Streven. Jaargang 12
(1958-1959)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 563]
| |
Politieke kroniek
| |
Het plan ‘K’Nikita Chroestsjef beperkte zich op 10 november, terwijl hij afscheid nam van de Poolse delegatie in het Leninstadion, geenszins tot de bedenking, dat | |
[pagina 564]
| |
men na dertien jaren wel eens een oplossing zou kunnen zoeken inzake Berlijn. Hij dwong de Westerse mogendheden tot een stellingname toen hij zelf een oplossing voorstelde en verklaarde: ‘De Sovjet-regering is van oordeel, dat de juiste oplossing van het probleem zou zijn, het Westelijk gedeelte van de voormalige Duitse hoofdstad, dat als een eiland in de Oost-zone is gelegen, met het Oostelijk gedeelte van Berlijn te verenigen. Op deze wijze zou dus Berlijn weer één enkele stad worden op het grondgebied van de staat, op wiens grondgebied zij gelegen is. Evenwel wil de U.S.S.R. rekening houden met de huidige, maar niet realistische politiek van het Westen. Derhalve zou de Sovjet-Unie een oplossing van de West-Berlijnse kwestie mogelijk achten, indien West-Berlijn zou worden ingericht als een zelfstandige politieke eenheid, als een “vrijstad”, met wier bestuursaangelegenheden zich alsdan geen enkele andere stad, staat of mogendheid zou hebben in te laten..... zelfs niet één van de huidige Duitse staten’. Na een parallel met de Oostenrijkse neutraliteit geeft Chroestsjef in zijn nota van 23 november eens te meer blijk van zijn zin voor galgenhumor, wanneer hij verklaart: ‘De Sovjet-Unie zou er geen enkel bezwaar in zien, indien de Organisatie van de Verenigde Naties onder welke vorm ook zou deelnemen aan het instandhouden en verder handhaven van de vrijstad Berlijn’. In de verschillende nota's, die door Gromyko op 10 januari aan de betrokken ambassadeurs te Moskou werden overhandigd, is er geen sprake meer van een uiterste termijn. Naast het weglaten van dit zgn. ‘ultimatum’ bevatten ze echter geen enkel nieuw elementGa naar voetnoot4). | |
De huidige situatie van West-Berlijn en de mogelijke gevolgen van het statuut van ‘gedemilitariseerde vrijstad’Toen de Westerse mogendheden eindelijk, in mei 1955Ga naar voetnoot5), de Akkoorden van Parijs ratificeerden, waarbij aan Adenauers Bondsrepubliek nagenoeg de volle soevereiniteit werd toegekend en bovendien de machtiging werd verleend in naam van de gehele Duitse natie op te treden, hebben ze toch expliciet voor zichzelf behouden: ‘de rechten en de verantwoordelijkheden, die zij tot dan toe hadden uitgeoefend over Berlijn en Duitsland in zijn geheel beschouwd, met inbegrip van het probleem der Duitse hereniging en van een vredesverdrag met Duitsland’. Sindsdien heeft zich de Westerse houding niet meer gewijzigd: West-Berlijn is niet alleen een ‘burcht van het kapitalistische regime’ midden in een ‘democratische’ Oostduitse Volksrepubliek gebleven, maar bovendien ook nog een juridisch en politiek te onderscheiden gebied ten overstaan van de Bondsrepubliek. Alhoewel de Westduitse Bundestag er eens is samengekomen en er zelfs de president van de Bondsrepubliek is verkozen, hebben toch de in West- | |
[pagina 565]
| |
Berlijn gekozen volksvertegenwoordigers geen stemrecht in het parlement van de Westduitse Bondsrepubliek en zijn de West-Berlijners niet onderworpen aan de nieuwe militie-wetgeving. Evenmin als de ‘Bundeswehr’ op het Berlijnse grondgebied mag komen, is er de wetgeving van Bonn automatisch van toepassingGa naar voetnoot6). Tenslotte is het grondgebied van West-Berlijn geenszins door het N.A.V.O.-Pact beschermd, maar valt onder een bijzondere verklaring der Westerse mogendheden van 3 oktober 1954. In een heel andere zin evolueerde gedurende dezelfde periode de verhouding tussen het Kremlin en Pankow. Inderdaad, reeds op 22 september 1955, besloot de Sovjet-Unie de controle en de bewaking van de Oostzone, het grondgebied van Oost-Berlijn inbegrepen, aan de autoriteiten van Pankow over te dragen. Deze beslissing, die Chroestsjef nu ook de facto wil verwezenlijkt zien vóór juni, gaf steeds aanleiding tot een administratief steekspel tussen de functionarissen van de D.D.R. en de Westerse geallieerde bezettingsoverheden in West-Berlijn. Het is nodig een duidelijk inzicht te hebben in de concrete, kunstmatige en complexe situatie, waarin zich West-Berlijn op dit ogenblik bevindt, om zich enigszins rekenschap te kunnen geven van de draagwijdte van Chroestsjefs voorstel tot het inrichten van West-Berlijn als ‘gedemilitariseerde vrijstad’. ‘Het minste wat men er over kan zeggen’, schreef onlangs Marcel Hauouil, ‘is dat Chroestsjef wel niet volkomen ongelijk heeft, wanneer hij beweert dat de huidige situatie van West-Berlijn onhoudbaar is’. Inderdaad, laten we even deze situatie ontledenGa naar voetnoot7). Het personen- en handelsverkeer tussen West-Berlijn en de Bondsrepubliek is, in zoverre het niet per vliegtuig geschiedt, reeds lang onder de controle der Oostduitse autoriteitenGa naar voetnoot8). Op dit ogenblik wordt dus ongeveer 95% van het totale handelsvolume tussen West-Berlijn en de Westerse wereld door de autoriteiten van Pankow gecontroleerd. De controle inzake het verkeer van de Westerse militairen en diplomatieke vertegenwoordigers wordt voorlopig nog uitgeoefend door soldaten van het Rode leger. Het is dus deze controle, die Chroestsjef definitief aan de Oostduitsers wil toevertrouwen voor 1 juni, door het eenvoudig terugtrekken van alle legereenheden uit Oost-Berlijn. Het luchtverkeer van de Westerse landen naar Berlijn-Tempelhof en nog twee andere luchthavens mag enkel geschieden langs één van de drie luchtwegen, die op 30 november 1945 werden afgebakend. Als enig overblijfsel uit die tijd van de Grote Vier, is het vierledig comité, hetwelk met de uitvoering en de controle van deze luchtvaartovereenkomst is belast, tot op heden blijven functioneren. Geen enkele controle wordt door de Sovjets - tenminste niet ostentatief - uitgeoefend over de personen en goederen, die aldus met het vliegtuig naar West-Berlijn worden gevlogen. Ofschoon de Sovjets zich hierover nog in geen enkele nota uitdrukkelijk hebben uitgesproken, is het niettemin duidelijk, dat in het statuut van ‘vrijstad’ voor het vierledige orgaan van de ex-geallieerde strijdkrachten geen plaats meer overblijft. Bovendien is het mogelijk, - en naar we uit een verklaring van het | |
[pagina 566]
| |
Oostduitse Politburo kunnen opmaken, - zelfs zeer waarschijnlijk, dat de autoriteiten van Pankow tenslotte ook aan dit beperkte recht tot het overvliegen van hun grondgebied zouden kunnen tornen. Het voornaamste gevolg van het statuut van een gedemilitariseerde vrijstad ligt echter op een ander plan. Men weet, dat het personenverkeer tussen West- en Oost-Berlijn zonder veel moeilijkheden kan geschiedenGa naar voetnoot9). Een uiterst strenge controle wordt echter uitgeoefend aan de grenzen tussen beide zones van Duitsland. Het is daarom, dat wie vluchten wil uit Oostduitsland, bij voorkeur langs Berlijn de weg naar de vrijheid zal kiezen. Indien nu echter West-Berlijn een gedemilitariseerde vrijstad zou worden, dan zou het best kunnen, dat de Oostduitsers hun strenge demarcatielijn, - die nu dus aan de rand van Berlijn ligt, - naar de scheiding tussen West- en Oost-Berlijn verschuiven. Aldus zou een einde worden gemaakt aan het grote aantal vluchtelingen (meer dan 200.000 in 1958) die jaarlijks langs Berlijn aan de weldaden van het communisme willen ontsnappen. Bovendien is West-Berlijn een centrum van de Westerse propaganda- en spionnage-diensten, van de technische diensten, die belast zijn met het verzamelen en bestuderen van de economische, sociale, culturele inlichtingen over de gebieden ‘Hinter dem Eisernen Vorhang’Ga naar voetnoot10). Aan dit alles een einde maken, ziedaar een voldoening, die Chroestsjef aan Otto Grotewohl en Walter Ulbricht niet langer kan onthouden. | |
De opzet van ChroestsjefIndien we echter Chroestsjef's opzet volledig willen doorgronden, dan gaat het niet op te blijven staan bij een poging tot het achterhalen van zijn - door de Oostduitse regering ingegeven - onmiddellijk doel. Een moeilijker te beantwoorden vraag waarover de openbare opinie en de kanselarijen in het Westen zich ten onrechte weinig zorgen schijnen te maken is echter: welke kan de uiteindelijke bedoeling zijn van Chroestsjef? Hoe kunnen wij zijn voorstel zien in samenhang met en als deel in de ontwikkeling van de sovjetdiplomatie ten opzichte van het Westen? Zelfs na de van uit het luchtruim uitgezonden kerstboodschap en vredeswensen van president Eisenhower en na de zo opvallend vriendelijke taal van Mikojan, blijft het naïef te geloven in een zgn. ‘vreedzame coëxistentie’, die Chroestsjef eens te meer voorstelt in zijn bewuste nota. ‘De U.S.S.R., zijn gehele volk en zijn regering, hopen en betrachten in alle oprechtheid het herstel van de goede betrekkingen met de Verenigde Staten op grond van wederzijds vertrouwen. Zij zijn er van overtuigd, dat deze betrekkingen zeer goed zouden kunnen worden gerealiseerd, zoals het trouwens is gebleken bij hun gemeenschappelijke strijd tegen de Nazi's. Wederzijdse betrekkingen zouden ongetwijfeld aan onze beide staten de voordelen van een materiële en geestelijke samenwerking ten goede laten komen en aan de andere volkeren op deze wereld de weldaad van stevig gevestigde vrede’. | |
[pagina 567]
| |
Inderdaad, nooit mag men in het Westen vergeten, dat indien Chroestsjef een stevige politieke coëxistentie aanbiedt aan het ‘kapitalistische blok’, het hem geenszins verhindert tezelfdertijd te beklemtonen, dat er geen sprake kan zijn van een ideologische coëxistentie tussen de communistische en de Westerse wereld. Nu is er spijtig genoeg in de ideologie van de Communistische Partij geen enkel kapittel, waarin gezegd wordt dat ‘het wezen van de tolerantie hierin bestaat, dat men iemand of een mening op een actieve wijze tracht te benaderen en te begrijpen om het waardevolle erin te ontdekken’, zoals in katholieke tijdschriften wel eens wordt beweerdGa naar voetnoot11). Op dit ogenblik is de interpretatie van Lenin's thesis, volgens dewelke grote oorlogen onvermijdelijk en historisch-noodzakelijk zijn en de zege van het communisme uiteindelijk in een dergelijke krachtmeting zal worden bevochten, volgens Chroestsjef (en bijgevolg de enig juiste in de U.S.S.R.) te interpreteren als volgt: ‘oorlog’ mag niet in strikt militaire zin begrepen worden, maar moet worden uitgebreid tot economische en sociale krachtmetingen, die uiteindelijk het communisme over heel de wereld zullen laten zegevieren. Bovendien moet des te meer belang gehecht worden aan de ‘crisis-theorie’ in Marx' en Lenin's geschriften. Volgens deze theorie zal tenslotte het kapitalisme zichzelf ontbinden en is het dus mogelijk, dat de ‘overgang naar de klassenloze maatschappij’ kan plaats vinden vooraleer het tot een grote oorlog kan komen. Alleen dán zou nog een totale oorlog tussen het kapitalistisch en het sovjet-regime te vrezen zijn (steeds volgens Chroestsjef), wanneer de tot ondergang gedoemde bourgeoisie weerstand zou bieden aan de noodzakelijke evolutie. Zeer terecht, merkt professor N. De Volder aan, dat Chroestsjef de revolutionaire stellingen van Lenin een milder voorkomen heeft gegeven, zonder echter ook maar één wezenlijke trek van het communisme te verloochenen. Inderdaad, meer dan ooit blijven de communisten overtuigd van de historisch-noodwendige triomf van hun ideologie en geloven zij in de nabije overwinning. Indien het juist is dat het kapitalisme aan zijn eigen contradicties zal tenondergaan, dan komt het er voor een communistisch propagandist vooral op aan de huidige tegenstellingen in het Westen aan te wakkeren. Nikita Chroestsjef is in deze zin de eerste communistische propagandist van dit ogenblik. In déze algemene gedachtengang moet men de nota's van de Sovjet-leiders lezen en begrijpen. Het Kremlin heeft betreffende Duitsland steeds een tweevoudig doel nagestreefd: het communistisch regime op stevige wijze vestigen in Oostduitsland en het terzelfdertijd gebruiken als springplank voor het uitbreiden van zijn invloed over Westduitsland, dat daartoe het best geneutraliseerd zou worden. Wanneer nu in dit perspectief gezien, Chroestsjef het initiatief neemt tot een regeling van het gehele Duitse vraagstuk, zij het dan ook langs zijn voorstel inzake Berlijn om, dan is het omdat hij van oordeel was dat daartoe het ogenblik gunstig was. Heeft Chroestsjef - inzoverre men hierover op dit ogenblik kan oordelen -, het gunstige ogenblik weten af te wachten? De Westerse politieke mening heeft de neiging hierbij geen rekening te houden met de onderlinge spanningen, welke zich tussen de leiders van het Kremlin ongetwijfeld voordoen. Is in dit verband een reis naar de V.S. en een succes op een ‘top-conferentie’ een dringende noodzaak voor Chroestsjef geworden? Waarschijnlijk. Maar hoe- | |
[pagina 568]
| |
zeer dringt hem juist deze noodzakelijkheid? Heeft hij misschien dit project inzake Berlijn voortijdig moeten uitspelen, door ‘inwendige’ omstandigheden gedwongen? Hoe dan ook, niets belet het Kremlin te trachten voordeel te trekken uit de Westerse moeilijkheden en deze zo mogelijk nog te versterken. Zo zijn de internationale ficties, uitgewerkt door het Westen betreffende Formosa en het monopolierecht van de Bondsrepubliek inzake de vertegenwoordiging van het gehele Duitse volk, ongetwijfeld een onuitputtelijke bron van inspiratie voor de sovjet-diplomaten. Vooralsnog echter heeft Chroestsjef's voorstel betreffende Berlijn de eenheid in het Westen geenszins aangetast en schijnbaar zelfs verstevigd. Alle afgevaardigden op de Navo-conferentie te Parijs waren het spoedig eens om te verklaren, dat zij wél bereid waren over de Berlijnse kwestie te onderhandelen met Moskou, maar dan in het kader van het gehele Duitse vraagstuk en de Europese veiligheid, in geen enkel geval echter onder de bedreiging van een ultimatum. Dulles kon dan ook achteraf verklaren, dat het één van de best geslaagde Navo-conferenties was geweest, die hij tot hiertoe had bijgewoond. Is het echter niet beschamend voor ‘Europeanen’, dat Mikojan en F. Dulles onderhandelen te Washington over Berlijn.... dat toch een Europese stad is! | |
Is een oplossing mogelijk in een nabije toekomst?Ongetwijfeld zullen er besprekingen worden gevoerd tussen het Kremlin en de Westerse mogendheden, misschien komt het wel tot een ‘top-conferentie’ (wat ongetwijfeld een succes voor Chroestsjef zou zijn), maar toch geloven we niet dat men tot positieve resultaten zal komen, tenzij de Westerse mogendheden tot concessies bereid zijn. Na de Navo-conferentie scheen hiervoor niet zo erg te vrezen. Nochtans is en blijft er in de Westerse openbare mening een tweevoudige grondtendens aanwezig, die tamelijk noodlottig worden kan. Enerzijds is er steeds een tendens die bij iedere bedreiging van het Kremlin aanstonds op zoek gaat naar een concessie-zonder-de-schijn-van-een-concessie om tot een vergelijk te komen zonder dat het verraad duidelijk is. Een tweede tendens komt tot uiting in het afwijzen-zonder-meer van élk voorstel, dat uitgaat van de Sovjet-Unie. Beide houdingen zijn niet te verantwoorden. Een positieve stellingname van het Westen blijft maar al te dikwijls uit. Nochtans is het zo dat zonder een eigen positieve en verantwoorde oplossing het Westen eens te meer zal veroordeeld zijn, ofwel zich op te sluiten in een negatieve (en dus niets oplossende) houding, ofwel te aanvaarden wat andere grootmachten ons met enkele oogverblindende concessies opdringen. Zolang wij geen positief plan tot oplossing voorleggen, schijnt ons alleen een zekere mogelijkheid tot ‘praten-met-Moskou’ besloten in het verduidelijken van het begrip ‘vrijstad’. Zoals we boven reeds uiteenzetten, kan men op het ogenblik slechts gissen naar de gevolgen van een dergelijk statuut. ‘Wat bedoelt Chroestsjef tenslotte als hij spreekt over Berlijn als een gedemilitariseerde vrijstad?’...., is niet alleen de vraag van een ongeduldig lezer, maar tevens de vraag van niemand minder dan de dynamische burgemeester van West-Berlijn, Willy Brandt. Inderdaad kan hierover uitleg gevraagd worden aan de Sovjets en kunnen er ter ‘opheldering’ vele en lijvige nota's gewisseld worden; of dit echter veel nut zal opleveren en tot een voor het Westen bevredigend resultaat zal leiden, betwijfelen wij ten zeerste. 1 februari 1959 |
|