| |
| |
| |
Julius Raab
Prof. Dr. Otto Forst de Battaglia
UIT de verscheidenste beroepen zijn er mensen opgetreden, die bijzonder geschikt werden genoemd om staten en volken te regeren: veldheren, filosofen, priesters, economen, hooggeborenen en proletariërs; nooit echter bouwmeesters. En toch zou men verwachten dat wie gebouwen construeert, die vaak langer duren dan de meeste politieke constructies, ook geschikt moet zijn een staat te ordenen en deze orde te behoeden. In de nieuwste geschiedenis zijn er slechts twee voorbeelden van architecten die met succes de regering leiden. Het ene is Polen, waar de zeer begaafde en reeds vroeg met een prijs bekroonde urbanist Spychalski als Minister van Defensie de zwaar belaste erfenis van Rokossowski aanvaardde en een der steunpilaren van Gomulka bleek, het tweede en belangrijkste is Oostenrijk.
Julius Raab, vanaf 2 april 1954 bondskanselier der Republiek, bouwmeester zoals zijn vader en meerdere voorvaders van moederszijde, is een dier staatshoofden en politici van een klein land, die een internationale naam hebben, zoals eens - te recht of ten onrechte - Masaryk en Benesj in Tsjecho-Slowakije, Apponyi in Hongarije, Titulescu in Roemenië, Venezilos in Griekenland, Motta in Zwitserland, Branting in Zweden en Seipel in Oostenrijk, zoals thans nog Spaak in België en Salazar in Portugal. De 29ste november 1891 in St.-Pölten, 60 km van Wenen, geboren, stamt hij van vaderszijde uit Silezië. Zijn grootvader was smid, zijn vader kwam als leider van een bouwfirma tot aanzien en vermogen. Van Julius' beide broers woont de een reeds lang in Zwitserland en is daar cultuurattaché bij het Oostenrijkse gezantschap, na vroeger professor aan hogere scholen geweest te zijn. In zijn kinderloos huwelijk adopteerde hij een zoon die Zwitsers staatsburger werd. Ook de Oostenrijkse bondskanselier heeft uit zijn gelukkige verbinding met een evenals hij publiekschuwe echtgenote geen nakomelingen. Dat heeft ertoe bijgedragen dat hij zich geheel aan de dienst der gemeenschap kon wijden.
Na het door Benedictijnen geleide gymnasium Seitenstetten en de Technische hogeschool te Wenen gevolgd te hebben, werd Raab in de eerste wereldoorlog opgeroepen. Hij bracht het tot tweede luitenant en stond bekend als voortreffelijk officier. Aan meerdere fronten trok hij de aandacht der militaire overheid. Aan het Italiaanse front ontmoette hij de latere bondspresident Körner, destijds kolonel en hoofd van een staf. Deze heeft Raab nooit vergeten. Toen Raab, na zijn benoeming tot hoofd der regering, in 1953, zich aan de president ging voorstellen deed hij dat met de woorden: ‘Oberleutnant Raab meldet sich gehorsamst’. Generaal Körner, na zijn uittrede uit het leger een der leiders der socialistische partij, beantwoordde dit gebaar van de leider der burgerlijke volkspartij door de bondskanselier terstond met ‘du’ aan te spreken, in de trant van het oude Oostenrijkse officierscorps. Steeds heerste tussen beiden een ongestoorde harmonie.
Na de oorlog kreeg Raab op ander terrein zijn man te staan. In het burgerlijk leven ontvouwde hij, na in 1922 het ingenieursdiploma behaald te hebben, een dubbele activiteit; in het bedrijf van zijn vader en als lid der christelijk-sociale partij. Toen hij zes en dertig was, werd hij als afgevaardigde van St.- | |
| |
Pölten in de nationale raad gekozen, waarin hij zitting had tot in de dagen van Dolfuss' standenstaat. Overtuigd tegenstander van het Marxisme, sloot hij zich bij de Heimwehrbeweging aan die onder Starhemberg zeer heterogene elementen verenigde. Raab heeft zich op een beslissend ogenblik in 1930, toen het erom ging of zich de Heimwehr met de N.S.D.A.P. zou verbinden, met kracht tegen een dergelijk verbond verzet. Hij en de Nederoostenrijkse Heimwehr begaven zich niet in het bruine kamp, zoals de Stiermarkse en gedeeltelijk de Opper-oostenrijkse leiders dezer beweging deden. Na de uitschakeling van het Parlement wijdde hij zich aan de organisatie der neringdoenden. Als lid van de ‘Bundeswirtschaft’ kwam hij in de standenstaat op voor de belangen van een deel der stadsbevolking dat tussen de boerenstand - waaruit Dolfuss te voorschijn was gekomen -, het grootkapitaal en het industrieproletariaat gemakkelijk beklemd raakte. In de winter van 1938 werd hij minister van handel in het kabinet Schussnigg. Toen de ‘Anschluss’ kwam, was Raabs houding t.o.v. het nationaal-socialisme niet vergeten. Het baatte niet dat hij als realpoliticus een poging gedaan had de Anschluss door concessies aan de Oostenrijkse bruinhemden te voorkomen; hij ontkwam weliswaar aan een erger noodlot, moest echter zowel zijn politieke als zijn beroepswerkzaamheid opgeven en mocht blij zijn bij een Weense bouwfirma als beambte zijn brood te verdienen. Men vergete nooit, dat hij op deze post zijn best deed politieke en Joodse vervolgden onderdak te bezorgen. Tot de eerste categorie behoorde Leopold Figl, wie de Nazi's ook minder vriendelijk
gezind waren. Uit deze tijd dateert de vriendschap der beide politici, die, afgezien van een korte crisis, nog steeds voortduurt.
Nauwelijks was Oostenrijk weer, althans op papier, een onafhankelijke staat geworden, of Raab trad op de voorgrond. Reeds in de, nog voor de wapenstilstand, op 27 april 1945 gevormde regering Renner trad hij op als staatssecretaris voor openbare gebouwen, overgangsregeling en heropbouw. Zijn ambtelijke functies verlichtten hem de opdracht, de bezitters van eigen bedrijven in een officieel erkende organisatie, de ‘Bundeskammer der gewerblichen Wirtschaft’ te verenigen, waarin ook de handel, de privaatindustrie en het zelfstandige handwerk waren opgenomen. Deze aanvankelijk als defensie tegen de opdringende socialistische tendensen gedachte, later tot het offensief overgaande organisatie werd de kern ener politieke gemeenschap, de Oostenrijkse ‘Wirtschaftsbund’, die zich met de boerenbond en de vereniging van niet-Marxistische bedienden en arbeiders tot de Oostenrijkse volkspartij (O.P.V.) aaneensloot. Met Figl, Hurdes, Krauland en Karl Gruber vormde Raab de O.V.P. als een concentratie van alle niet-Marxistische krachten, die na de instorting van het derde rijk in het bevrijde Oostenrijk als ‘democratisch’ toegelaten werden. Hij was de enige uit de hogere leiding die nog uit de vooroorlogse tijd stamde. De grijze Kunschek was slechts een decoratieve figuur en zijn leeftijdgenoot Friedrich Funder beperkte zich tot zijn publicistisch werk.
Raab bleef niet lang in de regering. Toen na de eerste verkiezing van de nationale raad, einde 1945, die de O.V.P. de absolute meerderheid bracht, Figl met de vorming van een drie-partijen-regering belast werd, terwijl Renner staatshoofd werd, verhinderden de bezettende machten de toewijzing van de portefeuille voor handel aan Raab. Hij trok zich op de post van president der Bondskamer van industriële economie terug en bleef een der invloedrijkste figuren des lands, spoedig de invloedrijkste politicus van Oostenrijk, die elk moment naar het roer van staat grijpen kon. Hij genoot de hartelijkste afkeer van de
| |
| |
socialistische coalitie-partner, voor wie hij als de belichaming van kapitalisme en burgerdom gold. De ‘zwarte Raab’ werd het schrikbeeld der scholieren uit de Marxistische school. Ook de communisten deden dapper mee met dit spel. Wel waren er in beide kampen een paar schrandere koppen die de betekenis van Raab erkenden. Hij zelf was vrij van alle vooroordeel en ressentiment. Diep gelovig katholiek, aanhanger van een sociaal vrije economie, hartstochtelijk Oostenrijker, heeft hij het nooit versmaad met de vijand in het gesprek te treden.
Zo zijn de onderhandelingen te verklaren die hij (met Figl) in 1947 met Ernst Fischer, de Oostenrijkse communistenleider, voerde en die er toe moesten bijdragen de splitsing in een Westelijk en een Oostelijk Oostenrijk te voorkomen. Zo verder de goede betrekkingen die hij als bondskanselier met de Russen aanknoopte. Hij gaf daarbij nooit iets essentiëels van zijn levensopvatting of een levensbelang van zijn land prijs. Wel kon slechts een politicus van zijn formaat zich dit spelen met vuur veroorloven. In het Parlement was Raab, sedert 1945, en telkens daarna, herkozen, evenzeer een sleutelfiguur als in de economie en in zijn fractie. Als voorzitter der ‘Wirtschaftskammer’ had hij het echter gemakkelijker dan als parlementariër. Daar vond hij begrip bij toonaangevende industriëlen - Lauda, Mayr-Helmhof, Mautner-Markhof, Mayer-Genthof enz. - en hij had een uitstekende schaar medewerkers als Anton Widman, Kamitz en Margaréta. Dezen volgden allen gewillig zijn leiding. Dit kan men niet zeggen van alle coryfeeën der O.V.P. of van de socialistische leden uit Raabs regering. Dit kon ook moeilijk. In de Oostenrijkse volkspartij verenigden zich de meest verscheiden levensopvattingen; conservatieven, liberalen en meer links georiënteerden, strijders voor de belangen der grote, der kleine en der gemiddelde ondernemers, der boeren, der vrije beroepen, der bedienden en der arbeiders, en vele nuchter denkenden, die in de huidige republiek het behoud van het oude Oostenrijk zagen. Men hoeft niet te verzwijgen dat ten slotte de rivaliteit en de persoonlijke eerzucht van deze of gene het de leider en bondskanselier niet gemakkelijk maakten en dat hij soms met corrupte uitwassen te doen had. En dan de linksen, zijn coalitie! Zij leefden met de O.V.P. in een zeer wild en toch op den duur door inzicht en gewoonte gewettigd verstandshuwelijk. Van tijd tot tijd kraakte het echter. De partners slingerden elkaar weinig vleiende
epitheta naar het hoofd, soms zelfs drinkgerei, ware dozen van Pandora; mogen deze in scherven vallen, waarbij hun inhoud de lucht verpest, de coalitie valt niet in scherven. Zij doorstaat de ergste proeven. Driemaal, in 1949, in 1953 en in 1956, telkens na de verkiezing van de nationale raad, is zij door een formele overeenkomst opnieuw geschraagd en bekrachtigd. Daarbij is nu eens de socialistische partij, dan weer (na de laatste overwinning der O.V.P. in mei 1956) de volkspartij in de gunstigste conditie.
Dat de niet-Marxistische partner in de regering de overhand behield, heeft bij tijd en wijle aan een haar gehangen. Hoe wankel zijn positie was bleek in 1949, toen hij de volstrekte meerderheid in het parlement verloor, en wederom, toen hij bij de verkiezing van Karl Renners opvolger - de eerste socialistische bondspresident in het weer onafhankelijke Oostenrijk - in de minderheid bleef en generaal Körner het won van de volkspartijman Gleissner. Dientengevolge moesten Figl en Hurdes hun functie als voorman en als partijsecretaris neerleggen. Raab, voorzitter der parlementsfractie der O.V.P. werd president der partij. Dit bracht tijdelijk vervreemding van Figl. Binnen de O.V.P. had er een ontwikkeling plaats die ten eerste de verzetsstrijders terugdrong en ten tweede
| |
| |
de laatste plaats niet meer toewees aan de boerenbond en verenigingen van bedienden en arbeiders, doch aan de Wirtschaftsbund. Het was logisch dat Raab nu openlijk die post betrok, die hij praktisch sinds 1951 bezette, de eerste.
Aanleiding daartoe werd de nederlaag der Volkspartij bij de verkiezing van de nationale raad in 1953. De S.P.O. behaalde de stemmenmeerderheid (1.818.517 tegen 1.781.777 voor de O.V.P.), doch slechts één mandaat meer dan haar partner (74 tegen 73). Bondskanselier Figl trad af. Er begonnen lange onderhandelingen. Men sprak over een coalitie van drie partijen, waarin ook de partij der Onafhankelijken zou worden opgenomen. Deze partij bestond uit gewezen nazi's en enige liberalen, die de O.V.P. te clericaal vonden. Körner verhinderde echter de drievoudige coalitie. Ook Figl slaagde niet en zo werd Raab met de vorming van een kabinet belast. Hij keerde tot de tweevoudige coalitie terug. De socialisten wilden met hem samengaan om toch maar de deelname aan de regering van de Onafhankelijken te voorkomen.
Nu kon Julius Raab de volle maat zijner politieke en economische bekwaamheid tonen. De schitterende successen: de snelle vooruitgang der algemene welvaart, de stabilizering van de schilling, de ordening der finantiën bij vermindering der belastingen, de triomf der vrije markt, het vrijstellen van de invoer, de haast volledige opruiming van de werkloosheid en van de wedloop tussen lonen en prijzen; bij dit alles had hij in de minister van finantiën Kamitz een congeniaal medewerker en in de wijze economen der S.P.O., vooral Johann Böhm, kostbare hulp. Maar de grote politiek was Raabs eigen domein. Daarbij worde Figls verdienste niet vergeten, die met de moeilijk te hanteren Russen in dragelijke verhouding gestaan had, noch die van Minister Gruber die naar de Angelsaksische kant contacten had weten te leggen. Herinneren wij er nog aan dat de huidige bondspresident Schärf met staatssecretaris Kreisky tevens verantwoordelijk waren voor dit succes der buitenlandse politiek en dat Schärf de onstuimige marxisten wist te temmen, zoals ook Minister Helmer, Raabs ‘persoonlijke vriend en politieke tegenstander’. Doch alles, concept, initiatief en energiek doorzetten draagt sinds 1953 het stempel van de bondskanselier. Wat heeft hij al niet bereikt! Naar binnen vooral de voortdurende politieke vrede, ondanks de nederlaag van de beroemde chirurg Prof. Denk, die het moest afleggen tegen de socialistische vice-kanselier Schärf. De afweer van voortdurende aanvallen der tegenpartij op de vrije markt; beperking der macht van het zogenaamde koninkrijk Waldbrunner, waar de Minister van verkeer en bedrijven naar hartelust heerste en besliste; de erkenning der S.P.O. van de lang geloochende geldigheid van het concordaat; en ten slotte een sfeer van rust en veiligheid die Raab bij heel de bevolking populair maakte.
Naar buiten: het staatsverdrag en de aftocht der bezettingstroepen, de volledige vrijheid des lands, waarbij hij zich de gewenste neutraliteit liet opleggen die hij daarna wist te handhaven. Dit alles is overbekend en wekt telkens weer de bewondering der diplomaten. De bondskanselier heeft de dreigende episode en de Hongaarse opstand in 1957 doorstaan en de ontstemming van West-Duitsland over de bepalingen omtrent de Duitse eigendommen na het staatsverdrag weggenomen en de goede verstandhouding met Adenauer hersteld. Hij weet telkens weer de Amerikanen gerust te stellen, wanneer zij wantrouwend worden wegens de goede betrekkingen met de Sovjetunie en hij heeft een streepje voor bij Chroestsjef. ‘Ik beschouw.... Raab als een der belangrijkste staatslieden van Europa’, zei Nixon na een bezoek aan Wenen. ‘Raabs be- | |
| |
kwaamheid en staatsmanswijsheid vergemakkelijken onderhandelingen en leiden tot succes’, meende de Heer van het Kremlin en hij roemde hem tegenover een Amerikaanse persmagnaat als de schranderste der ‘kapitalistische staatsleiders’. Toen Raab in 1955 voor het eerst in Moskou verbleef, riep Chroestsjef hem eens toe in de hitte van het gesprek: ‘U, kapitalist!’, waarop de bondskanselier antwoordde: ‘ik ben maar een arme kapitalist, maar U bent een rijke communist!’ Nikita lachte en het ijs was gebroken. Toen Raab de tweede keer naar Moskou ging, in juli 1958, begroette Chroestsjef hem op 't vliegveld met: ‘Daar is onze arme kapitalist weer’. Men mag hier het oordeel van een vooraanstaand Amerikaan aan toevoegen: ‘het is een verd.... slimme en fijne kerel!’ Voornamer luidde Adenauers oordeel: ‘ik waardeer de heer Raab... niet slechts als doelbewust politicus.... maar evenzeer als mens, die door begrip en tact veler sympathie weet te winnen. Mijn sympathie heeft hij in volle maat!’
Dit is een kleine greep uit de internationale atmosfeer, waarin zich de ontmoetingen van de bondskanselier met de groten der wereld afspelen. De oordelen der buitenlandse staatslieden steunen natuurlijk op korte ontmoetingen en op de opvallende resultaten zijner politiek. Indringender zijn de oordelen over hem, die uit dagelijkse omgang stammen, oordelen van vrienden en tegenstanders. Allereerst dat van zijn antipode, de toenmalige vice-kanselier en socialist Pittermann, die hem aldus karakterizeert: ‘a Grant 'scherbn (een nurks), a Zwiderwurz'n (een brompot), een beminnelijke partner, een begrijpend medewerker. Men kan alleen niet uitzoeken, in welke toestand men hem juist ontmoet. Hij is een werkelijk vreedzaam mens; hij geeft altijd toe - als dat gebeurd is wat hij wil. Zijn moeilijkheid met mij bestaat daarin, dat hij zelden gelegenheid heeft toegeeflijk te zijn’. Nu, zo'n vaart neemt het wel niet met die nurksheid! Want wat zegt een ander S.P.O. minister, Helmer? ‘Toen wij voor het eerst de politieke degens kruisten, ging het om een loonconflict. Het eindigde met een compromis. Onze politieke taak bracht het mee dat we later nog vele compromissen moesten sluiten’. De jongere broer Heinrich Raab vertelt, dat Julius van jongs af aan open stond voor al wat schoon en edel was en een ‘opbouwend’ wezen toonde. Hij was dan ook bouwmeester, wie Austria opgetogen toeroept: ‘mijn bouwmeester’, zoals bij Ibsen Hilde Wrangel haar idool.
Austria, aardnabij en nog wat huisbakken, kiest geen Uebermensch tot haar lieveling en Raab is geen bouwmeester Solness, die op kerktorens klautert om er van af te storten. Hij blijft op vaste bodem, de bodem der feiten: hij struikelt niet en valt niet. Zo realistisch als in de politiek is hij ook in het dagelijkse leven. En ook zo rechtlijnig. Hij verafschuwt alle schijn en zijn levenswijze is die van de ontwikkelde doorsnee-burger uit de provincie. Eenvoud in alles, in wonen, eten, kleding, in heel zijn levensstijl. Geen verfijnd esthetendom en geen verfijnde kost! de legendair geworden knakworst en de ‘ambtenaarsforel’ (de haring) wijzen zijn smaak aan. De geliefde Virginiasigaar, die onafscheidelijk van hem scheen zoals de kwaliteitssigaar van Sir Winston, heeft hij helaas! moeten afzweren. De dokters hebben ze hem verboden en Raab is een gehoorzaam patiënt. Een storing in de bloedsomloop waarschuwde hem onlangs dat hij zijn krachten sparen moest. Heel Oostenrijk was bezorgd voor zijn onvervangbare bondskanselier. Sindsdien is hij, naar het uiterlijk en naar zijn prestaties te oordelen, weer volkomen hersteld. Tot Raabs persoonlijkheid behoren zowel zijn stille, onopvallende vroomheid en zijn familiezin alsook zijn afkeer van representaties en reizen. Zuchtend berust hij erin op bals, ontvangsten en feesten
| |
| |
te verschijnen. Hij reist slechts buitenlands, wanneer Oostenrijks belangen dit vergen, zoals destijds naar Moskou en Bonn. Hij heeft geen sport- of andere liefhebberij. Toch zit hij niet verlegen met zijn vrije tijd: als privaatman grijpt hij graag naar historische, politieke en economische lectuur in zijn omvangrijke bibliotheek. Of hij laat in zijn naaste omgeving zijn goede, vaak ook zijn slechte luim vrije loop. Zijn zin voor humor is bekend. Hij vond groot genoegen in het onlangs verschenen boekje met caricaturen ‘Julius’. Caesar is het onuitgesproken tweede woord van de titel en het toont zijn held in alle politieke situaties. Daarbij is het drietal leidmotieven duidelijk: machtswil, behendigheid en ijzeren consequentie, alles gehuld in een aura van gemoedelijkheid, gemengd met ‘a bisserl a Falsch’, waar geen leidende staatsman buiten kan. Dat dit ingrediënt echter allergeringst is eert de mens, die de politicus Raab nooit verstikt heeft. List en sluwheid is tactiek en strategie: doch in het grote en vooral in het kleine, in het privé-leven, weet men van deze leider van Oostenrijks levenslot, dat zijn ja ja en zijn neen neen is; zelfs wanneer hij ‘misschien’ zegt, is het ‘misschien’. Logenstraft hij daarmee de kunst van de diplomaat? Immers, als deze ja zegt, is het: misschien; en zegt hij ‘misschien’, dan is het: neen; zegt hij echter neen!, dan is het geen diplomaat. Is Raab wellicht geen diplomaat zoals de kleine Moriz, de kleine Fritz, de kleine Pepi, de kleine Jean en de kleine John zich die voorstellen, een staatsman is hij wel en een van zeer groot formaat, die eervol de geschiedenis van zijn land en van Europa zal ingaan.
|
|