Streven. Jaargang 12
(1958-1959)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 525]
| |
Keizerlijke Romeinse villa's
| |
[pagina 526]
| |
rius' paleis heel het karakter van de hooghartige eenzaat: zijn heerszucht, zijn achterdocht, zijn geslotenheid.
Mysterieus en indrukwekkend moet dit paleis er uitgezien hebben, twintig eeuwen her, ook zonder de romantische hersamenstelling van de Duitse architect Weichardt die de tinnen en transen van de villa met allerlei beelden en sieraden heeft uitgetekend welke nooit bestaan hebben. Het is al indrukwekkend genoeg hoe men op deze rots het ontzaglijke materiaal van uit de kleine haven aan de overkant heeft kunnen aanbrengen en de uithouwingen en ondersteuningen van de natuurlijke rots heeft kunnen verrichten voor het gebouwencomplex waarvan de delen tot 40 m niveauverschil aanwijzen. Prof. Maiuri heeft zich bij de opgravingen die onder zijn leiding werden uitgevoerd zekere vrijheden veroorloofd. Enerzijds heeft hij vernieuwingen aangebracht die uitsluitend tot doel hebben de verschillende ruïnes voor de nieuwsgierigen toegankelijk te maken: aldus de moderne ijzeren trap die het slopen van een paar muren nodig maakte, alsmede het gedeeltelijk wegwerken van de zacht rijzende helikoïdale trap die naar de hogere vertrekken leidde. Anderzijds liet hij zonder schroom een deel van het puin kunstmatig met groen overplanten om de toerist niet af te schrikken en zijn geest, misschien vermoeid door het zien van louter levenloos puin, een verpozend vergezicht in de richting van de Ponente te bezorgen. Maiuri heeft in zijn brochure Capri, storia e monumenti (Rome, 1956) de architecturale betekenis van de villa belicht en samengevat: naar buiten was dit paleis zeer eenvoudig omdat het vooral was gericht op een enkel probleem: op dit eiland zonder natuurlijke bronnen en met weinig neerslag, voor een gebouw op duizelingwekkende hoogte en in een barre rots opgetrokken de watervoorziening verwezenlijken. De kern en het grootste deel van deze villa - in Romeinse zin - bestaan dan ook uit reusachtige cisternae bestemd om de regen op te vangen. Het water komt door zwaartedruk van de ene in de andere cisterna en valt daarbij op vlakke, holle muurranden die het bezinksel opnemen, elders door zandlagen die het verder filteren voordat het in de keizerlijke thermae of in de lager gelegen keukens aankwam. In de badinrichting waren dubbele muren voorzien waarin verwarmde lucht stroomde, terwijl het water van elk spoor van kooloxyde werd gezuiverd. | |
[pagina 527]
| |
Van binnen was het paleis weelderig versierd met allerhande kunstwerken. Al deze rijkdommen zijn geroofd tijdens de bezettingen en de plunderingen die het eiland onderging. Sommige zijn nog in de grond geborgen - op deze historische grond is men nooit zeker dat de voet niet over een kunststuk zal struikelen - andere in privé-bezit, enkele delen b.v. in de heterogene verzameling van wijlen Axel Munthe's villa, andere nog in Napels' Museo Nazionale, o.m. twee prachtige marmeren bekkens versierd met wijnloof- en acanthusmotieven in reliëf. Afkomstig uit 's keizers ontvangzaal is het idyllische beeldwerk La Cavalcata: op een paard, bedwongen door een menner, zitten een ruiter en, voor hem, een jonge vrouw die poogt met een staf appelen van een boom te slaan; naast de appelboom staat een beeld - Bacchus? - op een met bloemen en vruchten versierde zuil. Men kan in Capri om het even welke antieke kopij in kleurdruk of suikergoed, in porselein of in kalksteen vinden, maar ik heb tevergeefs een reproductie gezocht van dit verrukkelijke basreliëf, in de inheemse villa Jovis opgedolven. Prachtig, in dit paleis, waren ook de kostbare marmerbedekkingen. Men kan er zich een idee van vormen door de absisvloer in Capri's parochiale kerk St.-Stefano te gaan bekijken: deze kleurige marmertegels waarop eens de stappen van Keizer Tiberius en zijn waardigheidsbekleders dreunden dragen nu de knieen van de christen Capriaan. Mijn begeleider beloont mijn belangstelling en neemt met een spade op sommige plaatsen van de vroegere keizerlijke vertrekken de aarde weg: er verschijnt een prachtig mozaïek van rode, blauwe, purperen, gele marmerstukjes, porfier, jaspis, inseminato, enz. Bij de versiering van het paleis werd steeds een rationeel en symbolisch gebruik van de kleuren gemaakt vooral zwart, geel en rood, als aspecten van de keizerlijke macht (b.v. zwart: dictatuurrecht). Zorgvuldig bedekt de archeoloog opnieuw deze kostbare overblijfselen die aan de toerist niet worden getoond om hem niet in verzoeking te brengen.... In de grote aula, naar de oostelijke zeekant toe, werden ontvangsten en feestmalen gegeven die nogal eens in orgieën ontaardden: naast deze aula vindt men twee ‘Venuskamers’, waar bepaalde genodigden zich konden afzonderen en daarnaast - O prozaïsche of praktische Romein! - een vomitorium waarvan de term voor zichzelf spreekt. Het middeleeuwse kerkje dat links van dit halfcirkelvormige gebouwencomplex opgericht werd, steekt hier toch wel, ondanks de goede bedoeling - christelijk eerherstel voor Tiberius' uitspattingen - zeer ongelukkig af. Westelijk van dit complex vindt men de keizerlijke appartementen. De gangdeuren en de schikking van de vertrekken tonen duidelijk dat zij aan een uiterst strenge bewaking waren onderworpen, en dat de keizer, beschermd aan de andere kant door de bijna vertikaal in zee afdalende rotsen, in zijn privé-kamers tegen elke bezoeker of verrader gevrijwaard was. Langs een trap bereiken we de prachtige loggia, deels in de rots uitgehouwen, deels op steunmuren gebouwd, waar de keizer mediterend placht te wandelen terwijl hij een enig uitzicht had over het eiland en de golf van Napels. De loggia is niet overdekt maar de bodem is uit een steenmengsel gemaakt dat evengoed als onze cement tegen regen bestand is, zodat 's keizers schoeisel in geen geval bevochtigd raakte. Tegen de loggia zijn enkele exedra's aangebouwd waar de keizer kon eten of rusten. Langs de muursokkels ziet men nog de technische overblijfselen van een vernuftig verwarmingssysteem in verschillende kleuren verwezenlijkt, wat steeds op een esthetische of althans hedonistische bezorgdheid wijst. | |
[pagina 528]
| |
Andere muren van reusachtige dikte (4 m) vormen de resten van het specularium. Vermoed wordt dat Tiberius zich hier aan zijn astrologische en mystieke neigingen overgaf en er ook zijn bespiederspost hadGa naar voetnoot2). Van hieruit kon de onrustige heerser de geheime signalen opvangen die hem van op het vasteland werden overgemaakt. | |
Nero's gulden paleisOp de Palatinus-heuvel te Rome vindt men aan de kant van het puin van het Domus Augustana - d.i. het paleis niet van Keizer Augustus maar van de ‘Augustus’, de doorluchtige, de Keizer - de opening van een cryptoporticus, een geheime onderaardse gang die Nero had laten verlengen zodat hij, onder de plaats waar enkele jaren later het Colosseum zou verrijzen, uitmondde in het ‘Domus Aurea’, het wonderlijke gulden paleis dat de bloeddorstige tiranGa naar voetnoot3), deels reeds vóór de grote brand, liet bouwen, een indrukwekkende getuigenis van de verfijning die de Romeinen inzake levenswijze en architectuur hadden bereikt. Bovengronds blijft bitter weinig van dit paleis waarvan het reusachtige complex de Esquilinus- en Velia-heuvelen en de valleiën daartussen bestreek. Voor het hoofdgebouw rees het kolossale vijf en dertig meter hoge standbeeld van Nero. De zuilengaanderijen besloegen een lengte van bij de vijftien honderd meter. Het gebied omvatte wijngaarden, bosjes en weiden waarin allerlei dieren, ook wilde, dartelden. De plaats waar thans het Colosseum verrijst behoorde eveneens tot het gebied van het Domus Aurea en was ingenomen door een vijver rondom met gebouwen afgezet. Tot voor kort was dit Domus onontgonnen gebleven, behoudens enkele gangen die reeds ten tijde van de Renaissance bekend waren. Dit is onder meer te wijten aan het feit dat Traianus zijn reusachtige Termen gedeeltelijk boven Nero's paleis oprichtte, bepaalde delen ervan afbrak, sommige muren ter versterking deed aandikken en andere ruimten liet opvullen. Zo ziet men nog hoe de prachtige ontvangzaal waarvan het decor van goud, marmer en stucchi haast volledig is te loor gegaan, met aarde werd gevuld langs een opening in het gewelf geboord door Traianus' werkploegen. Op sommige plaatsen is deze aarde met de tijd zo hard geworden dat men bij het afhouwen ervan de muurfresco's onherroepelijk beschadigd heeft; men heeft er mee opgehouden en thans zoeken de bevoegde diensten naar een chemische oplossing die de aarde kan verweken en los maken en meteen de overblijvende wandversiering eerbiedigt. De meeste muurschilderingen van het Domus Aurea zijn in de zogenaamde vierde Pompejaanse stijl aangebracht, die veelal een soort fantastische tuinarchitectuur nabootst en allerlei illusionistische trucs aanwendt waarmee de laat-Renaissance ook zo graag omsprong. Giulio Romano en enkele van zijn leerlingen hebben trouwens hun namen gegrift in een van de hun bekende gangen (15) en ze hebben hier heel wat studiemateriaal gevonden voor | |
[pagina 529]
| |
de ‘grotesken’ (van ‘grotte’: onderaardse gangen) waarmee ze tal van Renaissance-paleizen en tuinen hebben verlucht. In een van de gangen zijn pseudovensters aangebracht die het licht zijdelings uit hogere vensters weerkaatsen. Zij zien uit op illusionistische, frisse en kleurige landschapfresco's die echter danig getaand zijn: alleen het eerste - het proeffresco! - bijna twee duizend jaar geleden geschilderd, is nog zo fris alsof het gisteren was uitgevoerd. De vloerbedekking is die van de meeste Romeinse paleizen: voor de zalen waar de keizer ontvangt en woont en waar weinig gewandeld wordt, rijke marmerbekledingen; voor de gangen en portieken, mozaïekinleg, meestal wit en zwart, wat, in tegenstelling met marmer, voor de door zijn gesprek afgeleide, achteloze wandelaar geen gevaar tot uitglijden oplevert. Overal waren de kamers niet alleen met goud belegd maar ook met parels en edelstenen. Dit Domus Aurea staat bij onze moderne architectuur aan rationeel en utilitair vernuft niet achter! Zo is er de achthoekige zaal (18) waar Nero zijn orgieën en feestmalen vierde en waarvan de uitbouw bijzonder boeiend en leerrijk is. De welfkoepel met kostbaar elpenbeen bewerkt is open in het midden maar kon, zoals later het geval zal zijn voor het Colosseum, bij regen of sterke zon met een baldakijn worden overdekt. In het midden op de bodem ziet men nog het mechanisme dat de reusachtige ronde tafel in beweging bracht. Deze tafel werd aangedreven door een waterval waarvan het systeem in een van de wanden is uitgebouwd. De disgenoot hoefde zich niet in het minst te verplaatsen en wegens de rotatieve mogelijkheden van de tafel werd de bediening voor ieder genodigde vanuit één zelfde punt verwezenlijkt. Vooraleer deze orgieënzaal binnen te gaan moest men door een tempeltje waar de goden om veel plezier werd gebeden: bij het buitentreden kwam men aan de andere kant eveneens in een tempel waar de goden werden bedankt. Bij de Romeinen was dit geen huichelarij. Ze vormden zich een godsdienst naar hun levensbeschouwing in plaats van deze naar gene te voegen. In de eerste van deze tempels bemerkt men nog het altaar waarop hetdierlijk offer werd gebracht en, in de bodem, de riool waarlangs het bloed van het dier wegvloeide; in de hoek is een bekken uitgebouwd waarin, na de offerande, de handen werden gereinigd. Een andere tempel was opgericht met een steen uit Cappadocië zo doorschijnend dat het er, ook bij gesloten deuren, helder bleef. Rond elk keizerlijk vertrek zijn steeds kamers of aula's gebouwd waar de dienaars wachtten en onmiddellijk konden toespringen om de ‘Augustus’ te dienen. Praktisch blijft er weinig over van de versiering die de vertrekken van dit | |
[pagina 530]
| |
weelderig paleis verrijkte. Men is ook nog een vloeistof aan het bestuderen die de fresco's zal redden waarmee Nero zijn hele slaapkamer had laten overschilderen en waarvan nog maar enkele details door de stoflaag doorschemeren. Van de weelde van dit paleis kan ons een idee worden gegeven door het reusachtige porfieren bekken dat zich thans in de ronde zaal van de Vatikaanse musea bevindt en dat eertijds in een van de vertrekken van het ‘Domus Aurea’ prijkte, dat misschien Poppea's badkamer was: het is het grootste porfier uit één stuk dat ons uit de oudheid bekend is (25). | |
De villa HadrianaHet is een van die wandelingen zoals alleen Italië er bieden kan, wanneer men Tivoli's waterruisende villa d'Este en meteen de Renaissance verlaat en, westwaarts het voetpad naar het dal volgend, het visioen van de antieke wereld tegemoet gaat, de grote ruïnes van de villa Hadriana, het meest uitgestrekte van de Romeinse lustpaleizen, gedroomd en verwezenlijkt door keizer Hadrianus. Marguerite Jourcenar heeft in haar fictieve Mémoires d'Hadrien getracht het complexe karakter van deze verfijnde heerser opnieuw te analyseren: artiest die beelden en kunstwerken verzamelde, in boeken en sterren las, musiceren kon en dichten; reiziger die onvermoeid en nieuwsgierig de verre provincies van zijn imperium afzocht, nieuwe steden bouwde in de veroverde gewesten, het Romeinse leger hervormde en het gebied van de hoofdstad met enkele merkwaardige gebouwen verrijkte: de grootse tempel van het forum, gewijd aan Venus en Roma, waarvan de zuilemplacementen thans alleen nog door struiken zijn aangeduid; het Pantheon in een geheel vernieuwd aanschijn; het Mausoleum aan de Tiber dat, met de eeuwen, Rome's representatiefste gebouw is geworden, het Castel Sant' Angelo; en, eindelijk, deze villa Hadriana bijna zo groot als een dorp en waar de fantasierijke keizer de natuuroorden en monumenten die hem het meest hadden bekoord tijdens zijn verre reizen in het klein zocht te reconstrueren, vooral dan herinneringen aan Athene en Egypte. Zo vindt men hier naast de Academia, waar Plato onderwees, het Liceum en andere gebouwen van Athene, ook de Pecile terug, de grote met schilderijen versierde wandelportiek. De reproductie van Hadrianus is nog steeds, ondanks de afbrokkeling en de verwering, machtig. Van het neerhangende dak dat beiderzijds op pilasters steunde en een wandeling in de schaduw op elk uur van de dag mogelijk maakte, blijft niets over. Men ziet nog de kamertjes waarin, zo meent men, de wachtpretorianen zich ophielden. De groene vallei tussen de villa en Tibur - het huidige Tivoli, oase van idyllische kalmte, herschiep de keizer naar het beeld van de beroemde Thessalische vallei, ook door Horatius verheerlijkt, het Zephyris agitata Tempe. En zelfs heeft hij in een aantal onderaardse gangen de hel, de ‘Styx’ nagebootst, volgens de beschrijvingen hem door de dichters bezorgd. Het was een sombere hoek van de villa, overgroeid met anemonen. Aan de zuidkant van de villa heeft Hadrianus een kunstmatig dal laten graven waar hij het Egyptische Canope heeft gereconstrueerd en ook het kanaal dat de lustwijk met de Nijl verbond, en de weelderige dranklokalen en winkels aan beide oevers. Aan het uiteinde rijst de Serapeumtempel waar de keizer de schatten en kunstwerken verzamelde die hij meebracht uit Egypte, een land waarvoor hij een passie had en waarvan hij de plastische en decoratieve kunst naar Grieks-Romeins model wilde herscheppen. Aan deze kant worden de opgravingen steeds | |
[pagina 531]
| |
voortgezet. Steeds ontdekt men nieuwe onderaardse gangen die bewijzen dat, onder de villa, een even uitgestrekt onderaards paleis bestond, vermoedelijk bestemd voor het zeer uitgebreide dienstpersoneel. Naast een Latijns en een Grieks theater en verschillende bibliotheken heeft de villa ook reusachtige badinrichtingen voor zand-, zonne- en graduele waterbaden. Ook de huidige architect ziet nog met verbazing de stoutmoedigheid van de gewelven, de dikte van de muren, de verfijning in het schikken der ruimten, met zijdelingse of indirecte verbindingen, zó dat nergens een windtocht in het paleis kon binnendringen. In het Atrio dorico staan nog enkele, bijna gave vierkante dorische gleufzuilen overeind, die tot de schoonste uit de oudheid behoren. Een indrukwekkend plein omgeven door een peristylium van graniet- en cipollino-kolommen leidde naar de achthoekige ontvangzaal van de keizer, één weelde van marmer en stucco's, beelden en watermuziek. Oan de zuidkant was een belendende exedra waar zeven beelden in muurnissen water goten in marmeren vloerbekkens. Aan de overkant van het plein was er een nympheum met fonteinen en een verhoging waar vermoedelijk recitals van dichtkunst of muziek werden gegeven en balletten en toneelstukken opgevoerd. Maar als Hadrianus alleen wilde zijn met zijn boeken of zijn gedachten, dan sloot hij zich op in het heerlijke gebouw dat verkeerdelijk Teatro Maritimo werd gedoopt: een cirkelvormig tempeltje omgeven met een peristilium van ionische cipollynzuilen dat oprijst te midden van een breed water en waarover een lichte draaibrug door één mensenhand kon bewogen worden, zodat, al naar gelang de stand, de keizer zich kon afzonderen op zijn eiland of het verlaten. Het is duidelijk dat de mysterieuze schikking van de kamertjes bedoeld is om een eventuele rustverstoorder te verschalken. De binnenversiering van de villa Hadriana was eens van een onovertroffen weelde. De gangen stonden vol beelden: venussen en centauren, niobieden enhermafrodieten. Veel daarvan is nog bewaard in de Romeinse musea, vooral in het Vatikaan, o.m. de bekende sater in antiek rood en een deel van de mozaïeken: iedereen kent het motief van de vier tortels in verschillende houding op de rand van een waterbekken rustend. Maar het beeld dat men in de villa Hadriana als een leitmotief steeds weer ontmoette was dat van Antinoös, de schone Griekse slaaf die de keizer te Athene had ontmoet en naar Rome had meegenomen. | |
[pagina 532]
| |
Het moet bij Hadrianus meer dan een louter hartstochtelijke inversie geweest zijn. De dromerige, zachtmoedige jongeling die, gedwee en volgzaam, om hem heen dartelde, bracht in zijn intrigerende en venale omgeving een licht van jeugd en schoonheid. Hij verafgoodde deze Antinoös, dichtte oden op hem, richtte hem een tempel op en stichtte later, op een landtong aan de Nijl waar de jongeling in geheimzinnige omstandigheden, misschien door zelfmoord, omkwam, een stad (Antinopolis). Op alle mogelijke manieren liet hij hem door zijn kunstenaars uitbeelden en boetseren, als Apollo, als Bacchus, als Egyptenaar, steeds opnieuw, zonder het beeld volmaakt te vinden. De Antinoös-beelden van de villa Hadriana zijn over verschillende musea verstrooid. De villa Albani te Rome bezit een sprekend reliëf waar de jongeling, van terzij gezien met het fijne Griekse profiel, lauweren om de slapen en in de hand heeft, misschien als hulde voor zijn keizer. Van de schatten van de villa Hadriana heeft Constantijn heel wat naar Byzantium gesleept; ten tijde van Alexander Farnese werden tal van rijkdommen uit het paleis naar de villa d'Este overgebracht en de verweerde gebouwen hebben een goed deel aan materiaal geleverd voor de opbouw van Tivoli's omringende landhuizen. Toch bieden de ruïnes van de villa Hadriana een grandioos uitzicht met overal, tussen de gewonde muren en de gebroken zuilen, de cypressen die zwaardrecht en roerloos naar de hemel van de Romeinse campagna wijzen. Keizer Hadrianus heeft slechts luttele jaren van zijn gerealiseerde droom kunnen genieten. Op de vochtige keldermuur van zijn Mausoleum, sindsdien beurtelings door Pausen en Barbaren bezet, staan de laatste woorden van hem die zich van de vergankelijkheid van zijn genot steeds bewust geweest was: Animula vagula, blandula
Hospes comesque corporis....
Nec, ut soles, dabis iocos....
|
|