Streven. Jaargang 12
(1958-1959)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 632]
| |||||||
S. Trooster S.J.
| |||||||
[pagina 633]
| |||||||
Al bij al wordt sterk de indruk gewekt, dat de bevindingen van een objectief wetenschappelijke medische ervaring het katholieke standpunt inzake anticonceptionele praktijken niet weinig steunen. Welke indruk nog versterkt wordt, waar Mertens de Wilmars verder nog stelt, dat verantwoorde beperking der geboorten door onthouding bij normale volwassen mensen geen ernstige organische of psychische storing veroorzaakt. Dit, eveneens uit de ervaring aangetoonde gegeven is gebaseerd op de werkelijkheid, dat de volledige beleving der sexuele functie - in tegenstelling tot andere biologische functies als voeding en ontspanning - niet wezenlijk is voor het leven van de mens. De fysieke eenwording is slechts één van de uitdrukkingen der liefde. Wanneer onthouding bewust beleefd wordt als opdracht vanwege de wederzijdse scheppende liefde, bewerkt zij eerder verdieping van deze liefde, dan dat zij zou schaden. Uiteraard moet dan ruimte gelaten worden voor een rijpingsproces in deze, waarin mogelijke fouten en vergissingen gewaardeerd worden als functie in de ontwikkeling. ‘Ce qui est nuisible, ce n'est pas la chasteté, c'est la continence sans chasteté’. Deze beschouwing is onlangs bevestigd in het artikel van de zwitserse medicus Dr. W. UmbrichtGa naar voetnoot4), die ervaringen verwerkt van vrouwen die zich uit contraceptieve motieven hadden laten steriliseren (in Zwitserland een volksplaag). Ook hier worden bij bijna allen min of meer ernstige psychische conflicten geconstateerd, met name depressieve toestanden tengevolge van onbevredigd moederschap en schuldbewustzijn. Vermeld worden de resultaten van een onderzoek, verricht door A. Naville onder 195 vrouwen. Slechts in 21 gevallen werd verbetering geconstateerd in de sexuele relaties, hetgeen echter nog niet eens verbetering meebracht in het huwelijksleven zelf. Dit laatste durfden slechts 13 vrouwen verzekeren; in 24 gevallen trad ernstige verslechtering op, in 15 gevallen liep het drama uit op echtscheidingGa naar voetnoot5). In dit verband moge nog gewezen worden op een gedachte, door Fons Jansen uitgewerkt in een reeks beschouwingen voor jonge mensen over het verbod van voorbehoedmiddelenGa naar voetnoot6), uiteraard zonder enige pretentie van wetenschappelijke aard neergeschreven, maar die o.i. de kern van de zaak zeer zeker raken. Op de zo vaak geplaatste moeilijkheid ‘Ik voel het verbod van de Kerk niet aan’ antwoordt hij met de diepere oorzaak van dit niet-aanvoelen bloot te leggen: onze te eenzijdig technische instelling tegenover het leven. Wij bezitten niet meer het vermogen ons in liefde en bewondering over te geven aan de schoonheid van het leven. Wij willen alles ‘beheersen’ en staan aanstonds klaar met onze techniek om het leven te dwingen. In plaats van blij af te wachten wat het ons aan verrassingen en wonderen te bieden heeft. ‘Wat doen we? Scheiden we nu ook nog liefde-uiting van voortplanting? Laten we onze techniek nu ook nog los op het heiligdom van het liefde-proces? Maken wij ook van de liefdedaad een laborato- | |||||||
[pagina 634]
| |||||||
rium-proces? Of treden wij hier terug?.... Gaan we hier beseffen dat niet wij, maar de Heer heer is over het leven en dat wij slechts stadhouders zijn?’ Wanneer wij door onze eenzijdig technische instelling in een algemene noodtoestand zijn geraakt en dan op de weg die ons de enige uitweg lijkt, de Kerk ‘met een stopbord’ aantreffen, dan heeft het geen enkele zin de Kerk verwijten te maken, maar is de enig redelijke vraag: moeten wij niet anders gaan leven? Dit ‘anders leven’ houdt dan o.a. in: minder technisch en meer ‘dichterlijk’ denken; de zin van kruis en offer óók in liefde en huwelijk herontdekken; rustig pogen tot een christelijker houding te komen en niet schrikken, wanneer wij de hoogste volmaaktheid in deze niet onmiddellijk bereiken. Ook vanuit sociologisch en sociaal-economisch standpunt is ons vraagstuk de laatste tijd uitvoerig benaderd. De meest vooraanstaande katholieke specialist op dit gebied, S. de Lestapis S.J., heeft onze kwestie diepgaand behandeld in een inleiding op de 44e Sociale Week van Frankrijk (Bordeaux 1957)Ga naar voetnoot7). In tegenstelling tot de dierenwereld, waar vruchtbaarheid onderworpen is aan de biologische wetten van een instinctieve zelfregulatie, staat de ordening van de menselijke vruchtbaarheid in het teken van de zelfregulatie der geestelijke vrijheid. De grote vraag wordt dan, of het menselijk geweten in staat is eenzelfde evenwicht tot stand te brengen als het bio-sociologische instinct in de dierenwereld. Momenteel is men algemeen geneigd deze vraag ontkennend te beantwoorden en verwacht men alleen nog heil van een systeem, waarin de regeling der geboorten zoveel mogelijk onttrokken wordt aan de geestelijk-vrije beheersing der vruchtbaarheid, door rationalisering en technisering van de bevolkingstoename. Oppervlakkig beschouwd schijnt deze technisch uitgevoerde planning goede resultaten op te leveren. Zo is in Japan het geboortencijfer sterk gedaald, tot zelfs beneden dat van Frankrijk in 1953. Verwacht mag worden, dat vanaf 1990 de bevolking daar gaat afnemen. Bij nader inzicht echter blijkt dit succes sterk aanvechtbaar. Immers, de verwachte zegen op sociaal gebied blijft nog steeds uit. Men hoopte o.a. op afname van het aantal klandestien verrichte, voor de volksgezondheid zo schadelijke, abortus: in feite is deze verderfelijke praktijk ontstellend toegenomen juist in gebieden waar anticonceptionele praktijken gepropageerd werden (in Zweden b.v. ver-acht-voudigd!). Men verwachtte oplossing van vele gezinsmoeilijkheden: in feite neemt het aantal echtscheidingen toe met het verschijnen van de Birth-Control. Ook het probleem der verwaarloosde en criminele jeugd neemt hand over hand toe. Bovendien komen nieuwe sociale problemen op: anticonceptionele praktijken binnen het huwelijk bevorderen verspreiding ervan buiten het huwelijk; waar de wil tot scheppen en vruchtbaarheid in het huwelijk ondermijnd wordt, groeit momenteel een collectieve angstpsychose inzake vruchtbaarheid; de defaitistische mentaliteit in het gezin slaat over op de samenleving in haar geheel; de daardoor ontstane geestelijke leegheid tast de jeugd sterk aan; de sexualiteit, losgemaakt van de voortplanting, ontaardt licht tot homosexualiteit (een der ergste plagen onzer huidige samenleving, getuige de vele studies die momenteel over dit probleem verschijnen). Fysiologisch en psychologisch is de menselijke liefde die zich uit in de huwelijksbeleving, wil tot scheppen en vruchtbaarheid. Een samenleving die bevordert dat de sexualiteit | |||||||
[pagina 635]
| |||||||
van deze scheppingswil beroofd wordt, moet deze ingreep uiteraard duur betalen. Hoe dan de problemen van deze tijd op te lossen? In economisch-demografische terminologie zou men de christelijke stellingname als volgt kunnen samenvatten: de menselijke vruchtbaarheid zal haar innerlijke regulatie slechts vinden als zij hulpbronnen en rijkdommen als ondergeschikt beschouwt aan de universele broederschap, welke haar norm vindt in het voorbeeld van Christus, die met de vestiging van deze gemeenschap niet zijn eigen voordeel zoekt maar de eer van de Vader. Deze houding houdt drie voorwaarden in voor het bereiken van een gezond bevolkingsritme:
Wanneer men tegen deze stellingname de moeilijkheid aanvoert, dat zij geen rationeel en vooral geen onmiddellijk werkzaam middel aan de hand doet om de ramp der overbevolking van het ogenblik te bezweren, kan geantwoord worden, dat in aangelegenheden waarin de mens voor zichzelf een mysterie is (en wortelt in het mysterie van de scheppende God zelf), rationele en ogenblikkelijk werkende oplossingen lang niet altijd de beste zijn. Een nieuwe ontwikkeling van onze kennis vanuit een christelijker houding kan oplossingen vinden, die nu nog niet te voorzien zijn, maar die in feite de menselijke werkelijkheid meer eerbiedigen en dienen dan de huidige. Deze thans mogelijk nog onbekende oplossingen der problemen zouden dan wel eens sterk verwant kunnen blijken aan de daad van het geloof in waarden van waaruit ze gevonden zijn. Soortgelijke overwegingen, hoewel eenvoudiger geformuleerd en minder uitvoerig gedocumenteerd, leest men ook in het veelgeprezen boekje van J.P. Dubois-Dumée, Va-t-on contrôler les naissancesGa naar voetnoot8). | |||||||
[pagina 636]
| |||||||
Dat deze en dergelijke inzichten lang niet iedereen overtuigen, bewijst het artikel van R.M. Fagley in The Ecumenical Review, het orgaan van de Wereldraad der KerkenGa naar voetnoot9). Daar wordt gewezen op de bittere ernst van het bevolkingsvraagstuk, vooral in de onderontwikkelde gebieden. Natuurlijk kan aan de gevolgen van de ‘Population Explosion’ in deze landen iets gedaan worden door de hedendaagse techniek inzake voedselproduktie en -distributie zo sterk mogelijk te ontwikkelen. Maar eerstens zal dit moeten gedaan worden door de verder ontwikkelde landen; wat onmiddellijk de vraag opwerpt, of zij bereid zullen zijn de reusachtige benodigde kapitalen in deze zaak te investeren. Vervolgens zal een dergelijke inspanning wel verzachting brengen in het lot der bedreigde gebieden, maar geen oplossing bieden voor het bevolkingsprobleem zelf. Een ernstig tegemoet treden van het bevolkingsvraagstuk houdt onvermijdelijk een effectief plan voor beperking der geboorten in. Van de Rooms Katholieke Kerk, zo stelt Fagley terecht, is in deze geen medewerking te verwachten. Hij toont dit aan met een niet onverdienstelijke, zij het wat gekleurde samenvatting van het kerkelijk standpunt. Maar zouden de andere christelijke kerken niet tot een oecumenische stellingname kunnen komen in deze, zodat een serieuze aanval op het bevolkingsvraagstuk mogelijk wordt? Gewezen wordt hier op enige officiële documenten, waarop een gemeenschappelijk standpunt der christelijke kerken gebaseerd zou kunnen worden: Het Herderlijk Schrijven over het huwelijk van de Generale Synode der Nederlandse Hervormde Kerk (1951), Het Herderlijk Schrijven van de Zweedse Lutheraanse Kerk (1951), de verklaringen van de Augustana Lutheran Synod in Amerika (1954), de verklaringen van de Lambeth Conference 1958Ga naar voetnoot10). Vervolgens wordt een schets ontworpen van wat de Bijbel in onze kwestie leert, met weglating - aldus Fagley - van alle niet-theologische factoren die in de loop der traditie de bijbelse leer verduisterd hebben. Wij moeten weer oog krijgen voor de wezenlijk geestelijke betekenis van de huwelijksgemeenschap als eenwording van twee ‘die God verenigd heeft’ (Gen. 2, 24; Mk. 10, 8; Ef. 5, 31). Waarbij wij ons niet moeten laten afleiden door beschouwingen, die deze heilige gemeenschap zien als tegenbeeld van het ‘religieuze’ leven in maagdelijkheid (immers zo komt het moment der vruchtbaarheid weer teveel op de voorgrond). De tekst ‘Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u’ (Gen. 1, 28) had zeker zijn zin voor de Oud-Testamentische levenssfeer; bovendien wordt daarin de verantwoordelijkheid in het huwelijksleven juist aangeduid. Maar wat daarop volgt ‘vult de aarde en onderwerpt haar’, kan zeker niet betekenen: overvult de aarde en laat haar ten gronde gaan aan overbevolking. Trouwens, het Rooms Katholieke standpunt ziet helemaal Gen. 2 over het hoofd, waarin de schepping der vrouw en de instelling van het huwelijk alleen verantwoord wordt uit het feit, dat ‘het niet goed is voor de man alleen te blijven’ (Gen. 2, 18). Voor Calvijn was juist deze | |||||||
[pagina 637]
| |||||||
tekst fundamenteel voor de zin van het huwelijk. Maar zelfs wanneer men aanneemt, dat vruchtbaarheid primair huwelijksdoel is, dan volgt nog geenszins - wij vatten nog steeds Fagley samen -, dat in geen enkele huwelijksdaad de mogelijkheid tot conceptie mag voorkomen worden. Het is voldoende, dat de huwelijksgemeenschap in haar totaliteit vruchtbaar is. Is dit echter waar, dan is niet in te zien, waarom anticonceptionele praktijken zedelijk ontoelaatbaar zouden zijn. Fagley's overwegingen steunen uiteindelijk op de typisch protestantse opvatting, dat het huwelijk geen sacrament zou zijn en de huwelijksbeleving een louter profane aangelegenheid. Dit wordt duidelijk uit de instemming, waarmee hij een passage uit de Augustana Lutheran Synod aanhaalt, waarin gesteld wordt, dat geen enkele methode van geboortenbeperking voorkeur of bijzondere afkeuring verdient, omdat de juistheid of onjuistheid van dergelijke middelen niet bepaald wordt door het ‘natuurlijke’ of ‘kunstmatige’ ervan maar door de instelling waarmee ze worden aangewend: ‘“Whatever ye do, do all to the glory of God” is a principle pertinent to the use of the God-given reproductive power’. Het leek de moeite waard deze protestantse stem hier even wat luider te laten doorklinken. Niet alleen omdat zij, zover ik weet, het laatste gezaghebbende geluid van deze zijde bekend maakt, maar vooral ook omdat tegen deze achtergrond de kern van het eigen katholieke standpunt scherp naar voren komt. Wij zouden de gelovige protestant beslist onrechtvaardig beoordelen, wanneer wij de verdediging van anticonceptionele praktijken met het voor ons merkwaardige beroep op 1 Kor. 10, 31 als profanatie beschouwden. Voor de protestant is de huwelijksbeleving als profane handeling op zich genomen zedelijk indifferent - zoals het eten en drinken en ‘wat gij ook doet’ in de tekst van Paulus -, en ontvangt dus morele waardering geheel vanuit de intentie waarmee ze verricht wordt. Voor ons, katholieken, echter valt de huwelijksbeleving binnen het goddelijk mysterie van het sacramentele huwelijk. De volkomen liefde-eenheid van man en vrouw is uitdrukking van, deelname aan de goddelijk vruchtbare liefde van Christus en de Kerk. Iedere beleving van het huwelijk die de wil tot scheppen en vruchtbaarheid zowel in innerlijk streven als in uiterlijke beleving bewust uitsluit, kan juist daardoor geen uitdrukking meer zijn van de onvergankelijk vruchtbare liefdesgemeenschap van Christus en de Kerk; zij valt daardoor buiten de wezenlijk sacrale ruimte der vol-christelijke huwelijksbeleving en is daarom innerlijk zondig. Zelfs de meest verheven intentie kan aan deze intrinsieke zondigheid niets veranderen. Zo wortelt het kerkelijk verbod van anticonceptionele praktijken rechtstreeks in het mysterie van de sacramentaliteit der huwelijksbeleving. Dit betekent, meen ik, dat de boven vermelde beschouwingen van medische, psychologische en sociaal-economische zijde nooit volledig overtuigende argumenten voor het kerkelijk standpunt kunnen zijn. Zij leveren een belangrijke bevestiging, maar de kern van de zaak raken zij niet. De christelijke huwelijksmoraal wortelt onmiddellijk in het ondoorgrondelijk mysterie van ons zijn-in-Christus, onze sacramentele deelname aan de goddelijk vruchtbare liefde van Christus en de Kerk. Daarom kan zij uiteindelijk slechts gefundeerd worden in de openbaring, Gods eigen woord over ons bestaan in Hem; en kan zij slechts aanvaard en beleefd worden in de overgave van het geloof. |
|