Streven. Jaargang 12
(1958-1959)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 569]
| |
Internationale kroniek
| |
[pagina 570]
| |
Historia docet, ook en misschien vooral de meest recente. Daarom had het wellicht zin, in de komende bladzijden, na eerst nog even te hebben verwijld bij de structuur en ontwikkeling van deze organisatie, in alle bondigheid een aantal elementen aan te voeren, die bij het opmaken van een eventuele balans heel waarschijnlijk van nut kunnen zijn. | |
StructuurDe structuur van de N.A.T.O. ziet er, in haar hoofdtrekken, uit als volgt: Bovenaan staat de zgn. Noordatlantische Raad, samengesteld naargelang het dagorder van iedere zittijd uit één of meer ministers van de aangesloten soevereine staten en m.n. die van buitenlandse zaken, financiën, economische zaken en landsverdediging. Met het oog op de onmisbare continuïteit der werkzaamheden zetelt nochtans, en ook te Parijs op het Palais Chaillot, sinds de hervormingen van Lissabon in 1952, een permanent N.A.T.O.-comité, gevormd door de vaste vertegenwoordigers der landen-leden, eveneens onder het voorzitterschap van de secretaris-generaal der organisatie, die momenteel de heer P.H. Spaak is. 16 december 1956 aangesteld, begon hij zijn werkzaamheden op 16 mei 1957. Lord Ismay, zijn voorganger, was sinds 4 april 1952 in functie. Dit hoge orgaan, de Atlantische Raad nl., wordt bijgestaan door enerzijds burgerlijke organismen, enerzijds eenentwintig voorname werkgroepen en commissies alsmede een zeer uitgebreid internationaal secretariaatGa naar voetnoot2), en anderzijds een flink militair apparaat. In dit laatste verband dienen hier, naast het militair comité - met als uitvoerend orgaan een Amerikaans-Engels-Frans directorium, de zgn. vaste N.A.T.O.-groep, dat beschikt over verschillende ondergeschikte militaire organismen -, zonder twijfel ook nog de vier oppercommando's genoemd te worden. Allereerst dan dat voor Europa, beter bekend als S.H.A.P.E.Ga naar voetnoot3), te Parijs gevestigd en in vier sectoren onderverdeeld m.n. Noord, Midden, Zuid en Middellandse Zee, met hoofdkwartieren te respectievelijk Kolsaas, Fontainebleau, Napels en op Malta. Vervolgens het commando voor de Atlantische Oceaan te Norfolk (Virginia) met zijn drie ondergeschikte operatieterreinen: de Atlantische interventievloot (Norfolk), de oostelijke zone (Norfolk) en de westelijke (Northwood). Tenslotte de regionale strategische groep U.S.A.-Canada met opperbevel te Washington en dat van de Kanaalzone te Portsmouth en te Northwood. De ontwikkelingsgang van de N.A.T.O., tussen 1949 en 1956, wordt gemeenlijk tot vijf fasen herleid. | |
PalmaresTijdens de eerste periode werd de verdragsorganisatie uitgebouwd en haar werkwijze vastgesteld. Tevens werd door het speciaal defensie-comité een geza- | |
[pagina 571]
| |
menlijke verdedigingspolitiek uitgestippeld. Van belang daarvoor waren de eerste (Washington, 17 september 1949), tweede (ibidem, 18 november 1949) en vierde zittijd (Londen, 15-18 mei 1950) van de raad. De bezorgdheid vooral in het Oosten om militair sterk te staan en bijgevolg het schuchter begin der tendens naar een Duitse herbewapening, alsook de eenmaking en integratie van het militair opperbevel, kenmerkten, samen met de reeds onmisbaar gebleken hervormingen, waaronder de oprichting van een consultatief economisch en financieel bureau, de tweede fase, die zeker bij het begin in het teken stond van de communistische aanval op Zuid-Korea (25 juni 1950). Zij loopt van de vijfde (New-York 15-18 en 26 september 1950), over de zesde zittijd van de Atlantische Raad (Brussel 18 en 19 december 1950), tot de belangrijke mededeling van de plaatsvervangers, 3 mei 1951, te Londen gepubliceerd. De in dit document vervatte hervormingsplannen hadden een onmiddellijke terugslag op de zevende bijeenkomst van de raad (Ottawa 20-25 september 1951). Deze derde periode is verder gekenmerkt door zowel financiële als economische zorgen én door de werkzaamheden van het bij die gelegenheid, gelet op artikel twee van het verdrag, opgerichte tijdelijk comité van ‘twaalf apostelen’, waarvan het uitvoerend bureau - een commissie van ‘drie wijzen’ - de heren A. Harriman, J. Monnet en sir E. Plowden samenbracht. Hun uitvoerig rapport, een ‘tour d'horizon’, kwam 18 december 1951 klaar. Dienen hier evenzeer vermeld de onderhandelingen met West-Duitsland, de studie (Rome 4-28 november 1951) van de grondbeginselen der achteraf gestrande E.D.G., de geleidelijke uitbouw van bovengenoemde hoofdkwartieren en de grondige herinrichting van het burgerlijk kader der organisatie (ibidem 20 en 21 februari 1952). Tijdens de vierde fase vestigde de N.A.T.O.-zetel zich te Parijs (4 april 1952), gaf men aan de beslissingen van Lissabon zoveel mogelijk gestalte, werden de Parijse akkoorden (23 oktober 1954) voorbereid en tenslotte de toetreding van West-Duitsland geregeld.
Bij de aanvang der vijfde periode was aller aandacht natuurlijk toegespitst op de Geneefse topconferentie van 18-23 juli en het daaropvolgend ministerieel treffen van 27 oktober-16 november 1955. Aldus tijdens de raadsvergaderingen van 16 juli, 25 oktober en 15-16 december 1955. Doch de even leerrijke als ontnuchterende resultaten van deze glimlachende ‘geest van Genève’ waren, na het beruchte twintigste Russische partijcongres van 14-21 februari 1956, waar o.m. heel wat te doen was over coëxistentie en de ‘verschillende wegen naar het socialisme’, spoedig vergeten, zodat een samenkomst van de N.A.T.O.-raad te Parijs, 4 en 5 mei 1956, andermaal artikel twee van het verdrag overwegende, nog eens ernstig van gedachten ging wisselen omtrent een uitbreiding - lees: oriëntatie - der organisatie in economische en politieke richting. En nog eens kregen drie wijzen, dit maal de heren H. Lange, G. Martino en L.B. Pearson, de opdracht deze kwestie volledig te onderzoeken. Hun bevindingen werden tijdens de conferentie van 14-16 december 1956 - na o.a. de Suezcrisis (26 april-16 december) en de volksopstand te Budapest (25 oktober-4 november) -, door de raad, in een nochtans geheel ander klimaat, besproken en goedgekeurd. Veelvuldiger politieke ruggespraak en een nauwere economische samenwerking zijn, aldus dit verslag, wellicht van even groot belang, zo niet belangrijker, voor de veiligheid | |
[pagina 572]
| |
van een natie of een alliantie, dan het op stapel zetten van een slagschip of de uitrusting van een legerGa naar voetnoot4). Wat, zoals blijkt, alles vaag genoeg bleef om de indruk te wekken, als was dit initiatief veeleer genomen om er de publieke opinie van te overtuigen dat de Noordatlantische verdediging in de grond niet zo ernstig te nemen was. Deze gedachte was overigens niet nieuw. Op de hier reeds gesitueerde conferentie van september 1951 was inderdaad ook al eens besloten een ministerieel comité, samengesteld uit vertegenwoordigers van België, Canada, Italië, Nederland en Noorwegen, aan te wijzen om voor de Atlantische Gemeenschap vastere en bij voorkeur niet-militaire vormen te zoeken. Ook toen dienden middelen gevonden te worden om de politieke, financiële en economische bedrijvigheid alsmede het culturele en sociale leven der landen-leden getrouwer op elkaar af te stemmen. Doch einde 1954 was die commissie nog altijd niet bijeengekomen... Kon men zich aanvankelijk dergelijke luxe vrijwel ongestraft veroorloven, het intussen gewijzigd perspectief heeft ook daaraan paal en perk gesteld. Bij deze fundamentele kenteringen hadden wij graag wat langer halt gehouden, om aldus achtereenvolgens aandacht te besteden aan de geëvolueerde Oost-West-verhouding en aan de ook daaruit voortvloeiende zorgen in het N.A.T.O.-kamp. | |
‘Gebroken melodie’Grosso modo kan, zonder veel gevaar voor tegenspraak, worden vooropgesteld dat sinds Stalins dood op 5 maart 1953, naast veel dat onmiddellijk treft, ook de aard van de betrekkingen tussen beide blokken gevoelig veranderd is. Zo werd de klemtoon der wereldpolitiek van de bewapening naar de al dan niet vreedzame economische concurrentie verschoven en de zuivere wetenschap tot even handig als geducht wapen bevorderd. Tenminste van Moskouse zijde. Het heeft, helaas, lang geduurd eer men zich daar ten onzent terdege van bewust was en nog veel langer eer er in de gewenste zin op gereageerd is. Nog in april van het vorig jaar, dus pas nadat hij 27 maart 1958 zijn reistweelingsbroeder Boelganin als eerste minister had afgelost, was de heer N. Chroestsjef daaromtrent andermaal zeer duidelijk: ‘Waarom oorlogen? Wat zouden we er bij winnen? Verwoestingen en doden. We beschikken over genoeg andere middelen om de klassevijand te bekampen en in die strijd zijn we zeker van de overwinning. Onze economie verbeteren, de produktiviteit opvoeren, per arbeider meer produceren zodat de heren in het Westen gaan inzien dat de tijd spoedig komt.... En dan zullen wij, zoals het Russisch spreekwoord zegt, onze Russische tong naar diezelfde heren uitsteken....’. Aldus kwamen, mede in dezelfde samenhang, Bandoeng, Kairo, Peking, Akkra en de Assoeandam de oude zeer vertrouwde Europese pionnen vervangen. Ondertussen ging evenzeer blijken dat, zo al niet inzake ijskasten en bromfietsen dan toch op het gebied der moderne bewapening, de Russen niet meer dat grove ju-ju-volkje zijn van vroeger. Groot was immers de vertrouwenscrisis in het Westen, verwekt door hun satellietraketten van 4 oktober en 2 november 1957, waarop de U.S.A. - als enig-mogelijke mededinger! - vóór 31 januari 1958 niet succesvol vermochten te antwoorden. Zodat het (16-19 december 1957 | |
[pagina 573]
| |
te Parijs) met overdreven publiciteit omgeven ‘groot beraad’ van de N.A.T.O.-premiers, het eerste in de annalen der organisatie, zich in een moeilijk parket bevond. Over de door het Kremlin toen reeds sinds maanden gestimuleerde topconferentie, die het voorbereidend stadium tot heden nog altijd niet te boven kwam, werd toen tot groot ongenoegen van de heer J.F. Dulles - dit dat zelfs nog te toegevend vond - alleen gezegd dat men niet wenste te onderhandelen zolang de zaken niet degelijk waren voorbereid.... En ja, toen ook explorers rondom de aarde cirkelden, kon men, tijdens de ministersconferentie van 15-17 april 1958 te Parijs, met geruster gemoed de kracht schatten van de ‘potentiële’ vijand en een samenvatting voorleggen der alweer militaire N.A.T.O.-vereisten tot 1963. Dus mocht ook in de Atlantische raad van 5-7 mei 1958 te Kopenhagen, naast het afwegen der kansen ener topconferentie, weer luchtiger gedebatteerd worden over een eventuele stopzetting der atoomproeven, naar het Russisch model van 31 maart. Doch op 15 mei daaropvolgend steeg van de Russische proefterreinen een spoetnik op, waarvan het nuttig gewicht zelfs meermalen dat van de Amerikaanse ‘sprekende luchtautobus’ van 18 december j.l. overtrof. Dus moesten de Russen, zoals eveneens blijkt uit de van weerszijden mislukte afvuringen van maanraketten, over een tot op heden onbekende brandstof beschikken. Zo is dus het strategisch evenwicht in de wereld, althans volgens het Westen, nog steeds niet volledig hersteld. Helaas, ook op andere terreinen zorgt Moskou altijd even nauwgezet voor minstens één lengte voorsprong en neemt aldus hetzij persoonlijk hetzij bij middel van een goede kennis steeds weer het initiatief: gisteren op Kemoi, vandaag te Berlijn en morgen wellicht eens te meer in Noord-Afrika. Waarbij het, jammer genoeg, opvalt dat het Westen telkenmale a.h.w. nog net de trein haalt om een negatief antwoord te bezorgen. Hetgeen in geen geval betekent, zoals ook prof. dr. C.D.J. Brandt in zijn buitenlandse commentaren voor de V.A.R.A. regelmatig opmerkt, dat het Kremlin daarbij nooit vergissingen begaat. Doch veel erger is het dat ze, om de boven geschetste reden, zelden of nooit worden uitgebuit. Zoals andermaal gebleken is naar aanleiding van Chroestsjefs ultimatum van 15 november 1958 inzake Berlijn - dat volgens de heer A. Mikojan, tijdens zijn Amerikaanse zakenreis van 4-23 januari 1959, er nochtans geen was -, waarop pas na anderhalve maand - natuurlijk weer afwijzend - is geantwoord. En dit terwijl men toch sinds jaren een dergelijke Russische manoeuvre verwachten mocht. Afgezien van het feit dat dit in ieder geval ogenschijnlijk negativisme het vertrouwen in zowel de juistheid als de redelijkheid van de westerse politiek in het algemeen en van de N.A.T.O. in het bijzonder ernstig bemoeilijkt, herinnert een dergelijke houding onwillekeurig aan de onzekere opvoeder of bedreigde dictator die, geobsedeerd door de onmisbaar geachte handhaving zijner positie, geen duimbreed wil toegeven, omdat dit deze positie aan het wankelen zou brengen. Daarbij komt nog dat de sterk uiteenlopende westerse reacties en waarderingen, naargelang de feiten zich al dan niet ver van huis afspelen - men herinnere zich o.m. Korea, Formosa, Hongarije, Suez en Berlijn - de toestand voor de doorsnee westerling zo mogelijk nog ingewikkelder maken en het vertrouwen in de leiders in dezelfde mate geringer. Wat is alles samen nog een - gewis steeds even ‘heilige’ - oorlog waard? | |
[pagina 574]
| |
Cicero in het gedrang?Overwegend de rijke schakering der in het Westen gedulde inzichten en belangen - in tegenstelling dan tot het communistisch monolithisme - is het wellicht begrijpelijk dat ook de N.A.T.O. zo'n lange tijd besteed heeft aan het zoeken en uitwerken van een gepaste repliek. Aanvankelijk ging dat inderdaad en om zoveel redenen heel wat eenvoudiger. Men kende het wijsje als van buiten. God is zo goed geweest, aldus een van des heren Churchill bekend gebleven verklaringen, ons althans voor enige tijd het monopolie van de atoombom te schenken. ‘Gott mit Uns’. Hetgeen er duidelijk op wijst, hoe leidende westerse kringen het steeds hebben willen voorstellen als kwam het er in die controverse met Moskou slechts op aan militair - hetzij met klassieke hetzij met meer geëvolueerde wapenen - zo sterk mogelijk te staan. Zodoende was men er omstreeks 1956 inderdaad in geslaagd, dank zij N.A.T.O., S.E.A.T.O. en Bagdadpact, a.h.w. een gordel van vlam en vuur rondom het communistische blok te leggen. Doch aangezien de geschiedenis zich herhaalt, zijn ook de Russen deze Maginotlinie rond gegaan.... Nu is het wel waar dat vele N.A.T.O.-partners op deze eenzijdigheid bij herhaling hebben gewezen, en daarbij, mede uit hoofde van het feit dat de hen opgelegde inspanningen financieel-economisch moeilijk te verantwoorden waren, gaarne beklemtoonden dat het niet langer opging zoals destijds Cicero de vrede alleen dank zij vastberaden oorlogsvoorbereiding te willen bewerken. Doch de V.S. hebben hier steeds het been stijf gehouden. Men heeft hen deze dictatoriale karaktertrek meermalen euvel geduid, inzonderheid de aspirant-atoommogendheid Frankrijk, zoals nog eens bleek uit de regeringsverklaring van premier M. Debré op 14 januari j.l.; doch het wordt wel enigszins anders als men bedenkt dat Washington nooit ophield ongeveer tachtig procent van het N.A.T.O.-budget te ondervangen. Daar komt nog bij dat het achteraf vrij gemakkelijk is te voorspellen wat b.v. het communistische blok al dan niet zou hebben gedaan! Is het aldus in casu wel zo absoluut zeker dat wij in de eerste naoorlogse jaren van een verdere rode expansie naar West zouden vrij gebleven zijn, indien wij niet-militair waren blijven toezien? Omgekeerd stelt zich momenteel inzake ruimtevaart een ongeveer analoge kwestie. Toen men immers uit de jongste boodschap van president Eisenhower aan het congres vernam dat de gemiddelde kostprijs van een Atlasraket rond de 35 miljoen dollar schommelt, zijn er stemmen opgegaan om deze zgn. geldverspilling te veroordelen. Goed zo. Maar de dag dat de Russische wetenschap er in mocht slagen zich b.v. op de maan te vestigen, zullen de Amerikanen het wel weer gedaan hebben! Doch de militaire uitrusting is niet de enige N.A.T.O.-zorg. Om de boven geschetste redenen zijn velen inderdaad gaan geloven dat het beter ware Duitsland niet te herbewapenen, een al dan niet uitgebreide atoomvrije Rapackizone in Midden-Europa te aanvaarden, de legereffectieven te verminderen, de legerdienst in te krimpen, de bewapenings ‘wedloop naar de dood’ tot elke prijs stop te zetten, zelfs vaag-omschreven inspectiezones te creëren enz. Zodat het treffen van de Atlantische Raad van o.a. 2-4 mei 1957 te Bonn zich zozeer moest inspannen om allen te vriend te houden, dat er voor positieve arbeid om zo te zeggen geen tijd meer overbleef. Zodat veel plannen en verklaringen wellicht enigszins vals klinken: circa 140 vliegvelden kwamen klaar, aldus Lord Ismay op | |
[pagina 575]
| |
12 juni 1956; in 1961 zal de N.A.T.O. 2,8 miljard dollar in onroerende installaties hebben belegd; volgens een bekendmaking van 27 maart 1957 bestaan er plannen tot aanleg van een uitgebreid telecommunicatiestelsel en een waar netwerk van radarwaarschuwingsposten, waarvan de uitvoering vier jaar zal duren en 5,2 miljard dollar vergen.... Omdat dit alles dus zijn beslag krijgt in een periode waarin om zo te zeggen alle echt enthousiasme zoek is. Hetgeen overigens voor een overtuigend deel ook aan zeer menselijke oorzaken kan worden toegeschreven: nieuwe bezems keren steeds het best, terwijl iets consolideren en in stand houden steeds zoveel moeilijker is gebleken dan alleen maar de oprichting ervan. Zodat wat de N.A.T.O. betreft, nu het meest dreigende Russische gevaar, m.n. het militaire, tenminste ogenschijnlijk geweken is, deze verlammende krachten des te gemakkelijker kunnen woekeren zoals ook de verschillende uiteenlopende en tegengestelde opvattingen der onderscheiden verdragspartners - de met de dag steeds duidelijker wordende rivaliteit - er door worden verscherpt. Want ontstaan zouden die wrijvingen toch. Zoals steeds weer blijkt aan het slot van iedere revolutie - ook de Cubaanse! -, nadat m.a.w. de gemeenschappelijke aartsvijand opgehouden heeft eenieders uiterste krachtinspanning op te eisen. Wat in deze contekst des te gemakkelijker te verklaren is, zo men rekening houdt met het feit dat het merendeel der N.A.T.O.-landen, juist na de oorlog, in zekere zin een nieuw leven begonnen zijn en bijgevolg minder zorgen hadden dan thans ontegenzeggelijk het geval is. Zo zijn we er al die jaren getuige van geweest hoe b.v. IJslands monetair wankel evenwicht, hoe het uiteenvallen van Frankrijks koloniaal rijk, hoe niet altijd even bedekte steun aan het rebellerende Indonesië en diens aanspraken op Nieuw-Guinea, hoe de Grieks-Britse ruzie inzake Cyprus, hoe de twist Euromarkt tegen Vrijhandelszone, hoe onverholen leedvermaak bij schermutselingen te Leopoldstad, hoe Engelands aanmatigende houding inzake K.L.M.-vluchten op Singapore, ononderbroken stuurmanswijsheid hebben gevergd om de N.A.T.O. toch nog in stand te houdenGa naar voetnoot5). Waarbij nog te voegen zijn de vele binnenlandse discussies aangaande de vestiging of de uitrusting der strijdkrachten met atoomwapenen en geleide projectielen. Deze zouden het, volgens officiële zegslieden, mogelijk moeten maken de legers in te krimpen zonder aan hun feitelijke gevechtssterkte te tornen. Alhoewel Generaal L. Norstad 15 september 1957 van zijn kant verklaard heeft dat het intercontinentaal ballistisch raket thans evenmin als de atoombom van Nagasaki een absoluut wapen is. | |
Objectief ongewijzigdOok na tien jaar N.A.T.O. staan de beste stuurlui voorzeker nog steeds aan wal. Met deze beperking voor ogen kunnen, uit alles wat voorafging, deze conclusies worden getrokken. Dat de N.A.T.O. - ontstaan in een periode waarin het zich bedreigd geachte | |
[pagina 576]
| |
Westen tegenover Rusland als besliste meerdere optrad - na al die tijd slechts gelegenheid biedt tot een uiterst gematigd enthousiasme, is slechts in ondergeschikte mate aan dit organisme zelf te wijten. Veeleer wordt hier eens te meer het bewijs geleverd dat een gemeenschap des geestes niet zonder meer de kans laat aan een juridisch-politieke organisatie. Terzelfdertijd is die N.A.T.O. in dezen een welsprekend symptoom van de hele Oost-West verhouding, zoals wij haar hier hebben trachten te schetsen. Deze is nl. zo labiel dat, de met ontzettend veel moeite verworven methodes en initiatieven telkens weer in een verkeerde constellatie belanden. Alhoewel men ze toch vast houdt, hetgeen een zeer begrijpelijke menselijke zwakheid is, met van tijd tot tijd ernstige gevolgen. In dat verband behoeft het evenmin betoog dat de ‘open deur diplomatie’, die sinds de tweede wereldoorlog de internationale betrekkingen tracht te regelen, ongetwijfeld een zeer sterke hand zal hebben in veel holklinkende officiële verklaringen, standpunten en structuren. Men voelt zich immers voortdurend gebonden door de niet steeds even logische reacties der publieke opinie, die wel eens het onmisbaar vertrouwen in haar leiders zou kunnen verliezen of te gemakzuchtig worden, indien haar zonder omwegen moest worden gezegd dat b.v. Suez, Libanon, Kemoi en Berlijn in feite geen oorlogssignalen zijn! Want, op zijn manier wil iedereen toch vrede. Maar tot welke prijs en hoe? Tevens is het de vraag in hoever wij, bij het opstellen van een of andere vredesregeling rekening wensen te houden met de rechtmatige belangen van de anderen, ook nadat het vaststaat dat wij, wanneer men meer eist dan ons aannemelijk schijnt, de strijdbijl zullen opgraven. Het zoeken en vinden van deze vredesregeling is dan ook de meest dwingende taak. Want zelfs zo de N.A.T.O. straks aan innerlijke kracht mocht winnen, dan is en blijft, zoals secretaris-generaal P.H. Spaak het 26 januari j.l. voorzichtig formuleerde, de hoofdopgave toch zo goed als ongewijzigd. |
|