar Engeland wordt een middel tot opheldering.
In Abenteuer der Tugend, haar laatste en sterkste roman, vervolgt zij Mitte des Lebens. Ook dit boek bewijst de scheppende kracht der schrijfster. Het is een roman in brieven. Nina schrijft aan personen die bij de gebeurtenissen betrokken zijn. De criticus moet constateren dat zij erin slaagt haar figuren natuurgetrouw voor te stellen. Zij worden niet verbeeld volgens Nina's eigen voorstelling. Ook zijn zij zo gekozen dat zij de huidige maatschappij goed vertegenwoordigen. Door deze methode ziet de auteur af van vele mogelijkheden van dichterlijke werking. Natuur en landschap leveren haar geen symbolen en verlenen geen kleur en stemming. Zij versmaadt ook alle handeling en het verhalen der samenhangen en innerlijke verwikkelingen om zich te beperken tot bepaalde ogenblikken, nl. die van het neerschrijven harer innerlijke aangelegenheden. Dit veroorzaakt een zekere eentonigheid. Haar dichterlijke kracht toont zich alleen in de directe weergave van de innerlijke strijd. Alle menselijk gebeuren wordt zo in het innerlijk van een enkel mens samengetrokken, alle wensen en verlangens, alle nood en vertwijfeling der ziel. Nina heeft ingezien dat haar verhouding met Maurice, die haast onbekende in Mitte des Lebens, niet in ‘orde’ was. Daarom waren beiden zo vol onrust, zelfs in de gelukkigste ogenblikken als zij in elkaar verzonken. Het was tenslotte slechts een noodlottige hartstocht. ‘Orde’ is dan ook het sleutelwoord van de roman. Omdat Nina haar minnaar, die gehuwd was en wiens vrouw zich innerlijk en uiterlijk reeds van hem gescheiden had, doch uit wraakzucht hem niet vrij gaf, verlaten had, ontwikkelden de dingen zich snel. De vrouw liet zich nu terstond scheiden en onttrok hem zelfs zijn kinderen; Maurice verslaafde zich aan verdovingsmiddelen, wat zijn kunst bedreigde, zodat hij een kuur ondergaan moest. De dokter en Maurice hopen slechts op genezing, als Nina tot de nu vrij geworden minnaar (die niet kerkelijk gehuwd was) terugkeert. Na lang aarzelen meent zij te moeten toestemmen. Zij neemt de verzorging van de labiele man op zich, met alle begeleidende onrust en onzekerheid, en geeft haar werkkring op. Niets blijft haar bespaard, nu ook haar zuster, wier huwelijk dreigt te mislukken, haar ten laste wordt. Zij vindt echter de kracht daartoe, wijl zij de ‘orde’ dient, d.w.z. alles doet om het leven van hen die haar nodig hebben te redden. Alle romantiek verbleekt in die opdracht. Het blijde gevoel ener zekere hooghartigheid en de voldoening van het ‘offer’ verdwijnen in de nuchterheid van alledag. Zij staat in dienst en weert zich zelfs hartstochtelijk tegen de poging van een geestelijke om haar op God, religie en kerk te wijzen. Dat alles is voor haar koud, gevoelloos, uiterlijk mechanisme. Enkel het individualistische ‘orde’-streven geldt. Het is haar krachtidee. Zij groeit daar- | |
[pagina 643]
| |
door boven zich zelf uit en bevrijdt zich van een egoïsme dat bevrediging vond in zijn onberispelijkheid. De verhouding tot Maurice wordt op den duur zo moeilijk dat het haar krachten te boven schijnt te gaan. Op dat moment als zij toevallig brieven herleest van een vriend, die voor jaren in het klooster ging en die zij hoogschatte wegens zijn rechtschapenheid en wijze raadgeving, verneemt zij een innerlijke lokstem die in de lange jaren van verwarring gezwegen heeft. Welk een schok! Welk een gelukkig leven had zij aan de zijde van deze man kunnen leiden. Dan bliksemt het op in haar ziel! Welk een verheven leven zou dan werkelijkheid zijn geworden! Haar innerlijk, gerijpt en verhelderd in de dienst der orde, bevrijd van alle ikzucht, is nu in staat de grootheid van een levensoffer ‘uit liefde tot God’ te erkennen, te aanvaarden en zich te buigen. Van daaruit is het maar één stap te beseffen wat orde eigenlijk betekent. Het is niet enkel de juiste verbinding van zakelijke aangelegenheden en betrekkingen, van menselijke verhoudingen. Orde is Gods orde, werk en opdracht van een liefdevolle Schepper. Hij heeft zich zelfs in de openbaring onthuld, in de Kerk zijn rijk op aarde gesticht, waarin de mensen zich als vrije werktuigen ontplooien. De wereld van personen is de gemeenschap der heiligen, die ook aan de dingen hun zin moeten geven. De kracht echter die alles inspireert, is de liefde, afglans der goddelijke liefde, die zich door dienst jegens de mensen op God richt, oorsprong en doel tegelijk. Deze verandering in Nina blijft niet zonder uitwerking op de ongelukkige Maurice, die het nieuwe licht dat van haar wezen uitstraalt gewaar wordt, tijdens haar afwezigheid in haar psalmenboek leest, gaat nadenken, alleen en later samen met haar bidt en tenslotte door een ongelukkig, doch niet zinloos toeval de dood vindt. Van dichterlijk standpunt uit is het niet zo belangrijk dat de schrijfster in dit boek de doorbraak tot de katholieke wereld, waaruit zij stamt, voltrekt. Beslissend is dat deze doorbraak artistiek volkomen geloofwaardig gemaakt is, niet door bijzondere krachtpogingen, doch door natuurlijke innerlijke ontwikkeling. Zoals b.v. Frans Werfel erin slaagde in zijn Lied der Bernadette door de onbevangen natuurlijkheid van het verhaal de wonderen van Lourdes als wonderen voor te stellen, is het hier een realistische auteur, die alle opdringerigheid verfoeit, gelukt diep in de katholieke wereldbeschouwing door te dringen. Dit realisme is er niet op uit de uiterlijke werkelijkheid in details, in haar wisselende verbijzonderingen te beschrijven. Dit realisme wordt innerlijk, wat reeds Werfel erkende. Daar is de enige, de nieuwe werkelijkheid. Het uiterlijke heeft slechts zin als vorm en gedaante, die in het innerlijke wordt opgenomen en beeld, symbool van het innerlijk gebeuren, van de innerlijke daad wordt. Ook de psychologie krijgt hier een andere zin. Het gaat er niet meer om de schijnbaar eenvoudige, doch wezenlijk ingewikkelde complexen op hun innerlijke samenstelling, hun oorsprong, hun instinctieve verworteling terug te voeren, de wetten van hun ontstaan, samenstelling en beïnvloeding vast te leggen, een volkomen analyse op te maken en daarmee alles te willen verklaren. De innerlijke verschijnselen hebben hun vaste geestelijke waarde. De aanraking met de wereld der dingen, met de medemens schept een innerlijke houding, die ofwel alle zin en ordening mist en dan een verkrachting en pervertering des geestes wordt, ofwel uitmondt in een onvoorwaardelijke en geldende ordening en dan zinrijk wordt. Dan krijgt zij gestalte en bevrijdt zich van al te sterke binding aan ruimte en tijd en raakt aan het eeuwige. Lotgeval en handeling worden dan periferisch, worden voorwaar- | |
[pagina 644]
| |
den en omstandigheid, waarin de werkelijkheid verschijnsel wordt. Het metafysieke zijn is het enig waarlijke zijn. Dit zijn is echter in laatste instantie niet individueel of massaal. Het is in de vrijheid des geestes deelname aan het algemene zijn, welks diepste grond God is en dat op God gericht staat en zich voor en met Hem vereeuwigt. Het pluralisme der wereldbeschouwingen is niets anders dan de voorlopige indruk, de schijnchaos, die door het boze, de verwarringstichter en dooreenwerper, de diabolos, veroorzaakt werd. De ware dieptegrond van het zijn, die werkt in het duistere en aanvankelijke vermoeden des mensen, wordt eerst in het innerlijk leven en in het streven naar het ware levend en vruchtbaar. ‘Het boze is onvruchtbaar’. Wellicht geeft het te denken dat deze werkelijkheid des geestes, de nieuwe realiteit, in de stoffelijke wereld in ruimte en tijd, in een milieu gesteld werd. De verkondigers van het nieuwe realisme lopen gevaar in een spiritualisme te vervallen, dat het zinnelijk waarneembare en lichamelijke minacht en manichëisch gaat beschouwen. De innerlijke spanning en hevigheid, die Luise Rinsers romans kenmerken, weten nog te weinig van de gelatenheid en de vrede die Gods schepselen uitademen, voor de inkeer en de geborgenheid, die ondanks de vulkanische destructiekracht, de snelheid der atoomelementen en de innerlijke botsingen toch in de stoffelijke wereld aanwezig zijn. De hoogste energie en de hoogste vrede zijn erin verbonden. En dit zijn voorbeelden ook voor de menselijke lotgevallen, de geestelijke levensverschijnselen. Zelfs zuiver formeel heeft het kalm verhalen van het opeenvolgende, de ingekeerde beschouwing, de eerbiedige deelname aan het langzame ontstaan en groeien, aan de veranderingen, vermoedens en rijpingen der ziel zijn waarde. Dit te tonen blijft ook voor de kunst een dankbare taak. Dat ook Luisi Rinser ditzelfde nastreeft, zal haar nieuw verhaal Das Nest der Taube aantonen. |
|