Streven. Jaargang 12
(1958-1959)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 515]
| |
Patrick van der Aalst A.A.
| |
[pagina 516]
| |
God blijft tegenwoordig aan zijn werk, want het kan evenmin voortduren als ontstaan door zichzelf. Daarom vinden we overal in de schepping een afbeelding van de Alomtegenwoordige, steeds verse sporen van de Eeuwige. Want God is niet alleen oorzaak van de schepping, maar tevens oerbeeld. Niet dat de betrekkingen van de Drieëenheid afdalen in het geschapen zijn, maar de schepselen, werkelijk van God afhangend, gelijken op Hem. Om echter uit de achtergelaten indrukken het beeld van de Drieëenheid te kunnen lezen, moet het verstand zijn voorgelicht door het geloof. Het zijn geen bewijzen om te overtuigen, maar verwijzingen voor overtuigden. Elk schepsel zegt op zijn manier hetzelfde; het verhaalt het oorspronkelijke mysterie en schetst de volheid waartoe het geroepen is. Zo mogen wij een verwijderd beeld van Gods leven ontdekken in de schepping. Elk schepsel is activiteit en ontvankelijkheid, beide in harmonie op elkaar ingesteldGa naar voetnoot2), en naarmate men stijgt in de hiërarchie van de wezens vindt men ze in steeds inniger betrekking verenigd. In het heelal is alles actief. De materie biedt zich niet alleen aan als bouwmateriaal met haar gewicht en weerstand maar in haar kleinste deeltjes - welke men lange tijd als inert beschouwde - ligt energie opgesloten. Deze verscholen activiteit, wordt meer immanent, in de levende wezens. Terwijl bij voorbeeld het vuur slechts de brandstof aantast, vormt de plant in zich een vrucht die ze van haar substantie voedt. Zij assimileert, groeit en biedt haar vrucht aan. Maar uiteindelijk is deze vrucht een zaad, dat zich van de plant losmaakt en een zelfstandig leven begint. Bij het dier vindt men een meer innerlijke werkzaamheid, het streeft naar zelfbehoud door zijn instinct, aanvallend en afwerend. De mens tenslotte bewerkt de wereld door zijn techniek en verrijkt zich geestelijk. Hier blijven de geestelijke vruchten in de ziel, waaruit ze opbloeien. Elk schepsel is ook ontvankelijkheid, passiviteit, zonder welke zijn activiteit onmogelijk is. De materie ondergaat onophoudelijk verandering door invloed van andere elementen. Van het atoom tot de macrocosmos is alles onderhevig aan onderlinge invloeden. Een plant leeft van de vaste stoffen, gassen en vloeistoffen die zij in zich opneemt. Het dier laat zich leiden door de indrukken, die van buitenaf in zijn zintuigen worden geprent. De mens ontvangt de inhoud van zijn geestelijke gedachten uit de buitenwereld. Elk schepsel is dus activiteit en ontvankelijkheid, maar deze zijn beide in evenwicht op elkaar ingesteld. Elk schepsel is een harmonie van geven en nemen. Zo is de stof een evenwicht van fysische en chemische binding. De plant is een harmonie van groei, zonder uitputting door te veel te geven, zonder hypertrophie door een te grote ontvankelijkheid. Het dier vindt in zijn instinct de maatstaf voor zijn activiteit en passiviteit. De mens tenslotte vormt in zijn persoonlijkheid een geestelijke harmonie van dynamisme en receptiviteit. Geen enkel schepsel kan zonder dat evenwicht bestaan, kan alleen geven of alleen nemen; beide zijn even noodzakelijk in een harmonie zonder welke een wezen zichzelf zou vernietigen. Zo vindt men in de schepping de sporen van God. Zij is een zwakke afstraling van Gods stralende volmaaktheid; God heeft zich ‘met luister bekleed’Ga naar voetnoot3). De kosmos heeft zijn geschiedenis, die een ontplooiing is van de kracht van God | |
[pagina 517]
| |
in hem. Deze lange evolutie is als een voorbereidende fase waarna ter elfder ure, de mens verschijnt. Deze is de koning die de natuur beheerst, de dichter die in staat is te lezen in het boek van de natuur, de priester die de schepsels kan opdragen aan hun Schepper. Hijzelf is het meest volledige - doch steeds onvolkomen - beeld van God. Door zijn natuur is hij een microcosmos waarin alle rijkdom van de wereld samenvloeit en hierdoor wordt het beeld van God reeds beter getekend. Maar vooral door zijn verheffing, kan hij Gods beeld en gelijkenis genoemd worden en is hij ‘geworden als een van ons’Ga naar voetnoot4). Maar de ingewikkeldheid der veelheid kan slechts een vaag vermoeden geven van de eenvoud der eenheid. Vooral ook, omdat door de overtreding de sporen zijn uitgesleten en door de zonde het beeld is vervaagd; wanorde, onwetendheid en boosheid vertroebelen ons uitzicht op God. | |
IDe mensheid is talrijk geworden en onder de vele volken is Israël uitgekozen, bijeengeroepen om bij uitstek het volk van God te zijn. De wijsheid ‘die zich vermaakte met de kinderen der mensen’Ga naar voetnoot5), kreeg van ‘de schepper een aanwijzing om haar tent te plaatsen in Jacobs stam’Ga naar voetnoot6). In dit volk concentreert zich de mensheid op God en schenkt God zijn weldaden aan de mensen. Een verbond gebaseerd op wederzijdse trouw, maakt van Israël het instrument en de erfgenaam van het godsrijk. Het uitverkoren volk wordt vooral door drie instellingen geleid: het koningschap, het profetisme en het priesterschapGa naar voetnoot7). De koning is door God gekozen als de leider van zijn volk IsraëlGa naar voetnoot8). Zijn macht is theocratisch, geheel van God afhankelijk. Hij is de herder der kudde: ‘Gij zult mijn volk Israël weiden, gij zult de leider van Israël zijn’Ga naar voetnoot9). Aangesteld toen het volk door de Filistijnen werd bedreigd, is de koning niet alleen een heerser, maar ook een bevrijder. De profeet is de ziener van Gods plannen en zijn woordvoerder. Het woord Gods is tot hem gericht en door hem tot het volk. Hij verwijst naar een ideaal, is voorstander van de absolute waarheid en geeft aldus soms aanstoot aan een geïnstalleerde en formalistische mentaliteit. De priester treedt op als middelaar in het aanbieden der offergaven aan God en in het doen neerdalen van de zegen van Jahweh over het volk. ‘Zo zal de priester verzoening voor hen verkrijgen voor het aanschijn van Jahweh’Ga naar voetnoot10). Daarom is de priester afgescheiden van het volk: ‘Zo moet gij de zegen over Israëls kinderen uitspreken: Jahweh zegene u en behoede u; Jahweh doe zijn aanschijn over u lichten en zij u genadig; Jahweh wende tot u zijn gelaat en schenke u vrede. Zo zullen zij mijn naam op de kinderen Israëls doen rusten, en zal Ik hen zegenen’Ga naar voetnoot11). Maar noch het volk, noch zijn instellingen hebben volkomen aan hun zending beantwoord. Het volk was ontrouw, het koningschap ontaardde, de profeten zwegen en de priesterkaste verviel in formalisme. Maar God deed, opdat Zijn trouw zou blijken, uit de vergeten tronk een twijg opschieten, wiens schoonheid | |
[pagina 518]
| |
bloeit in verborgenheid en die kostbare vrucht zal dragen. Maria zal de samenvatting zijn van alle genade van het godsvolk waaruit Gods Zoon wil geboren worden. De mensheid door de zonde verblind heeft Gods tekens niet in de schepping gelezen; Israël, in zonde verhard, gaf aan Gods stemmen geen gehoor. Toen heeft God het volle licht aan de wereld getoond en gesproken door zijn Woord. Zo blijkt Gods trouw ten opzichte van de Joden en Zijn barmhartigheid tegenover allen. In de mensheid van Christus deelt God Zijn leven mee aan de schepselen. De Vader is de allereerste oorsprong. Uit hem vloeit de godheid als uit haar bron, ook Hij nam het initiatief tot de schepping, en nu, na de verwording der mensen, dat van de verlossing. Hij wil de mensheid gratie verlenen in zijn Zoon. Toen wij nog zondaars waren heeft Hij een begin gemaakt, heeft Hij de oorspronkelijkheid van zijn liefde getoond en zijn enige Zoon tot ons gezonden. En in zijn Zoon heeft Hij ons alles gegeven. De menswording is een ‘staatsgreep van liefde’, waardoor God zijn rijk onder de mensen installeert. De Zoon, die eeuwig geboren wordt uit de Vader, manifesteert deze geboorte in zijn menswording. Het Woord dat in de eeuwigheid door de Vader gesproken wordt klinkt nu in de tijd. Door Hem is het beeld van de Vader onder de mensen zichtbaar geworden. Hij is gekomen om ons weer toegang te geven tot de Vader, om te getuigen voor de waarheid, om de familiegeest die Vader en Zoon verenigt onder de mensen te brengen. De Heilige Geest vervult de Messias en de messiaanse tijd. Door zijn wonderlijke werking is Gods Zoon mens geworden, strijdt Christus tegen de slechte geesten en sticht het innerlijk en geestelijk godsrijk. Van de volheid van zijn Geest schenkt Christus aan de mensen; de Heilige Geest zal het bruidsgeschenk zijn dat Christus aan zijn kerk zal nalaten. Zo is Christus het sacrament van God. In Hem wordt Gods leven aan ons getoond en gegeven, Hij is tegelijkertijd het teken en de realiteit van Gods liefde. Maar in Christus, de enige middelaar, is niet alleen God medegedeeld maar tevens de mens opgenomen. Hij is ‘de zoon des mensen’ waarin de gehele mensheid vervat ligt als in een nieuwe Adam. Hij is alléén het ware Israël, verenigd in een nieuw verbond, waarin op sublieme wijze de beloften worden gerealiseerd en ondenkbaar overtroffen. Wat in het oude verbond verspreid lag aan menselijke waarden, de instellingen van koningschap, profetisme en priesterschap, wordt in Hem op verhevener wijze teruggevonden, en verwijst tegelijkertijd naar de Drieëenheid. Christus is koning, profeet en priester. Zo is Christus de ontmoeting van God en de mensen. In hem vinden we de koninklijke macht van de Vader, de ‘Woordvoerder’ die de totale waarheid leert, de Priester die ons in zijn offer vergoddelijkt door zijn Geest. En tevens vinden de instellingen van koningschap, profetisme en priesterschap die het volk van Israël leidden, leerden en heiligden, hun voltooiing in Hem. Daarom is Christus ‘de weg, de waarheid en het leven’Ga naar voetnoot12). Christus is de weg. ‘Niemand komt tot de Vader, dan door Mij’. Een weg heeft slechts betekenis in betrekking tot zijn eindterm. De grote tocht van het godsvolk, leidde van het land van verdrukking door de woestijn naar het be- | |
[pagina 519]
| |
loofde land. Deze uittocht werd herdacht in het Pascha. Jesus zal in zijn mensheid deze tocht hernemen. Hij resumeert het godsvolk en herneemt de geestelijke reis door de woestijn waar zijn verblijf van 40 dagen aan de 40 jaren herinnert, waar de verzoekingen van het volk zich aan Hem herhalen. Maar Hij zal niet bezwijken en toont zich hierdoor het ware Israël, de werkelijke zoon van God. De woestijntocht van het volk kondigt tevens de christelijke sacramenten aan waardoor onze geboorte en groei in Christus worden gesymboliseerd. In Hem zullen we het nieuwe Pascha beleven, een nieuwe exodus uit het rijk der duisternis naar het rijk der glorie. Door het Pascha van Christus ‘waardoor Hij uit deze wereld naar de Vader ging’Ga naar voetnoot13) ‘staat de weg tot het heiligdom voor ons open, een nieuwe en levendige weg, die Hij ons heeft gebaand’Ga naar voetnoot14). Christus is de waarheid. Hoewel als pelgrim op aarde rondtrekkend kon Hij spreken als hemelbewoner. Hij is ooggetuige. Daarom is de waarheid die Hij brengt ver verheven boven alle geschreven of gesproken woord. Hij is het enige Woord Gods. Hij is in de wereld gekomen om te getuigen voor de waarheid, alwie uit de waarheid is luistert naar zijn stemGa naar voetnoot15). Daarom haalt de aardse wijsheid haar schouders op: wat is waarheid? Hij geeft ons geen filosofie, en voor de mens die gewend is alles te meten met de el van zijn verstand, zal Hij een teken van tegenspraak zijn. Hij spreekt eenvoudige taal zoals men tot kinderen spreekt, aan de kleinen vertrouwt Hij zijn geheimen toe, in goddelijke eenvoud zegt hij ‘woorden van eeuwig leven’. Nochtans vernieuwde de leer van Christus totaal het menselijk denken, gaf nieuw inzicht, ander accent, nieuw licht dat de blinden verlichtte en de verlichten verblindtGa naar voetnoot16). Christus is het leven. Zoals de Vader in zichzelf het leven heeft, zo gaf Hij ook aan de Zoon in zichzelf het leven te hebbenGa naar voetnoot17). Zoals de Vader voor Hem een bron van leven is, zo zal de mensheid van Christus een bron zijn waarin het goddelijke leven uitmondt, waar de mensen komen putten uit Zijn volheidGa naar voetnoot18). Zo worden wij in Christus aan een nieuw leven deelachtig door de kennis van de Vader en de liefde van de Geest. Daartoe moet de mens met Christus verenigd blijven, zoals de ranken met de wijnstok. Als eerste is Hij het graan geweest, afgestorven in de aarde, om veel vruchten voort te brengen, om het leven te geven in overvloed. Sinds zijn verheerlijking gaf Hij ons zijn Geest, die levend maakt, die werkzaam is in de sacramenten waardoor ons het leven van Christus toevloeit. Allen die hun aardse leven willen verliezen, vinden hier het goddelijke leven dat hen verwekt, doet groeien en vervolmaakt totdat Christus alleen nog in ons leeft. | |
IIAls Christus de enig geliefde Zoon is waarin de Vader zijn welbehagen vindt, als Hij het mensgeworden Woord is dat alle waarheid in zich bevat, als Hij alleen de volheid van de Geest heeft ontvangen, dan volgt daaruit dat het nieuwe godsvolk de Vader slechts kan behagen in Christus, het Woord Gods en de gaven van de Geest slechts kan ontvangen in Christus. Het is slechts Gods volk voorzover het in Christus bevonden wordt. Deze totale Christus is de kerk. Zoals Christus vervuld was van God, zo zal de kerk vervuld zijn van Christus. De kerk is aldus het huis van God, waar alle huisgenoten in Christus geschaard zijn om de éne God, de Drieëenheid. De | |
[pagina 520]
| |
mensen ‘bijeengeroepen’ in de kerk worden er toegelaten tot de familie van God. Vervuld van de Heilige Geest, worden zij omgevormd naar het beeld van Christus tot kinderen van de Vader. Christus is teruggekeerd naar de hemel, waar Hij steeds de verdediger blijft voor de mensenGa naar voetnoot19). Maar bij zijn vertrek zendt Hij de apostelen, Hij prolongeert zijn mensheid door mensen en bezielt hen met zijn goddelijke Geest. De ‘Geest van Jesus’Ga naar voetnoot20) zal het werk van Jesus voortzetten. Hij sticht geen nieuwe kerk maar bezielt de kerk van Christus. Zoals de Zoon niet zijn eigen glorie zocht maar de Vader verheerlijkte, zo ook zal de Geest de Zoon verheerlijken. Na de hemelvaart wordt Christus' proces, door de eeuwen heen, herzien. De Geest is de promotor en verdediger van de godsverklaring. Hij getuigt voor Christus en bewijst tevens dat de wereld onrechtvaardig wasGa naar voetnoot21). Hij verdedigt ook het werk van Christus, leidt zijn bestuurders, verlicht het leergezag en heiligt hen door het wijdingsambt. Tegelijk met de Heilige Geest, worden de apostelen gezonden voor de opbouw van het huis van God. ‘Zoals Mijn Vader Mij gezonden heeft, zo zend ik u’. Hij bekleedt hen met zijn gezag, geeft hun zijn leer en stelt hen aan als economen van zijn genadegaven. Zo zullen de Geest en de apostelen gaan samenwerken om Christus te doen binnendringen en te verspreiden. Hun werkzaamheid is niet te scheiden. De apostelen zullen het volk bijeenroepen door hun prediking die draagt tot aan de grenzen der aarde, de Geest is de inwendige roepstem die de mensen zal aantrekken om binnen te treden. Zo is de kerk een sociëteit van mensen in de mededeling van de H. Geest. Er is niet één juridische kerk, en een andere ‘kerk van liefde’, maar recht en mystiek zijn werkzaam als de tekens en de realiteit der sacramenten.
Beiden, de Geest en de mens, zijn werkzaam onder de mensen om ze om te vormen naar de gestalte van Christus. En zo zullen we in het mystiek lichaam, de kerk, de trekken terugvinden die we in Christus ontdekten. We vinden in haar de bestuursmacht, het leergezag en het heiligingsambt. Door deze drievoudige macht sublimeert zij de instellingen van het oude verbond. De apostelen als leiders, als getuigen en priesters hernemen op een hoger plan de functie die de koningen, profeten en priesters bij het oude Israël uitoefenden. Tevens is deze drievoudige macht van regimen, magisterium en ministerium, een deelname aan Christus' koningschap, profetisme en priesterschap; ze voegen er niets aan toe maar vloeien er uit voort. Ze weerspiegelen iets van de voorbeeldige oorzaak in het vaderlijk gezag, de prediking van het Woord en de bediening van de geestelijke gaven. Daarom is de kerk - in haar diepste vereenzelviging met Christus - op haar beurt voor de mensheid de weg, de waarheid en het leven. De kerk is de weg. Door haar bestuursmacht wijst zij de weg, bakent hem af door haar wetten, en alleen haar volgend komt men tot de Vader. De apostelen en hun opvolgers worden bekleed met het gezag van Christus, die alle macht van de Vader had ontvangen. Zij leiden de mensheid met goddelijk gezag, wie naar hen hoort luistert naar Christus en het is niet anders dan alsof God zelf door hen vermaantGa naar voetnoot22). Daarentegen wie hen wil bedriegen zondigt tegen GodGa naar voetnoot23), wie hen versmaadt, verwerpt Christus en de Vader, die Hem gezonden heeftGa naar voetnoot24). De kerk moet de wetten van Christus voorhouden, mag zelfs de klein- | |
[pagina 521]
| |
ste niet opheffenGa naar voetnoot25), maar ze kan krachtens haar bestuursmacht ook bindende wetten uitvaardigen: ‘Het heeft de Heilige Geest en ons goedgedacht, u geen zwaardere last op te leggen, dan deze noodzakelijke voorschriften....’Ga naar voetnoot26). Zij kan recht sprekenGa naar voetnoot27), met de roede dreigenGa naar voetnoot28), en ze bezit geestelijke wapens om straffen toe te passenGa naar voetnoot29). Als een lid niet wil luisteren naar de kerk, maar haar door zijn verderf besmet, kan ze die verwijderen, zoals Sint-Paulus deed met Hymeneus en AlexanderGa naar voetnoot30). Maar de gezagsdragers zijn ook mensen, ze mogen niet zijn als koningen, die hun macht laten voelenGa naar voetnoot31), maar hun regeren is als het weiden van een kuddeGa naar voetnoot32). Ze moeten de wrede wolven afweren, die Paulus voorzagGa naar voetnoot33) maar ook hun kudde voorgaan als een voorbeeldGa naar voetnoot34), als een andere goede herder. De kerk is ook lerares der waarheid. De apostelen en hun opvolgers zijn niet alleen bestuurders maar ook getuigen; ‘gij zult mijn getuigen zijn’Ga naar voetnoot35), ‘gaat, onderwijst alle volken’Ga naar voetnoot36). Zij preken op hun beurt wat ze gezien en gehoord hebben. Hun stemmen herhalen de blijde boodschap van het Woord. Het profetisme is in de kerk niet uitgestorven, veeleer vervolmaakt. Enerzijds is het werkzaam door nieuwe aspecten in het evangelie te suggereren, door kwalen aan te duiden en geneesmiddelen te vinden en zo de aandacht van het leergezag te trekken op een verborgen rijkdom. Maar anderzijds is het zaak niet iedere geest te gelovenGa naar voetnoot37), maar te beproeven vanwaar hij komt alvorens universele initiatieven te nemen. Maar in laatste instantie kan het leergezag ons verstand binden met een gezaghebbende verklaring. De gelovigen moeten dan het onfeilbaar woord aanhoren en aanvaarden als het woord van God. De kerk geeft ook het leven. Het Woord is werkzaam door zijn Geest, opdat het geloof aan het Woord werkzaam zou zijn door de liefde van die Geest. Hij immers heeft in onze ziel zijn liefde ingestort, Hij bezielt het huis Gods en wijdt het tot een tempel. Daarin zijn de gezondenen priesters, bedienaren van Gods gaven. Door de sacramenten delen de Geest en de mensen de vruchten uit die aan de kruisboom groeien. En het leven van de gelovigen moet als een offer zijn. Zij moeten hun lichaam als een levende offerande aanbiedenGa naar voetnoot38), als een offerlam van de oude wet, heilig en vlekkeloosGa naar voetnoot39). Maar zoals de offerande slechts door vuur verteerd kon worden, zo moet ook de Geest ons doordringen ‘om in de geest de werken van het lichaam te doden’Ga naar voetnoot40) opdat we aldus ‘een welgevallig offer zouden worden, geheiligd door de Heilige Geest’Ga naar voetnoot41). | |
IIIDe kerk heeft geen ander doel dan de mensen op te nemen en deel te doen hebben aan het leven van de drie goddelijke Personen. Zij is het huis Gods waar de mensen worden toegelaten in hun intimiteit. In de schepping is God tegenwóórdig, in de kerk wóónt God. Dat is, Hij is er tegenwoordig als iemand die gemeenschap zoekt. In de schepping is God aanwezig zoals een mens in een park, omgeven door bloemen en vogels, maar in de kerk verblijft Hij als een vader temidden van zijn kinderen. | |
[pagina 522]
| |
In het huis van God treedt elk mens in speciale betrekking met de goddelijke personen. De menselijke geest is een opening op het oneindige, door de genade gericht op God, ontvangt hij de stralen van de goddelijke geest. Dit innerlijk pinksteren, als warmte stralend of als vuur verslindend, reinigt de mens totdat hij gelijkt op de Zoon, die hem voert tot de Vader. Het leven van God, dat in ons neerdaalt, neemt in zijn kringloop ons in zich op. De nederdaling van de goddelijke personen wordt voor ons opstijging en assimilatie, die onze persoonlijkheid niet schaadt doch verheft. Dit goddelijk leven, dat de mens heiligt, is gemeenschappelijk aan de drie Personen, maar in het veroorzaakte effect is het niet verboden om een gelijkenis te ontdekken met ieder van de Personen van de Drieëenheid. In alle leden van de familie, vinden we enigszins een gelijkenis van het intieme leven dat in God op oneindig volmaakter wijze bestaat. De Heilige Geest is degene die de gelijkenis geeft. In Hem worden we in het goddelijke leven gedrenkt, hij wordt de adem van ons geestelijk leven, de zalving die ons christen maakt. Door hem bezield stijgt uit ons in onuitsprekelijke verzuchting, het woord, dat ons het meest op Christus doet gelijken: ‘Vader’. De Zoon is het voorbeeld. Zoals we de gelijkenis vertonen met de eerste Adam, zo zijn we voorbestemd om ook het beeld van Christus te vormen. Ons geestelijk leven is een voortzetting en ontplooiing van Christus' leven. In Hem levend door de liefde, kennen wij de waarheid en zijn op weg naar de Vader. De Vader roept allen tot zich. Maar niemand kan Hem bereiken tenzij in Christus en gedreven door de Geest. Hij ziet alle kinderen in zijn enige Zoon en bemint hen in hun wederzijdse Geest. Het is deze gemeenschap van God met de mens die de kerk ons biedt. En allen kunnen er aan deel nemen, aan allen wil zij het leven geven, de waarheid leren en de weg wijzen. Daarom hebben allen deel, hoewel op verschillende wijze, aan haar koningschap, haar profetisme en haar priesterschap. De ‘leken’ zijn niet uitgesloten en kunnen als kinderen van de Vader, getuigen van Christus en offeraars in de Geest het dikwijls veel verder gebracht hebben - veel meer op God gelijken - dan de ‘priesters’. Want de graad van de intimiteit in de deelname aan het goddelijk leven, leest men niet af uit de rang in de hiërarchie, maar uit de graad van het liefdeleven. Als er in het huis van God vele verblijven zijn, God wil er niets anders dan liefdeGa naar voetnoot42). Maar aan de gaven van God moeten onze gaven beantwoorden. Als men kind van God geworden is moet daaraan een nieuwe levensstijl beantwoorden. De moraal zal gezien worden in overeenkomst met onze waardigheid en in het perspectief van de te verwachten ontmoetingGa naar voetnoot43). Zo lang wij echter pelgrimeren, zien we slechts het beeld van God, onze naasten. In hen moeten we God beminnen. Onze naastenliefde is een sacramentele godsliefde. De mens is het beeld van God, Christus in ons bereik. Hij die niets nodig heeft, wil dat wij Hem weldoen in de evenmens. In onze liefde tot de naaste, manifesteren we de liefde van God, die in ons werkzaam is en beminnen we God die schuil gaat achter elk menselijk gelaat. Zo is de naastenliefde een deelname aan Gods liefdeleven en vertoont een gelijkenis met de drie Personen in GodGa naar voetnoot44). | |
[pagina 523]
| |
In onze activiteit onder de mensen gelijken wij op de Vader door aan allen te geven en te vergeven. Door de gave van ons zelf gelijken wij op de Vader van wie alles komtGa naar voetnoot45), en meer nog door mijn vergevingsgezindheid zal ik de Vader navolgenGa naar voetnoot46). Ieder, die ontvangt, lijkt op Christus. In de armen, in kinderen en gasten, is het Christus die onze gaven vraagt, en wat wij aan de minsten onder hen deden, hebben we aan Christus-zelf gedaan. De edelmoedigheid van de gever en de erkenning van hem die ontvangt, mogen geen afstand scheppen, maar zij worden in onderlinge vriendschap verenigd, zoals de Vader en de Zoon elkaar ontmoeten in hun beider Geest. In de kerk heeft elk mens de zending het goddelijke leven door zich tot de anderen te laten stromen. Zo is de naastenliefde geen onderbreking van de liefde van God, maar een criterium en een uitbreiding daarvan. Aan de uitspraak ‘Zoals de Vader Mij bemind heeft, zo heb ik U bemind’ beantwoordt de andere ‘Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u’Ga naar voetnoot47). Dit leven in liefde is bij uitstek werkzaam in de kerk, waarin Gods verborgen leven opwelt en een zichtbare bron wordt, die alle dorst kan laven. Het is deze liefde die de mensen aantrekt, want voor hen is de liefde de logica van het geloof, zij slechts kan de eenheid bewerken, waardoor de ‘wereld gelooft dat Gij Mij gezonden hebt’Ga naar voetnoot48). | |
IVZo is de kerk één, omdat God één is. Zij is de eenheid van mensen, opgenomen in de eenheid van het leven van de drie goddelijke Personen. Het goddelijk leven dat eeuwig gegeven wordt, ontvangen wordt en terugstroomt doet de drie personen in elkaar leven, Zij zijn één God. De kerk komt tot stand door de zending van de Zoon en de Heilige Geest. Deze zending is niets anders dan de eeuwige voortkomst gemanifesteerd in de tijd, zij openbaart de goddelijke personen en bewerkt het heil van de mensen. De zending van de Zoon door de Vader zal een middel zijn om de schepselen duidelijk te maken, dat Hij eeuwig uit de Vader geboren wordt. De zending van de H. Geest door de Vader en de Zoon is de manifestatie aan de geschapen wezens van de eeuwige voortkomst van diezelfde Geest uit de Vader en de Zoon. De orde van de zendingen beantwoordt aan de betrekkingen in het innerlijk leven van God, daar ze voor God niets anders zijn. Maar voor de mensen betekenen ze daarenboven een nieuwe zijnswijze en bewerken hun heiliging. De zendingen zijn evenmin als de voortkomst een verdeling van de éénheid van het leven van God. Aan dit leven nemen de schepselen deel. Het fiat van de schepping, hernomen te Nazareth voor de menswording en te Gethsemani voor de verlossing, is telkens als een open bres waardoor Gods goedheid buiten zichzelve treedt en de schepsels overstroomt. Is de natuur reeds een waardige gave van God, de bovennatuur is een gave aan onwaardigen. Het genadeleven is een inniger deelname aan Gods leven. En dit leven wordt ons geschonken in de kerk. Het goddelijk leven is als een haard in het huis van God, die zijn stralen uitzendt onder de mensen. Want de Vader die er zijn intrek heeft genomen, zendt onophoudelijk, want eeuwig, zijn Zoon en met Hem samen de Heilige Geest. Deze onzichtbare zendingen komen het vuur aanwakkeren dat door de zichtbare zendingen op aarde is gebracht. En het vuur straalt niet slechts, maar trekt ook aan. Het nieu- | |
[pagina 524]
| |
we godsvolk is als een grote familie bijeengeroepen in het huis van God, zoals Israël verzameld werd door de wet, zo wordt een nieuw volk verenigd door de stralende genade en de liefde van de Geest. En evenmin als de voortkomst of de zending de éénheid van Gods leven schaden, evenmin zal de veelheid van mensen de goddelijke éénheid van Gods leven schaden, evenmin zal de veelheid van mensen de goddelijke éénheid verminderen. Integendeel, zij worden erin opgenomen. Het mysterie van de éénheid der kerk, vloeit voort uit de éénheid van God en voert er naar terug. De diepste reden van de éénheid der kerk, is de éénheid van God. De kerk met haar drievoudige macht, komt voort uit de onverdeelde Drieëenheid. De bestuursmacht, het leergezag en het heiligingsambt verdelen de kerk niet, maar hebben als doel het goddelijk leven te grondvesten, te belijden en mede te delen. Zo is het probleem van de éénheid der kerk uiteindelijk een mysterie van heiligheid. In zo verre de mensen geen hinderpaal zijn voor het leven van God, zullen zij de éénheid der kerk bevorderen. De kerk zelf is onverdeelbaar als het leven van God, maar de mensen kunnen zich afscheiden. Zij zijn verdeeld door egoïsme en nationalisme, ze staan in gesloten groepen tegenover elkaar, door raciale, politieke en historische factoren gescheiden. Het is de tragiek van het schisma, en tegelijkertijd van het oecumenisme, dat wat de mens gescheiden heeft hij niet meer kan herenigen. De éénheid kan slechts van God komen, want het is Zijn leven. De éénheid der kerk is dus de uitbreiding van de éénheid van God. Zij komt van God en voert er naar terug. Het voorbeeld en het doel van de kerkelijke éénheid is God zelf: ‘Mogen zij allen één zijn gelijk Gij Vader het zijt in Mij, en Ik in U; mogen zij ook één zijn in OnsGa naar voetnoot49). In de Geest verenigd worden we dagelijks omgevormd naar het beeld van de Zoon door wie we gebracht worden tot de Vader. En op deze terugweg is Christus het eerste thuisgekomen, daarna zij ‘die Christus toebehoren bij zijn komst’. Dat zal het einde zijn, Christus die het koningschap weer terug overdraagt aan de Vader, opdat God zij: Alles in allenGa naar voetnoot50). Maar in afwachting worden we ‘in Hem opgebouwd, tezamen met de anderen, tot een woning van God in de Geest’Ga naar voetnoot51). |
|