Streven. Jaargang 12
(1958-1959)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 436]
| |
Kunstkroniek
| |
[pagina 437]
| |
wereld, doch komt slechts op de 71e plaats wanneer men dit in verhouding tot zijn gebied neemt. Eerst de eeuw van het luchtwezen, meer bepaald de ontwikkeling en mogelijkheden in onze generatie van het goederentransport per vliegtuig, veroorzaakte een grote ommekeer in de evolutie van het land: aldus kon het eindelijk, in de letterlijke zin van het woord, zichzelf ontdekken. Praktisch de hele 400 jaar van zijn ‘westerse’ geschiedenis leefde dit continent-binnen-een-continent op de smalle kuststrook van zijn bezit en richtte het zijn aandacht naar zee en overzee. Spanje was landmacht en organiseerde zijn koloniën naar het voorbeeld van het moederland. Portugal was zeemacht, en dit kleine volk van dappere zeevaarders kon ook moeilijk meer dan havensteden en handelskantoren stichten langs de kusten van zijn kolossaal imperium. Een wereldstad als Rio heeft het karakter van haar eerste geschiedenis bewaard: volledig gedesinteresseerd voor het binnenland, smeltkroes van internationale stromingen en levensvisies, bleef Rio (zoals weleer Alexandrië en later St.-Petersburg) gericht naar overzeese gebieden en hun beschaving, terend op een import-cultuur, die zich hoofdzakelijk kenmerkte door de proporties welke zij aanneemt onder de toverstaf van subtropische weelde en uitbundigheid. In het zwoele klimaat van Rio wordt de mens weerlozer overgeleverd aan de zoete bekoring van het dolce far niente en de onbezorgdheid om morgen, dan in Napels, en nooit zou een federaal bestuur van uit deze hoofdstad de binnenlandse problemen in hun juiste perspectief vermogen te zien noch met de nodige efficiëntie de ontwikkeling van het eigen land kunnen bevorderen. Zorgvuldige geografische, bodem- en klimaatstudie, met moderne middelen gedaan door een noordamerikaanse firma, deed ten slotte de reeds anderhalve eeuw geleden door de ‘Voorzienigheid’ aangewezen plaats als het ideale oord voor het nieuwe Brasilia kiezen, een 1200 m hoog plateau, op 940 km ten N.-O. van Rio. Indien wij in deze geschiedenis een ‘bijzondere voorzienigheid’ mogen zien, dan wel in het feit dat men niet bij het begin van onze eeuw, doch slechts nu, tot de werkelijke bouw van de hoofdstad is overgegaan. Want op architectuur-gebied was Brazilië toen een typisch koloniaal land, waar nabootsing en koud academisme hoogtij vierden. In de loop van een goede twintig jaar werd het één van de leidende landen van de wereld. De fantastische opbloei van een nieuwe bouwkunst had, zoals alle belangrijke gebeurtenissen in dit land, iets van een avontuur en van een revolutie. Tegenover de almacht van onbeweeglijke bestuursapparaten en vervlakkende bureaucratieën hebben enkele mensen hun naam en hun carrière eraan gewaagd om aan kunstenaars een echte opdracht te geven en een waarachtige kans en zij hebben gezegevierd. ‘Wij zijn immers in Zuid-Amerika!’ Niet zonder weemoed wordt een klein-europeaan aan deze waarheid herinnerd, wanneer hij b.v. van uit het Brussels Centraal Station de Keizerinlaan opwandelt en zich plots verplaatst waant in het starre decor van een Prospekt uit Moskou of een andere sovjetstad.
Brazilië's moderne revolutie nam haar aanloop in de kunstwereld: in 1922 werd te Sao Paulo de ‘week van de moderne kunst’ ingericht die, ontvangen met verschrikkelijke reacties, ook de uitwerking had van een bom. Alles was hier natuurlijk import, van Bauhaus en ‘nieuwe zakelijkheid’ tot plastisch negatieve vorm en abstract schilderij. Maar daarmee zat de gist in het deeg; kenmerkend was hoe de jonge revolutionairen niet alleen tegen het gebruikelijke eclectisme | |
[pagina 438]
| |
ten strijde trokken, maar ook een autochtoon, aangepast gebruik van de moderne principes voorstonden. In 1925 publiceerde Warchavchik zijn ‘Manifest van de functionele bouwkunst’, waarin hij le Corbusier's bepaling van het huis als ‘woonmachine’ overnam. Vanuit Rome, waar hij toen nog studeerde, eiste Rino Levi in de Braziliaanse pers urbanisatieplannen, aangepast aan de eigen condities van het land. In 1928 bouwde de pionier Warchavchik te Sao Paulo het allereerste moderne huis, in zgn. ‘kubusstijl’; van heinde en verre kwamen de Brazilianen het bekijken en bespotten. In 1929 werd de reeds wereldberoemde le Corbusier, op terugreis uit Argentinië en Uruguay, in Rio en Sao Paulo ontvangen zoals alleen Brazilianen beroemde mensen kunnen ontvangen, ook wanneer zij ze niet altijd begrijpen; de beroemdheid gaf enkele voordrachten, die door de jeugd niet meer zouden vergeten worden. In 1930 brak de grote politieke revolutie uit en het regime van Getùlio Vargas bracht een jonge generatie aan het bewind. Lucio Costa aanvaardde de directie van de Nationale Academie voor Schone Kunsten. Vanaf zijn eerste verschijnen voor het voetlicht der openbaarheid tot op de dag van heden bleef hij dezelfde: fijnbesnaard kunstenaar, bescheiden en humoristisch, geniaal durver en toch overtuigend, ontwapenend rationeel. Iedereen verwachtte dat Costa's bestuur het eind zou betekenen van de slaafse Ecole des Beaux-Arts-nabootsing; het machtige conservatieve korps wist hem echter te doen afzetten om een incident in een gehoorzaal. En daar zou het wel bij gebleven zijn, waren de studenten niet in staking gegaan met een passie die niets had van het typisch zuidamerikaanse strovuur: zes maanden lang hielden zij hun staking vol, alle maatregelen en bedreigingen ten spijt en kregen Costa terug. Onder zijn bezielende leiding werd de pleiade begaafde architecten gevormd, die thans Brazilië's roem uitmaken. 1935 werd een datum in de geschiedenis van de Braziliaanse kunst en zal ook een datum blijven in de internationale geschiedenis van de bouwkunst: in dit jaar werd een wedstrijd uitgeschreven voor een nieuw Ministerie van Openbaar Onderwijs. De jury bekroonde een ontwerp, dat uitblonk door zijn middelmatig academisme. De minister, Gustavo Capanema - zijn naam verdient voor de geschiedenis bewaard te blijven - feliciteerde de gelauwerde, reikte de prijzen uit, en besloot dan het gedurfde ontwerp van een ‘gezakte’ te laten uitvoeren. De gezakte heette echter Lucio Costa, die onmiddellijk als voorwaarde stelde, dat ook de andere afgewezenen zouden meewerken. Gelukkige natie: de minister gaf zijn instemming. De afgewezenen droegen de thans beroemde namen: Oscar Niemeyer, Carlos Azevedo Leao, Jorge Moreira, Affonso Eduardo Reidy, Hernani Vasconcelos. En meteen waagde Costa een laatste poging: le Corbusier ipsissimus naar Brazilië uit te nodigen als raadgever. Zo kwam le Corbusier in 1936 enkele tijd wonen en werken met deze jonge, enthousiaste architectengroep. In dit gebouw (detailbeeld ill. p. 3) vinden wij reeds enkele karaktertrekken, die kenmerkend zullen blijven voor de Braziliaanse architectuur. Vooreerst de paalbouw, technisch gemakkelijk uitvoerbaar dank zij de skeletstructuur. Welke ook de theoretische redenen voor deze door le Corbusier zo geliefde ‘opheffing’ van het gebouw zijn, in dit broeierige klimaat is de paalbouw een weldaad: het temperatuurverschil tussen zongevel en schaduwgevel veroorzaakt er een luchtstroom die weldoende koelte brengt. Had men dit principe b.v. toegepast in Copacabana, het ‘sjieke’ plagekwartier, waar heel Rio wil wonen, dan genoten | |
[pagina *13]
| |
henrique e. mindlin
sérgio w. bernardes
| |
[pagina *14]
| |
pedregulho
affonso e. reidy
| |
[pagina *15]
| |
lucio costa
| |
[pagina *16]
| |
lina bo bardi
oscar niemeyer
francisco bolonha
oscar niemeyer
lucio costa
| |
[pagina 439]
| |
daar niet alleen de strandgevels van de frisse oceaanlucht, maar had deze het hele district kunnen doortrekken, terwijl nu de eerste laan áchter de strandlijn reeds al de genoegens van een smeltoven biedt. Het nationale, aangepaste karakter van de Braziliaanse architectuur zij hier nogmaals beklemtoond; in ons klimaat zijn open gaanderijen, waarbij minstens een deel van het gebouw de grond raakt, misschien een weldaad, maar de volledige toepassing van het paalwoning-principe, dus de volledige openheid, levert ons weliswaar de doordringing van het gebouwencomplex met de natuur, doch met de natuur in haar ongezelligst aspect: het worden akelige tochtvelden, waar men zich tien maanden van de twaalf rillend doorheen haast. Vervolgens, bij alle functionaliteit en ingewikkelde organisatie, de beheersing van het geheel door een groot lijnen- en vlakkenspel, dat met tegenstelling en afwisseling een ongemeen levendig plastisch effect bereikt. Ten slotte de integratie van de zonneluiken in de architectuur: in zuidelijke landen worden de noodzakelijke zonneluiken gewoonlijk aan het in zichzelf klare gebouw toegevoegd, zodat zij het ontsieren en menige zonnige gevel een stofferig en rommelig uitzicht schenken. Hier echter worden zij vanaf het begin in de architecturale wand betrokken, om er naast hun nuttigheidsfunctie ook de geleding, het leven en de kleur van te bepalen.
Onder de jongeren, die aan het nieuwe ministerie meewerkten, had Oscar Niemeyer de meest sensationele loopbaan en overtrof door zijn werken alle verwachtingen, die men op hem had gesteld. Thans wordt zijn naam over heel de wereld in één adem genoemd met Gropius, le Corbusier, Mies van der Rohe en Wright. De internationale ‘staf’ realiseerde het complex der Verenigde Naties te New York in feite volgens Niemeyers project. Samen met de medewerking der allergrootsten werd ook de zijne voor de Interbau te Berlijn gevraagd. Bij alle zakelijke doelmatigheid en organisatie bracht deze geboren Braziliaan opnieuw een element van speelse fantasie in zijn ontwerpen. Hij is degene, die de moderne architectuur bevrijdde van het al te intellectuele dwangbuis der zakelijkheid. Een gebouw is immers niet alleen een woonmachine maar een levensruimte. In haar noodzakelijk streven naar uitzuivering van het overtollige bouwde de ‘nieuwe zakelijkheid’ vóór een dertigtal jaren haar door het volk ‘cubistisch’ bestempelde woningen volgens de zuiverste principes; maar de mens is geen zuiver principe. De gebouwen waren rationeel verantwoord, alles erin was berekend op de functie van het wonen, geconcipieerd volgens de zorgvuldig omschreven idee ‘mens’; de mens is echter geen idee en slechts gedeeltelijk rationeel; het ándere, misschien ‘menselijkste’ deel van zijn wezen voelde zich in zijn zakelijke woning verhongeren. Niemeyer bouwt voor de levende mens, geniaal en durvend, fantasierijk, vol originele invallen, steeds verantwoord maar soms terzelfdertijd verrassend speels tot op de rand van de sensatie. Verbeeldingloze puristen staan tegenover zijn kunst wel eens wantrouwig: zoals elke werkelijke schepping bevat zij immers méér dan het vooraf berekenbare. Zo b.v. zijn woning (ill. p. 4), op een heuvel bij Rio gebouwd, waarvan de bovenste verdieping zich door de golvende lijn van het vlakke dak in de natuur ‘incorporeert’: tuin, zwembad, rotsblok, terras en woonkamers vormen één levensruimte; lager bevinden zich, met uitzicht op de sterkere heuvelhelling langs de achterzijde, de dienstlokalen en slaapkamers. Of zijn beambtenwoning bij de basis van het luchtvaartlaboratorium (ib.): aan de helling van de bodem beantwoordt de tegengestelde helling van het dak. De woonruimte ziet gedeeltelijk uit op een woning- | |
[pagina 440]
| |
tuin, gedeeltelijk op een moderne versie van de autochtone ‘vlechtwand’ die het zonlicht tempert; langs de andere zijde bevinden zich: beneden, de open veranda's, dienstlokalen (zoals garage) en boven, de slaapkamers.
Onder de ‘jongere’ generatie vermelden wij nog Lina Bo Bardi, van wie het merkwaardig moderne museum te Sao Paulo reeds wereldroem verwierf (zij werd in Europa gevormd). Hier geven wij het woonhuis van de familie Bardi (ill. p. 4), eveneens op een helling gebouwd. De officiële vertrekken zien uit op de begane grond langs de straatkant. Naar de tuin toe zien wij woning en beplanting in elkaar overlopen dank zij het overdekte terras, van waaruit de trap naar het midden van de woonruimte leidt. Deze steunt op eenvoudige metalen buizen; dak en vloer vormen de afsluiting, alle andere wanden zijn volledig open: in Sao Paulo is de zon niet meer de gevreesde vijand als in Rio, en daar deze glazen woning naar het oosten gericht is, volstaan gordijnen tegen de zon, terwijl de ‘glazen kast’, midden in de natuur, ook al de wisselingen van de natuur laat meeleven en terzelfdertijd ertegen beschermt. Het Pedegrulho-project, uitgebreide volkswijk, ontworpen door Affonso Reidy, stedebouwkundige van Rio, verenigt alle karakteristieken van de hedendaagse Braziliaanse architectuur: functionaliteit en verbeelding - vaak slechts schijnbare speelsheid, want het terrein zelf noopt tot deze vloeiende algemene vormen (ill. p. 2) -, sterke organisatie en plastisch vlakkenspel, voor bepaalde noorderlingen soms een tikje barok aandoend - maar waarom zou het moderne het uitgesproken nationale van de roemrijke traditie verloochenen? -, volledige aanpassing aan landschap, klimaat en levensgevoel der mensen, aanwending van de aloude middelen van een beproefd vakmanschap (men notere b.v. het grote azulejo-wandmozaïek) binnen de koenste mogelijkheden van de hedendaagse techniek. Niet alleen voor de grootstadsarchitectuur vond Brazilië gelukkige en sierlijke oplossingen, ook voor het landhuis werd een eigen stijl ontworpen, die het land voorgoed verlost van valse ‘châlets’, moorse paviljoentjes of neo-klassieke frontons. De nieuwe landhuisbouw verenigt bescherming en openheid; de huizen zijn zeer horizontaal beklemtoond maar verrijzen op een isolerend terras; een dankbaar gebruik wordt gemaakt van het plaatselijk materiaal: natuursteen en hout, binnen de aanwending van het stevige en in de uitbouw dan ook goed zichtbare staal- en betongeraamte; daarnaast echter betrekt men de doelmatig gebleken autochtone of koloniale elementen, esthetisch zowel als functioneel, in de architectuur: de azulejos (geglazuurde tegels, in de middeleeuwen overwegend blauw, vandaar hun naam) nog steeds erkend als de enig werkelijk gezonde en duurzame wandbekleding in een heet klimaat, de zonneluiken, afwisselend horizontaal of vertikaal als quebra-sol (‘zonnebreker’), beweeglijk of vast, de oude vlechtwand, nu een opengewerkte wand met afwisselend strenge of speelse geometrische tekening. Detailfoto's van de landhuizen door Henrique Mindlin, Sérgio Bernardes (bouwer van het Braziliaans paviljoen op de Brusselse W.T.), of van de in weelderige plantengroei verscholen fazenda door Francisco Bolonha, zijn te arm om ons een adequaat idee te geven van hun aangepastheid aan de omgeving zowel als aan de behoeften en verlangens van de bewoners.
Op het gebied van het woningcomplex, het moderne burgerlijke flatgebouw, heeft Lucio Costa in zijn ‘Bristol’- en ‘Caledonia’-residenties, gelegen in het | |
[pagina 441]
| |
paradijselijke Eduardo Guinle Park te Rio, zowat het uiterste gepresteerd van hetgeen de moderne Braziliaan van zijn woning kan verwachten (ill. p. 4); buiten zien wij opnieuw de functionele en toch plastische aanwending van de reeds vermelde typische elementen: paalbouw, veranda's, quebra-sol en doorboorde wand; binnen zijn de wanden verschuifbaar en de ruimten uitwisselbaar. Lucio Costa, de fijnste en steeds ook de bescheidenste onder de Braziliaanse architecten, trok zich in 1939 reeds terug uit de bouw van het Onderwijs-Ministerie, doch verscheen door zijn geniale en eenvoudige oplossingen telkens opnieuw op de voorgrond, leider malgré lui. Ook het project voor de nieuwe hoofdstad Brasilia komt van hem. Toen in september 1956 de Companhia Urbanizadora da Nova Capital, in afkorting Novacap, werd opgericht, en Niemeyer de opdracht kreeg dadelijk het presidentspaleis, het Palacio de Alvorada, en zijn kapel te ontwerpen, verlangde hij dat een prijsvraag voor het stadsproject zou worden uitgeschreven. Een internationale jury, met de beroemdste architecten van heden, koos onder de 26 inzendingen het project van Lucio Costa. Costa begon de uitleg bij zijn schetsen met: ‘Ik had eigenlijk niet de bedoeling in te schrijven voor deze prijsvraag en eigenlijk doe ik er ook niet aan mee. Hoogstens veroorloof ik mij, een mogelijke oplossing te suggereren, die ik niet heb gezocht, maar die zich als het ware vanzelf opdringt....’. En inderdaad, bij nadere beschouwing blijkt dit ontwerp, met zijn absolute nieuwheid en oorspronkelijkheid, zozeer het vanzelfsprekende, ideale, eenvoudige, als alleen een geniale oplossing vanzelfsprekend kan zijn. Het Palacio de Alvorado en zijn kapel, het Toeristenhotel en de eerste woningcomplexen zijn reeds gebouwd; op de fotografische documenten verschijnen zij monumentaal en functioneel, en toch luchtig elegant, streng binnen hun constructieve lijnen gesloten, in de ruimtelijke verhouding aan elkaar plastisch beantwoordend, en terzelfdertijd licht als reuzenvliegers op de hoogvlakte neergezet. Binnen een paar jaar zal een oordeel over Brasilia mogelijk zijn; maar wanneer de indruk in natuurlijke grootte beantwoordt aan de indruk, die de maquette maakt (ze werd met gerechte fierheid te Brussel tentoongesteld), dan wordt dit de modernste en meest efficiënte, doch ook één van de aangenaamste hoofdsteden onder Gods zon. Op één ding zal de mens niettegenstaande zijn ijver toch moeten wachten: op de langzame groei der plantsoenen, tot boom en steen, schaduw en licht, natuur en architectuur de gedroomde eenheid hebben verwezenlijktGa naar voetnoot1). |
|