zeer het paviljoen van het Land, maar eerder het paviljoen van ‘the American Way of Life’ als exportartikel aangeboden. ‘Kijk eens hoe prettig en gemakkelijk men bij ons leeft, o.m. dank zij onze automatisatie’. De stand van ‘onopgeloste problemen’ wilde anderszins een getuigenis van democratische eerlijkheid zijn. Het U.S.A.-paviljoen bleek - alle verhoudingen in acht genomen - niet overladen
met ‘cultuurgoederen’. Het merkwaardigste was wellicht het ‘Creative Center’ waar de Angelsaksische bezorgdheid voor het kind op gelukkige wijze tot uiting kwam.
Tegen het machtige U.S.A. paviljoen stak het paviljoen van Canada gunstig af: de ondernemingsgeest van een nieuw land, de pionierstradities als nationale karaktertrek en tevens de culturele waarden en de eerbied voor de Franse nationale minderheid werden er gedemonstreerd. Een ander land dat ons zijn ‘way of life’ wist voor te stellen, maar dan niet als exportartikel maar eenvoudigweg als belijdenis, was ongetwijfeld Japan. In de American way of life die gedemonstreerd werd zat eigenlijk niets diep aantrekkelijks, alleen show en attractie, terwijl Japan kon ontroeren door het blootleggen van zijn volksaard: natuur-verbondenheid, levensechtheid en levenseenvoud, werkzaamheid.
Tschecho-Slowakije had een uiterst merkwaardig paviljoen. Zeer vele technische en culturele stands behoorden tot de beste van de W.T. Het meest treffende echter was het evenwicht, de harmonie tussen de traditionele en de technische uitingen van de beschaving. Het was mooi te zien hoe dit Land een overgangsgebied vormt tussen Oost en West en veel deed de toeschouwer terugdenken aan het Duits-Habsburgse verleden van Tschecho-Slowakije.
Het mag wel jammer genoemd worden dat wij weinig te zien kregen van het streekeigene, het regionale element, op deze W.T. Wij geven toe dat zulks wel moeilijk te doen was. Toch blijven de regionale culturen de meest hechte basis van de nationale culturen en de levendigste bronnen van de menselijke cultuur. Eén enkel klein paviljoen van een landje dat geen volk maar een regio vertegenwoordigt - nl. Lichtenstein - heeft dit tekort enigermate goed gemaakt door ons op bijzonder aantrekkelijke en overzichtelijke wijze regionaal leven en regionale cultuur aan te bieden. Hierdoor kon dit kleine vorstendom in deze onmetelijke W.T. toch voor een eigen aspect en een belangrijk alhoewel vaak verwaarloosd aspect van het geluk van de mens de aandacht vragen.
Ook België kon niet anders dan zijn nationale geest t.w. zijn gebrek aan nationale geest demonstreren - ook al bedoelden de inrichters dat niet.
De Belgische secties waren eigenlijk de trouwe weerspiegeling van de grote bedrijfstakken van een industrieel kapitalistisch land. Men pleegt in België veel kwaad te zeggen van de ‘ambtenaren’. Op de W.T. kwam het echter uit dat de secties door ‘ambtenaren’ verzorgd beslist niet de slechtste waren! De bekoorlijke afdeling Waters en Bossen, het overzichtelijke en educatieve paviljoen van de Landbouw doen de ambtenarij van ons zo verwaarloosde departement Landbouw beslist eer aan. De afdeling van het Nationaal Sportinstituut had weliswaar een dankbaar onderwerp, maar sprak toch zeer beslist de massa aan in de zin van een gezondere en actieve vrije tijdsbesteding. De paviljoenen van de industriële bedrijfstakken waren doorgaans banaal van architectuur en zuiver commercieel van bedoeling. Het geluk van de mens werd hier overwegend bekeken in de portemonnaie van de inrichters. Dit was nog meer het geval met de paviljoenen van grote Belgische firma's. Het minst educatieve en geestelijk het ‘kleinste’ was het paviljoen van de voedingsnijverheid als grootwarenhuis