| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
TELKENS op een ander punt in de wereld ontstaan er moeilijkheden, waardoor de spanning bijna tot het kookpunt wordt opgevoerd. Na de revolutie in Irak in juli j.l. leek het er een ogenblik op, dat het M.O. in een grote heksenketel zou veranderd worden met alle gevolgen van dien; geleidelijk nam de spanning hier af, maar zij werd verplaatst naar het Verre Oosten, waar communistisch China al zijn aandacht concentreerde op Quemoy en weer was de kans groot, dat er een algemeen conflict zou ontstaan. Alhoewel er geen oplossing voor Quemoy gevonden werd - evenmin als dit het geval was geweest voor de vele kwesties in het M.O. - dreef de bui over.
Ook nu werd de spanning slechts verplaatst. In een rede ter gelegenheid van het bezoek van de Poolse communistenleider, Gomulka, aan Moskou verklaarde Chroestsjef, dat Rusland de overeenkomst van Potsdam i.z. de status van Berlijn niet langer wenste te erkennen; de S.U. zou het gedeelte van Berlijn, dat aan haar beheer was toevertrouwd, overdragen aan de O.-Duitse regering en nodigde de W. mogendheden uit hetzelfde te doen. Deze niet-officiële aankondiging vestigde weer eens de aandacht op de uiterst vreemde situatie, die in 1945 door de grote vier werd geschapen. Berlijn, hoofdstad van het Duitse Rijk, geheel omgeven door door Rusland bezet gebied, werd toen gemaakt tot een enclave en in vier bezettingszones verdeeld; later verenigden de drie W. mogendheden hun zones tot een geheel, maar de stad bleef onder gemeenschappelijk beheer der overwinnaars. Deze toestand leidde reeds herhaaldelijk tot moeilijkheden, waarvan de gevaarlijkste zich afspeelde in 1948, toen Rusland alle toegangswegen blokkeerde en het W. zich genoodzaakt zag gedurende bijna een jaar de stad te bevoorraden via een gigantische luchtbrug. De situatie is des te tragischer, daar zij volgens de pas verschenen memoires van Montgomery had kunnen worden voorkomen; maar zelfs als de mededelingen hierin niet geheel juist zouden zijn, had een kind kunnen zien, dat deze bepalingen over Berlijn aanleiding zouden moeten worden tot niet te tellen moeilijkheden. Het W. moet nu echter rekening houden met de bestaande toestand en het zal er weinig of niets aan kunnen doen als Rusland zijn bevoegdheden over O. Berlijn overdraagt aan de O. Duitse regering.
Daar het echter niet de gewoonte van de S.U. is van te voren aan te kondigen, welke haar plannen zijn, begon men te gissen naar de bedoelingen van deze ongebruikelijke stap. Het meest voor de hand liggende antwoord is, dat zij het W. wil dwingen de O.-Duitse regering, die ook de toegangswegen naar Berlijn zou gaan beheersen, te erkennen. Dat Chroestsjef de kwestie op dit openblik zo scherp zou stellen, dat er een oorlog uit zou voortvloeien, achtte men niet waarschijnlijk, te minder, daar hij deze maand een gigantisch project had bekend gemaakt voor de economische ontwikkeling der S.U., dat er toe zou moeten leiden, dat zij in 1970 niet alleen de V. St. had ingehaald, maar op talrijke punten zou zijn voorbijgestreefd. Ook werd geopperd, dat Chroestsjef voor hij definitief het Russische plan bekend maakte, de reacties van het W. op deze proefballon wilde afwachten. Deze volgden snel; unaniem verklaarde het W. zijn
| |
| |
posities in Berlijn niet te zullen prijsgeven en men sprak reeds over maatregelen om een eventuele blokkade te doorstaan. Dulles liet echter blijken, dat het wel eens onmogelijk kon zijn om, als de S.U. haar plan doorzette, de O.-Duitse regering te blijven passeren; men zou dan in bepaalde gevallen de O.-Duitse ambtenaren kunnen beschouwen als agenten der S.U. en contact met hen opnemen. Deze verklaring werd speciaal in W.-Duitsland zeer slecht ontvangen, te meer, daar de officiële stap van Rusland nog altijd niet had plaats gehad. Dit gebeurde een dag later op 27 november; de S.U. stelde toen voor van W.-Berlijn een gedemilitairiseerde zone te maken met een eigen regering; het W. kon hierover rechtstreeks met haar onderhandelen en kreeg daarvoor zes maanden tijd; de vrij-stad W.-Berlijn zou gegarandeerd kunnen worden door de V.N. Zou het W. hierop niet ingaan, dan zal de S.U. toch haar bevoegdheden overdragen aan O.-Duitsland. Volgens Chroestsjef is dit geen ultimatum, maar een ernstige poging om de hereniging van Duitsland te bevorderen. Dit zou dus moeten gebeuren door een derde Duitse staat te creëren!
Het is zonder meer duidelijk, dat het W. op deze voorstellen niet kan ingaan. Veel zal afhangen van de vraag of het W. eensgezind blijft. Alleen dan zal er bij de onderhandelingen, waartoe ook Chroestsjef bereid is, iets bereikt kunnen worden en kan misschien toch de Duitse eenheid een stapje dichterbij komen.
Tot nu toe is deze eensgezindheid t.a.v. Berlijn groot; mogelijk is de samenwerking tengevolge van het optreden van Chroestsjef zelfs versterkt. Wij denken hierbij aan de besprekingen tussen Adenauer en de Gaulle op 26 november te Bad Kreuznach, waar natuurlijk gesproken is over Berlijn, het triumviraat in de Nato en de vrijhandelszone. De resultaten zijn slechts gedeeltelijk bekend voorzover zij het laatste punt betreffen. Nadat de onderhandelingen hierover in de commissie Maudling geheel waren vastgelopen, waren van verschillende zijden pogingen gedaan om uit de impasse te geraken. W.-Duitsland en Frankrijk hebben nu een plan ontworpen, dat nog aan de andere vier leden van de Euromarkt zal worden voorgelegd; zij beogen een multi-laterale verbintenis tussen de zes landen van de E.E.G. en de overige elf van de O.E.E.S.; ook verwacht men, dat de tariefsverlaging en de verruiming der contingenten, die op 1 januari a.s. voor de E.E.G. zouden worden doorgevoerd, tevens zullen gelden voor de overige elf landen.
In Frankrijk zijn verkiezingen gehouden voor de nieuwe Nationale Vergadering. Voor de 465 zetels voor France Métropolitaine hadden zich 5 à 6 maal zoveel kandidaten aangemeld. Bij de eerste ronde op 23 november werd slechts in 37 districten door een der kandidaten de absolute meerderheid behaald. In alle overige hadden een week later herstemmingen plaats. Het resultaat is minder prettig voor de Gaulle; hij had de hoop uitgesproken, dat er een N.V. gekozen zou worden, die het volk inderdaad vertegenwoordigde. Dit is nu zeker niet het geval; terwijl de communisten iets meer dan 20% van het totaal aantal stemmen verwierven - dit is 5% minder dan in 1956 - en zij daarmee op 2 na de grootste partij zijn, kregen zij slechts 10 zetels. Hopelijk is de Gaulle zo verstandig er rekening mee te houden, dat nog altijd 1/5 van de kiezers communistisch is; overigens zullen dezen hem er buiten het parlement wel aan herinneren en dit is geen prettig vooruitzicht. De kiezers gaven duidelijk blijk van hun afkeer van de vierde republiek door kopstukken uit die dagen als Lacoste, Mendès-France, Moch en talrijke anderen niet opnieuw af te vaardigen. De grootste aanhang kreeg de door Soustelle opgerichte ‘Union pour la Nouvelle République’, die
| |
| |
met 26% der stemmen 187 zetels kreeg toegewezen. Het verbod van de Gaulle om zijn etiket op welke partij dan ook te plakken heeft niet verhinderd, dat de kiezers in deze U.N.R. de meest fervente aanhangers van de generaal zagen. Zij zou wel eens plus Gaulliste que de Gaulle kunnen blijken, speciaal in de Algerijnse kwestie, hetgeen tot conflicten zou moeten leiden. Daar staat echter tegenover, dat vogels van diverse pluimage in deze boom hun nest hebben gemaakt, en dit komt de innerlijke eenheid niet ten goede. Het gebrek aan parlementaire ervaring bij talrijke nieuwgekozenen kan ook een gevaar zijn. Men zoekt met verbazing naar een oppositie en naar een leider van deze in een gezonde democratie zo waardevolle groep.
De pogingen om in Algerije werkelijk vrije verkiezingen te houden zijn mislukt. Pas op het allerlaatste ogenblik werden er voldoende kandidatenlijsten ingediend. Hierop staan bijna uitsluitend aanhangers van de integratie; verschillende liberalen moesten hun pogingen om een kandidatenlijst te formeren opgeven, dit werd geweten zowel aan het optreden van het leger, dat de maatregelen van de Gaulle saboteerde, als aan de angst voor de F.L.N. Het resultaat der verkiezingen versterkt de aanhang van Soustelle. Men is nu erg benieuwd naar de voor het begin van december aangekondigde reis van de Gaulle naar Algerije.
Er zijn nog meer verkiezingsmoeilijkheden. In de V. St. hadden op 4 november de zgn. ‘Off-year elections’ plaats voor het Huis van Afgevaardigden, een aantal Senaatszetels en het gouverneurschap in 32 staten. Het werd een daverende overwinning voor de democraten, die nu in beide lichamen een stevige absolute meerderheid verkregen. Voor Eisenhower is het er niet makkelijker op geworden; men ziet in de winst voor de democraten een persoonlijke nederlaag voor de president. De enige pleister op de republikeinse wond is de overwinning, die Rockefeller behaalde in de strijd om het gouverneurschap van de staat New-York; dit is echter hoofdzakelijk een persoonlijke overwinning van Rockefeller. Hij is hiermee tevens een geducht concurrent geworden van Nixon in de strijd om de republikeinse kandidatuur voor het presidentsschap over twee jaar.
Ook aan democratische zijde berekent men de kansen voor 1960; Harriman is door zijn nederlaag tegen Rockefeller wel uitgeschakeld. De kansen van de katholieke senator Kennedy zijn gestegen.
Steeds meer jonge, onafhankelijke staten in Azië en Afrika krijgen een militair bewind. Na Irak, Pakistan, Siam en Birma was nu Soedan aan de beurt. Na het einde van het Brits-Egyptisch condominium op 1 januari 1956 had Khalil een regering gevormd en deze had bij de laatste verkiezingen nog een meerderheid verkregen. Op 17 november werd hij echter in een onbloedige revolutie afgezet en vervangen door een regering o.l.v. maarschalk Abboed. Als reden voor dit optreden gaf Abboed de politieke crisis in alle partijen en de als gevolg daarvan verregaande corruptie in alle staatsorganen. Nasser zal met grote interesse naar de gebeurtenissen in de Soedan gekeken hebben. Soedan beheerst nl. de Boven-Nijl en de economische toestand van Egypte is hoofdzakelijk afhankelijk van de beschikking over het Nijlwater; Nasser heeft kortgeleden van de S.U. gelden gekregen voor de bouw van de ‘piramide’, de Assoeandam, maar zal toch eerst een overeenkomst met Soedan moeten sluiten; vroegere onderhandelingen hadden geen resultaat. De gebeurtenissen in Soedan zijn ook van belang voor de aangrenzende Britse, Franse en Belgische gebieden en voor Ethiopië. Men vraagt zich af, of de verdwijning van de pro-Westerse Khalil betekent, dat de Soedan Nasseriaans wordt; er wordt ook rekening gehouden met de mogelijkheid, dat
| |
| |
Khalil niet meer op kon tegen de pro-Egyptische oppositie in zijn land en nu vrijwillig heeft plaats gemaakt voor het leger.
Een ander belangrijk feit in Afrika is het verdrag tussen Ghana - sedert vorig jaar een onafhankelijk lid van het Britse Gemenebest - en Guinea, dat zich bij het referendum van 28 september losmaakte van Frankrijk en een onafhankelijke republiek werd. Beide landen hebben zich nauw met elkaar verbonden en hopen de kern te worden van een ‘Unie van West-Afrikaanse staten’, een der idealen van dr. Nkroemah, president van Ghana. Treedt het laatste nu uit het Gemenebest of tracht Guinea zo er binnen te dringen? Wat zal er met de andere Franse koloniën in W.-Afrika gebeuren? In Frankrijk beschuldigde men Engeland er reeds van op deze manier te proberen deze van Frankrijk los te maken. Engeland heeft dit tegengesproken; het zou zeker niet bevorderlijk zijn voor de zo hoognodige Europese samenwerking.
| |
Nederland
Reeds vele jaren heeft het streven om de Tweede Kamer voor het Kerstreces de begrotingen te laten afhandelen geleid tot een onoverzichtelijk haastwerk, waarbij men door de massa details vaak de grote lijnen uit het oog verloor. Middelen om dit euvel te verhelpen hadden niet veel succes. Ook dit jaar is dit, ondanks het loffelijk pogen van dr. Kortenhorst, niet gelukt. Zou het - ondanks alle daaraan verbonden bezwaren - toch niet eens geprobeerd kunnen worden door gebruik te maken van de mogelijkheid, die art. 134 van de grondwet biedt om een twee-jaarlijkse begroting op te stellen? Er zou dan tevens tijd gewonnen kunnen worden, waardoor andere belangrijke wetsontwerpen spoediger in behandeling konden worden genomen.
Mede n.a.v. de moeilijkheden, gerezen bij de behandeling van het w.o. vervreemding landbouwgronden is het karakter van de zittende regering druk besproken. Mr. Beernink, voorzitter van de C.H.U., verklaarde, dat hij zich niet gebonden achtte aan het regeringsprogram van 1956; de tijd van de brede-basis-politiek achtte hij voorbij. De waarde van deze politiek werd door mr. van Doorn, voorzitter der K.V.P., erkend; hij verweet mr. Burger (P.v.d.A.) een breuk met het kabinet te willen forceren. De laatste maakte op de zgn. Fakkeldragersdag van zijn partij namens de fractie en ‘na overleg’ met de ministers een zevental eisen bekend; alleen als het kabinet op korte termijn in staat bleek hieraan tegemoet te komen, meende hij het verantwoord, dat P.v.d.A.-leden in het kabinet zitting zouden blijven houden. Deze eisen betroffen o.a. weduwen- en wezenvoorziening, belastingverlaging voor ongehuwden, diensttijd-verkorting en verlaging der defensielasten. Deze eisen komen aardig overeen met wat ook andere partijen wensen, maar men had daar vooral belangstelling voor de term ‘na overleg’. Zijn de ministers zelfstandig handelende personen of alleen de uitvoerders van de bevelen van hun fractie? Blijkens zijn pas ingediend w.o. belastingherziening ziet min. Hofstra geen kans om tegemoet te komen aan de eis van zijn partijgenoten i.z. belastingverlaging voor ongehuwden.
Ook elders was de P.v.d.A. niet erg gelukkig. Bij monde van de heer Bommer verklaarde zij zich tegen een tweede huurverhoging vóór 1960. Hiermee liep zij vooruit op een door de regering - dus ook de P.v.d.A.-ministers - aan de S.E.R. gevraagd advies. Het heeft weinig zin om advies te vragen als men van te voren toch reeds weet, wat men gaat doen.
J. Oomes
| |
| |
| |
België
Onmiddellijk na de totstandkoming van het schoolpact en de gunstige reactie van C.V.P.-partijraad en B.S.P.-bureau, diende dhr. Eyskens het ontslag van zijn regering in. Hij werd opnieuw met de formatie belast. Op 6 november al werd 's middags het regeringsprotocol tussen de C.V.P. en de liberale partij getekend. Dezelfde dag, om 18 uur, stelde dhr. Eyskens zijn nieuwe regering aan het Staatshoofd voor. Ze bestond uit 12 C.V.P.-ministers: Van Houtte (Financiën), de Vleeschauwer (Landbouw), Wigny (Buitenlandse Zaken), Behogne (Arbeid), P.W. Segers (Verkeerswezen), Harmel (Culturele Zaken), Gilson (Landsverdediging), Van Hemelrijck (Kongo), Servais (Sociale Voorzorg). Meyers (Volksgezondheid), Van den Boeynants (Middenstand) en 7 liberalen: Lilar (Vice-eerste-minister), Lefèbvre (Binnenlandse Zaken), Vanaudenhove (Openbare Werken), Merchiers (Justitie), Moureaux (Openbaar Onderwijs), Van Offelen (Buitenlandse Handel) en de extra-parlementair Vander Schueren (Economische Zaken). Gingen heen: de heren Scheyven, Houben, Dequae en Héger, die nochtans allen uitstekende ministers gebleken waren, en dhr. Pétillon die viel omdat een ‘technicus’ in een politieke ploeg niet op zijn plaats is. Als minister debuteerden de Gentse burgemeester en professor Merchiers (nochtans door het Gentse kiezerskorps op 12 oktober jl. gedesavoueerd), de Brusselse notaris Moureaux, de gewezen kabinetschef van minister Rey, Van Offelen en de industrieel Van der Schueren die op 1 juni door het kiezerskorps van Verviers niet herkozen was.
Het onthaal was zeer gemengd. In rechtse kringen merkte men op dat de meeste departementen-met-benoemingen-en-subsidies naar liberalen gegaan waren, betreurde men het heengaan van prima krachten, stelde men althans in Vlaanderen met spijt vast dat heel de sociaal-economische en de culturele sector in Waalse handen was terechtgekomen, dat Oost- en West-Vlaanderen geen minister bezaten, dat liberalen zouden beslissen over vraagstukken als zetelaanpassing en opruiming der gevolgen van repressie en epuratie. Van Waalse zijde achtte men zich eveneens onvoldoende vertegenwoordigd....
Vooraleer de regering vóór het Parlement kwam, zou nog het schoolpact zijn definitieve vorm krijgen en goedgekeurd worden. Nog dezelfde 6 november werd het pact door de leden van de Nationale Onderwijscommissie geparafeerd. Op 16 november werd het officieel aan de bevoegde partijinstanties voorgelegd voor definitieve bekrachtiging. Het Buitengewoon Congres van de C.V.P. keurde het, ondanks bepaalde reserves, eenparig met 401 stemmen goed. Op het Buitengewoon Congres van de B.S.P. telde men 659 stemmen vóór, en 231 tegen, bij 18 onthoudingen; hier was het pact hevig aangevallen door woordvoerders van de Gentse en Luikse federaties. Het Vast Comité van de liberale partij tenslotte sloot zich bij het pact aan met 117 stemmen tegen 6 bij 4 onthoudingen. De officiële ondertekening vond dan plaats op 20 november. Deze cijfers zijn nogal symptomatisch: het Pact is inderdaad vooral een overwinning voor de christelijke gemeenschap en werd dan ook door de Secretaris-Generaal van het Katholiek Onderwijs met gelukwensen begroet. Op tal van details, zoals het behoud van de bijwedde in de gemeenten van eerste categorie, het verbod aan gemeenten en provincies om nog toelagen te verlenen, het verbod voor de bouw der vrije scholen van iedere subsidiëring, werd van katholieke zijde nog wel kritiek uitge- | |
| |
oefend. Alles samen zijn echter de meeste milieus akkoord om het pact als een weldaad voor de jeugd, de nationale eendracht, de sociale vooruitgang, het vrij onderwijs te begroeten en om hulde te brengen aan de drie nationale partijen die hier de spons hebben gehaald over 8 jaar twisten en veten en een waarlijk nationale oplossing verwezenlijkt hebben. Veel zal echter afhangen van de wetten en besluiten waardoor het pact zal worden uitgevoerd.
Op 11 november kwam het Parlement opnieuw bijeen. De Kamer koos de liberale baron Kronacker, de Senaat dhr. Struye tot voorzitter. Een week later aanhoorden beide kamers de regeringsverklaring. Naar de vorm ietwat vager en voorzichtiger kwam ze qua inhoud nochtans sterk overeen met de verklaring van 1 juli. De meeste commentatoren waren het erover eens, dat de daden van de regering moesten afgewacht worden. Intussen werd de regeringsverklaring door de Kamer aanvaard, op 25 november met 121 tegen 85 stemmen bij 2 onthoudingen (C.V.P.) en door de Senaat twee dagen later met 97 stemmen tegen 56 bij 1 onthouding.
De regering kreeg al spoedig gelegenheid te tonen wat ze waard was. Op 20 november gingen de sector gas en elektriciteit, op 23 november de trams in staking. Het christelijk vakverbond nam deel aan de staking; wellicht waren de aanstaande verkiezingen voor de ondernemingsraden niet vreemd aan die houding.... De staking was inderdaad én voor de regering, én voor de nationale economie, én voor de andere arbeidrs en voor de middenstand zeer hinderlijk. Verschillende dagen lang waren 500 à 600 duizend arbeiders werkloos. De eerste tussenkomsten van de regering in de onderhandelingen waren niet zeer doeltreffend; door zijn persoonlijk ingrijpen wist de eerste-minister echter voor 25 november een oplossing te bereiken. In vele milieus werd betreurd wat men noemde een gebrek aan doortastendheid van de regering. Deze verzekerde onvoldoende gewapend te zijn tegen dergelijke stakingen en minister Vander Schueren kondigde een onderzoek naar nieuwe maatregelen aan. Dit werd van socialistische zijde zeer slecht onthaald. Het is waar dat het A.B.V.V. andere stakingen schijnt voor te bereiden o.m. in verband met de door de mijnwerkers geëiste eindejaarspremie, en dat heel de socialistische taktiek gericht schijnt op het verwekken van sociale onlusten. De stakingen waren nochtans allesbehalve populair en niemand minder dan André Renard waarschuwde voor misbruik: ‘aan het einde staat De Gaulle....’.
Het tweede grote probleem waarmee de regering geconfronteerd werd, waren de financiële moeilijkheden. De begroting 1958 van dhr. Liebaert sluit af met 8 miljard tekort, nadat voor 11,6 miljard bijkredieten noodwendig bleken, grotendeels het gevolg van opzettelijke onderramingen. De begroting voor 1959 wijst op de gewone dienst al een tekort van 5 miljard aan. Dhr. Van Houtte kondigde voor 4 miljard besparingen aan. Toch waren nieuwe inkomsten noodzakelijk: de regering verzekerde ze zich door verhoging van sommige posttarieven, verhoging van de prijzen van benzine en stookolie, verhoging van de omzetbelasting op sigaretten en koffie, terwijl nog andere verhogingen op het getouw staan. Daartegenover heeft de regering echter een hervorming van de fiscaliteit in sociale zin beloofd. Niemand kan de noodzakelijkheid van die nieuwe lasten in twijfel trekken: de financiële avonturen van de regering Van Acker lieten geen andere uitweg.
L. Deraedt
|
|