| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
OP 15 januari begon te Napels het 33e partij-congres der Italiaanse Nenni-socialisten. Wat 2 jaar geleden te Venetië door allerlei machinaties van zijn tegenstanders was mislukt, lukte deze keer. Nenni slaagde erin een behoorlijke meerderheid te verwerven voor zijn motie, waarin werd voorgesteld zich politiek onafhankelijk te maken van de communisten. Bovendien wist hij te verijdelen, dat in het presidium de verschillende stromingen binnen de partij naar evenredigheid zouden vertegenwoordigd zijn, zodat zijn aanhangers nu alle 15 zetels in handen hebben; Nenni zelf werd herkozen als secretaris-generaal. Hij heeft niet volledig gebroken met de communisten; wel heeft hij duidelijk gemaakt, dat hij geen fusie wil met de sociaal-democraten van Saragat en niets voelt voor samenwerking met de Christen-democraten. Saragat heeft daardoor te kampen met een dreigend uittreden van talrijke aanhangers, die naar Nenni willen overgaan. Dit leverde weer een gevaar op voor de regering Fanfani, die mede steunt op Saragats aanhang. Voegt men daarbij de groeiende verdeeldheid binnen de Democrazia Christiana, waar de linkervleugel, philo-communistisch, zich verzet tegen de gematigde koers van centrum en rechts, dan is het duidelijk, dat het leven van de regering op het spel stond. Toen dan ook kort hierop moeilijkheden in het kabinet leidden tot het ontslag nemen van twee ministers, diende Fanfani het ontslag in van zijn kabinet na een reperingsperiode van iets meer dan een half jaar. De oplossing van de crisis zal zeer moeilijk zijn; men praat reeds over de mogelijkheid, dat president Gronchi de Kamer zal ontbinden, maar betwijfelt tevens of dit zou leiden tot grote veranderingen in de huidige samenstelling.
Terwijl in Italië een kabinetscrisis ontstond, slaagde men er in Finland eindelijk in er een te beëindigen. Deze was 4 december ontstaan, toen 5 in het kabinet Fagerholm zittende leden van de agrarische partij hun ontslag aanboden. Het kabinet kon weinig anders doen dan dit voorbeeld navolgen. De oorzaak was vooral gelegen in de snel slechter wordende betrekkingen tussen Finland en de S.U.; de laatste wenste niet te spreken over de hernieuwing van het handelsverdrag; daardoor stokte de uitvoer en steeg de werkloosheid, hetgeen koren was op de molen der communistische volksdemocraten, die buiten de regering waren gehouden, alhoewel zij de sterkste fractie vormden in het Finse parlement. Tengevolge van de scherpe tegenstelling tussen de partijen duurde de crisis tot 13 januari, toen prof. Sukselainen van de agrarische partij er eindelijk in slaagde een minderheidsregering te vormen bestaande uit agrariërs aangevuld met een niet-politiek vakminister voor buitenlandse zaken. Zonder communistisch te zijn streven de agrariërs naar een goede verstandhouding met Rusland, de zgn. Paasikivikoers. Spoedig na de vorming van deze regering bracht de Finse president, Kekkonen, een ‘particulier’ bezoek aan Leningrad; hier voerde hij, gesecundeerd door enige andere Finse politici, besprekingen met de Russische premier, Chroestsjef, en diens minister van buitenlandse zaken, Gromyko. De S.U. verklaarde zich bereid de normale betrekkingen met Finland te herstellen en onmiddellijk
| |
| |
handelsbesprekingen te openen; bovendien wil Rusland onderhandelen over een langlopende roebellening aan Finland. De geweldige economische invloed van Rusland op Finland is hier wel duidelijk gebleken. Het zal dan ook van Moskou afhangen of Sukselainen de regering lang zal leiden of dat hij vervangen zal moeten worden door een regering, waarin ook de communisten zitting zullen hebben. Intussen had president Kekkonen half januari de Finse Rijksdag ontbonden. Verwacht men van nieuwe verkiezingen versterking van de agrarische partij?
Op Cuba begon het nieuwe jaar minder goed voor president Battista. Na een ruim vijfjarige opstand slaagde Fidel Castro erin de dictator te verdrijven, die zijn heil zocht in een vlucht naar de Dominicaanse Republiek, waar hij bij de daar heersende dictator, Trujillo, zijn reeds verdreven collegae Péron en Jiménez, resp. uit Argentinië en Venezuela, trof. Dit was de 6e dictator, die gedurende de laatste vier jaren in Latijns-Amerika werd ten val gebracht. Met de val van Battista kwam een einde aan een - ook voor Cubaanse begrippen - buitengewoon corrupte en wrede regering. Castro heeft verklaard een democratisch regiem te willen vestigen; als voorlopig president benoemde hij dr. Urrutia, die als een integer man bekend staat; hij is anti-communistisch en pro-Amerikaans. Gezien de grote Amerikaanse economische belangen op Cuba was het vanzelfsprekend, dat de V. St. veel belangstelling hadden voor deze gebeurtenissen. Zij namen aanvankelijk een strikt neutrale houding aan en verklaarden later het regime Castro te zullen erkennen als het erin slaagt de orde te herstellen. Deze houding is in overeenstemming met de in een officieel rapport van dr. Milton Eisenhower, broer van de president, aan de regering der V. St. weergegeven opvatting, dat men de betrekkingen met de Zuid-Amerikaanse landen zou kunnen verbeteren door minder steun te verlenen aan dictatoriaal geregeerde landen en meer steun aan de democratische krachten. Castro is nu begonnen de Cubaanse Augiasstal op een voor W.-Europese begrippen wel erg hardhandige manier te reinigen.
Al is Péron reeds ruim 3 jaar geleden verdreven, zijn invloed in Argentinië is nog altijd groot. Dit bleek, toen president Frondizi in verband met de hachelijke economische toestand van zijn land een soberheidsprogramma aankondigde gepaard met een devaluatie van de peso. Daar de regering geen algemene loonsverhoging wilde toestaan, ontstond er een fel verzet onder de vakverenigingen. Dit leidde tot een algemene staking, afgekondigd door de 62 peronistische en 19 communistische vakbonden. De regering wist de toestand meester te blijven. De staking brak uit vlak voor het vertrek van Frondizi naar de V. St., waar hij besprekingen zou voeren over economische steun. Ondanks de moeilijkheden in Buenos Aires vertrok de president toch en het is voor hem en zijn land te hopen, dat hij succes heeft gehad.
Washington had nog ander voornaam bezoek. Op korte termijn was in de 2e helft van december een bezoek van vice-president Mikojan, op dit ogenblik de tweede man in de S.U., aan de V. St. gearrangeerd. Er is druk gegist naar de bedoelingen van deze plotselinge reis. Officieel werd gesproken over een particuliere visite aan oude bekenden, maar zijn herhaalde besprekingen met Foster Dulles, Nixon en tenslotte met president Eisenhower maakten dit wel erg onwaarschijnlijk. In het W. werden vooral drie redenen genoemd: Chroestsjef wilde Mikojan laten polsen of er kans was met het W. tot een akkoord te komen, daar hij dit ter versterking van zijn positie in de S.U. dringend nodig zou hebben; anderen beweerden, dat Rusland wilde komen tot bi-laterale onderhandelingen tussen de S.U. en de V. St. en weer anderen legden er de nadruk op, dat
| |
| |
Mikojan de handelsmogelijkheden tussen beide landen wilde onderzoeken en tevens de opvattingen van het Amerikaanse volk over Rusland wilde peilen. Tijdens zijn verblijf in de V. St. heeft de Russische vice-premier talrijke agrarische en industriële centra bezocht; hij werd druk gefêteerd door verschillende Amerikaanse groot-kapitalisten, terwijl de vakbonden een meer gereserveerde houding aannamen. In de besprekingen met de Amerikaanse regeringsleiders moet hem toch wel duidelijk zijn geworden, dat de V. St. niets voelen voor bilaterale besprekingen en dat zij inzake Berlijn niet wensen toe te geven aan de opvattingen, uitgesproken in de Sovjetnota van 27 november jl. Ook voor de uitbreiding van de handelsbetrekkingen, zoals de S.U. dit wenste, voelde men weinig of niets. Dit is Mikojan blijkbaar tegengevallen; hij viel op het einde van zijn reis dan ook even uit zijn rol van slimme tacticus, toen hij in een interview een felle uitval deed naar de Amerikaanse regering, die hij ervan beschuldigde de koude oorlog te willen voortzetten. Mikojan heeft later zijn bezoek zeer belangrijk genoemd; hij had in elk geval geconstateerd, dat het Amerikaanse volk vredelievend was.
Natuurlijk heeft Mikojan te Washington ook gesproken over Berlijn. Nadat de W. grote drie in hun nota's van 31 december het Sovjet-voorstel om van W.-Berlijn een vrije gedemilitariseerde stad te maken hadden verworpen, maar zich bereid verklaarden de kwestie Berlijn te bespreken in het kader van de Duitse hereniging en de Europese veiligheid liet Mikojan nu doorschemeren, dat ook Rusland bereid was over de kwestie te praten. Verder stelde de S.U. in nota's van 10 januari voor een Duitse vredesconferentie te houden met vertegenwoordigers van alle landen, die met Duitsland in oorlog waren geweest; er werd een ontwerp-vredesverdrag bijgevoegd, dat o.a. Duitsland volkomen wilde neutraliseren en de huidige Duitse grenzen wilde handhaven. De Russische voorstellen wijken nauwelijks af van vroegere en alhoewel het W. officieel nog niet erop heeft gereageerd, lijkt het niet waarschijnlijk, dat men op deze basis tot een gesprek zal komen; speciaal wat betreft de demilitarisatie wees Dulles reeds op de mislukking van een dergelijke politiek na Versailles. Tevens gaf hij echter blijk van een verandering in zijn opvattingen; had hij tot nu toe - in overeenstemming met Adenauer - betoogd, dat de hereniging van Duitsland moest beginnen met vrije verkiezingen in beide delen, nu stelde hij, dat dit niet de enige methode was om de hereniging tot stand te brengen; later verduidelijkte hij dit door te zeggen, dat deze methode hem wel nog steeds de beste leek, maar dat hij niet bij voorbaat een andere manier wilde uitsluiten. Mogelijk wil hij door enige plooibaarheid te tonen een gesprek tussen de grote vier vergemakkelijken. Men verwacht een dergelijke topconferentie op het niveau van de ministers van buitenlandse zaken in april a.s. Het onverwachte bezoek van Dulles begin februari aan Londen, Parijs en Bonn zou als doel hebben het Franse en W.-Duitse verzet tegen dit vroege tijdstip weg te nemen en tevens een nieuwe aanpak van de kwestie te bespreken.
Mikojan was nog op tijd terug in Moskou voor de opening van het congres van de communistische partij op 27 januari, waar Chroestsjef in een marathon-openingsrede betrekkelijk weinig over de kwestie Berlijn heeft gezegd. Des te meer sprak hij over de steeds groeiende produktiviteit en de grotere welvaart van de S.U. Hij beloofde, dat tengevolge van de resultaten van zijn op 14 november 1958 aangekondigde zevenjarenplan de idealen van de revolutionairen van het eerste uur in vervulling zouden gaan; in 1965 zal Rusland hetzelfde peil hebben
| |
| |
bereikt als de Amerikaanse produktie en 5 jaar daarna zal het de V. St. ver achter zich hebben gelaten. De evolutie van socialisme naar communisme zal dan zijn voltooid en daarom heet dit congres officieel: het congres van de bouwers van het communisme. Chroestsjef trekt hier een grote wissel op de toekomst en men zal moeten afwachten of alles volgens zijn plan zal verlopen.
Het congres vormt op één punt een scherpe tegenstelling met het 20e, dat drie jaar geleden werd gehouden. Toen stond het in het teken van de de-stalinisatie en voer Chroestsjef heftig uit tegen de persoonsverheerlijking; nu deed hij druk aan persoonsverheerlijking, maar hij stelde zichzelf als object.
In de ruim zes uren lange rede van Chroestsjef ontbrak de aanval op Joego-Slavië niet; het viel op, dat de Sovjet-premier voor het eerst openlijk sprak over verschil in methoden tussen Rusland en communistisch China, daarmee doelend op de volkscommunes, die Peking wilde invoeren; hij legde er echter de nadruk op, dat principiële meningsverschillen tussen beide landen ondenkbaar waren, hetgeen premier Tsjoe En-Lai - Mao Tse-Tung was niet aanwezig - later bevestigde. De Sovjet-premier oefende ook kritiek uit op de houding van Nasser, die hulp van de S.U. aanvaardde in zijn strijd tegen het imperialisme, maar in eigen land een anti-communistische campagne voerde. Van Egyptische zijde werd onofficieel geantwoord, dat Chroestsjef niet het recht had zich in te laten met de Egyptische binnenlandse aangelegenheden.
Nasser schijnt inderdaad een andere koers te willen varen. De gebeurtenissen in Irak ontwikkelen zich in een voor hem ongunstige zin; hij ziet, dat zijn kans daar elk ogenblik geringer wordt tengevolge van de groeiende communistische invloed. Om een tegenwicht te vormen schijnt hij nu te zoeken naar een nauwere binding met het W. zonder echter helemaal overstag te gaan. De bemiddeling van Black, president van de Wereldbank, om de financiële geschillen tussen Engeland en Egypte op te lossen heette geslaagd, maar er kwam toch nog een kink in de kabel en opnieuw is zijn hulp ingeroepen. Desondanks blijft men van mening, dat de houding van Nasser zich heeft gewijzigd ten gunste van het W., hetgeen ook zou moeten blijken uit een vermindering van de Egyptische steun aan de Algerijnse opstandelingen-regering.
Nadat generaal de Gaulle op 8 januari geïnstalleerd was als president van Frankrijk, benoemde hij op dezelfde dag Michel Debré tot premier, die ook weer op dezelfde dag meedeelde een nieuwe regering te hebben gevormd bestaande uit leden van de verschillende partijen met uitzondering van de socialisten, die een constructieve oppositie willen voeren, en de communisten. Een week later kreeg de regering Debré een grote meerderheid in de Nationale Vergadering. In zijn regeringsverklaring besteedde de nieuwe premier veel aandacht aan de Algerijnse kwestie. Hij blijkt het geheel eens te zijn met de principes, die de Gaulle stelde nl. erkenning van de eigen persoonlijkheid van Algerije en associatie tussen dit land en Frankrijk. Allereerst zal er echter vrede moeten zijn in Algerije; om een staking der vijandelijkheden te bevorderen heeft de Gaulle gratie verleend aan talrijke ter dood veroordeelde rebellen; anderen kregen vermindering van straf, terwijl Messali Hadj, leider der Algerijnse nationalistische beweging M.N.A., doch tegenstander van de F.L.N., in vrijheid werd gesteld op voorwaarde, dat hij binnen Frankrijk blijft. Eerst als de vrede is hersteld, kan er begonnen worden aan de opbouw en het scheppen van een grotere welvaart om vervolgens de politieke oplossing te verwezenlijken.
J. Oomes
| |
| |
| |
België
Men weet dat nog onder de eerste regering Eyskens een werkgroep naar Kongo gestuurd werd om de regering te adviseren over een nieuwe, durvende Kongo-politiek. Men weet dat, na de terugkeer van deze werkgroep, minister Van Hemelrijck onmiddellijk aan het werk is gegaan. De verklaring van de regering over de Kongo-politiek werd verwacht tegen 13 januari. Dan braken plotseling op 4 januari te Leopoldstad de onlusten uit waardoor de verhouding België-Kongo wellicht nooit meer zal zijn wat ze was.
Hoe de onlusten juist uitbarstten, moet ons nog het verslag van de onderzoekcommissie leren. Feit is, dat op verschillende plaatsen te Leo de zwarte massa in beweging kwam, aan het plunderen sloeg, dagen lang haar vernielzucht en blankenhaat botvierde, en dat deze zwarte dagen aan honderden mensen, vooral zwarten, het leven kostten waardoor Leopoldstad voor de bloedigste namen uit de koloniale geschiedenis niet meer hoeft onder te doen.
Waaraan waren de onlusten te wijten? Deze kwestie is complex genoeg, maar toch duidelijk. Welingelichte kringen, die noch door rassengevoelens noch door machtsfactoren bevooroordeeld waren, waarschuwden al sinds maanden, dat de kongolese ontvoogding dringende noodzaak werd en dat de zwarte bevolking tastbare verwezenlijkingen moesten geboden worden, wilde men ze niet verliezen. Het verblijf van een groep belangrijke zwarten in België tijdens het tentoonstellingsjaar en hun contacten met allerlei stromingen in de Belgische opinie verhaastten de evolutie. Te Akkra, in de maand december, werd de onafhankelijkheid der Afrikaanse landen tegen 1960 als doel vooropgesteld en, men mag er zeker van zijn, werden technische plannen daartoe uitgewerkt. In de geest van deze actieve nationalisten kon de regeringsverklaring van 13 januari een gevaar worden. Bijgevolg sloegen zij eerder toe. Zij hadden dit vrij gemakkelijk, aangezien Leo alleen al minstens 35.000 zwarte werklozen telt, de sociale toestanden onder de zwarte bevolking algemeen zeer te wensen overlaten en de houding van de blanken lang niet altijd van dien aard is geweest, dat blankenhaat te vermijden zou zijn.
Dat de onlusten een grote omvang hebben aangenomen wijst op de verrassing in de Belgische administratie, waarvan weinigen zich tegen hun taak in dergelijke omstandigheden opgewassen toonden. Sindsdien werd de Abako, de organisatie der Bakongo die van een Bakongo-rijk aan de Nederkongo dromen, ontbonden en haar belangrijkste leiders gevangen gezet. Maar in militaire, kolonisten- en gerechtelijke milieus in Kongo worden verdere onhandigheden begaan. Het optreden van linkse advocaten voor Pinzi en Diomi was klaarblijkelijk een opgezette maneuver, maar de reactie van het gerecht wijst desniettemin op druk op de gevangenen en op een eigenaardige opvatting van de rechten der verdediging.
Gelukkig hield minister Van Hemelrijck het hoofd koel en de zaken stevig in handen. Zoals in de schoolkwestie op nationale eenheid bedacht, zette hij de regering ertoe aan, op de socialistische eis tot bijeenroeping van de Kamer in te gaan. Hij vervroegde echter de regeringsverklaring niet en weigerde ook ze te wijzigen, ondanks tegenstand in de kabinetsraad vnl. van liberale zijde. Toen ingevolge een valse maneuver de parlementaire onderzoekcommissie in een voor regering en meerderheid minder gunstig klimaat startte (noch de een noch de
| |
| |
ander had eigenlijk die commissie gewenst), vertrok de minister zelf voor drie weken naar Kongo en trok er door zijn persoonlijkheid en zijn beslist en doelmatig optreden alle aandacht.
Hij had natuurlijk een grote troef in handen: de regeringsverklaring. Zoals voorzien werd zij op 13 januari afgelegd. Ze erkende het recht van Kongo op onafhankelijkheid en voorzag zelfs enkele vage gegevens i.v.m. de timing daartoe. Ze voerde voor de administratie de gelijkheid in tussen blank en zwart en schetste de etappes die naar een werkelijke democratie moeten leiden. Ze voorzag tenslotte een economisch en sociaal plan tot verbetering van de levensomstandigheden der kongolese bevolking. Sensatie wekte de radioboodschap die door de Koning afgelegd werd, vóór de regeringsverklaring in het parlement was voorgelezen. In dezelfde zin als deze verklaring kan ze door algemener termen tot ruimer interpretatie aanleiding geven. Daarenboven vragen sommigen zich af of de koninklijke prerogatieven niet overschreden werden door niet eerst de stellingname van het parlement af te wachten. Ook was deze zaak in het geheim met medeweten van slechts enkele ministers op touw gezet. Hoe dan ook, voor de indruk op de kongolese bevolking, was deze boodschap zeker doeltreffend. De regeringsverklaring werd door de nationale partijen eensgezind goedgekeurd, en werd ook in Afrika goed onthaald. De Abako verklaarde zich weliswaar ertegen, maar zowel de interfederale van Leo als de Nationale Kongolese Beweging stemden ermee in.
Veel, zo niet alles zal nu natuurlijk afhangen van de wijze waarop de punten van deze verklaring verwezenlijkt worden. Gebeurt dit spoedig en loyaal dan is België's positie wellicht niet verloren. Maar de illusie van sommigen, Kongo te behouden, is wel definitief ontzenuwd. Meer dan ooit staat het vast: België's taak is nog alleen, zo spoedig mogelijk en in de gunstigste omstandigheden voor de inheemse bevolking de onafhankelijkheid van Kongo te verwezenlijken.
De andere problemen waarvoor de regering zich geplaatst zag waren in hoofdzaak van economische en sociale aard. De onderhandelingen met Frankrijk over het probleem der grensarbeiders brachten vooralsnog geen oplossing en leidden tot een ernstige stakingsbeweging. Ook de bakkers dreigden met staking, i.v.m. de broodprijs; de regering beloofde daarop de broodprijs vanaf 1 april vrij te geven; ze hoopt klaarblijkelijk dat de evolutie van de prijsfactoren de prijsstijging zal kunnen tegengaan. De regering werkte verder aan de sanering van de spoorwegen waar minister Segers een drakonisch rationalisatieprogramma kenbaar maakte; van de steenkolensector - ondanks de onenigheid in de nationale raad der steenkolenmijnen en de hevige reactie van de Borinage -, van de werkloosheid en van de ziekteverzekering. Hier werd de verhoging der dokterstarieven door een belangrijke fractie der geneesheren door het parlement afgekeurd.
Niet zeer duidelijke verklaringen van minister Merchiers over de repressie-politiek wekten hevige reacties in bewust-Vlaamse kringen (‘te weinig’) en in verzetskringen (‘te veel’). De maatregel inzake art. 123 sexies geeft slechts gedeeltelijk voldoening en zijn koppeling aan de hersenschimmige projecten van de minister zgn. tot bevordering van het civisme, ware helemaal betwistbaar.
De wet tot uitvoering van het Schoolpact heeft klaarblijkelijk een moeilijke geboorte. Einde januari was de definitieve tekst van het ontwerp nog niet ingediend. Geen wonder dat de opinie, vooral van christelijke zijde, ongeduldig begon te worden.
L. Deraedt
|
|