Streven. Jaargang 12
(1958-1959)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 364]
| |
Letterkundige kroniek
| |
[pagina 365]
| |
De boeken na de oorlog geschreven zijn een merkwaardig allegaartje; zeven mandjes met brokstukken: Scott-King's Modern Europe (1947) dat de wat zielige avonturen verhaalt van een leraar in de klassieken, op reis naar de Republiek Neutralia; The Loved one (1948), een nummertje uit de oude collectie, als het ware, waarin Waugh de doden-cultus in Californië onder handen neemt; in 1950 verschijnt dan Helena, gevolgd in 1952 en 1954 door Men at Arms en Officers and Gentlemen; tussen twee oorlogsromans verschijnt Love among the ruins, een weemoedige fantasie van de nabije toekomst, waarin de Welvaart-Staat gratis zijn Euthanasie-Centrum ten dienste stelt; en het zevende mandje bevat dan de semi-biografische roman The Ordeal of Gilbert Pinfold (1957). Bij de eerste boeken komt het er weinig op aan wat het verhaal is, hoe de intrigue zich ontwikkelt, waar alles zich afspeelt. Zelfs de personen zijn van betrekkelijk gering belang, en zijn meestal excentriekelingen: die doen het nog altijd het beste wanneer men de lezer een mengelmoes wil bieden van dolle klucht, satire en een comedy of characters. Toch is de laatste indruk van deze boeken niet dat de lezing ons bijzonder geamuseerd heeft, maar dat Waugh zich geweldig geamuseerd heeft door links en rechts zijn gesels te laten neerkomen dat het een lust is: de school, de gevangenis, partijtjes, de dertiger jaren, de Bright Young Things uit die jaren, het moderne huwelijk, enz. krijgen allen slaag, en men moet toegeven dat het een genie is die de slagen uitdeelt. Waugh is geestig, maar kent geen medelijden; hij is hautain, en neemt een kille pose aan, niet van iemand die zakelijk oordeelt en veroordeelt, maar van iemand die zich zelfs te goed waant om over zulke dingen nog een oordeel uit te spreken: het leven is dit maar nauwelijks waard. Deze Waugh verdwijnt met Brideshead Revisited. Natuurlijk is hij zijn streken niet direct kwijt. Maar zelfs wanneer deze zich nog eens uitvieren in de bittere satire die hij schreef naar aanleiding van zijn bezoek aan Hollywood en Californië en van wat hij daar op het gebied van begrafenis-gewoonten aantrof, is het grappige en satirische toch overwoekerd door concern: Waugh is begaan met de leegheid van de moderne mens, hij is voortaan engagé (achteraf is het niet moeilijk de eerste sporen van deze deernis te vinden in b.v. A Handful of Dust). Ook drijft hij nog de spot met het leger in zijn oorlogsboeken, maar het zijn boeken met een hoofdpersoon, met een held, en het gaat Waugh nu om deze mens, en niet om een instelling. Ook treffen we nog wel het komische karakter aan, maar de excentrieke mens waarom en waarmee we lachen, Apthorpe, wordt hier pathetisch. De kritiek die hij heeft op de moderne staat, moderne politiek, en zoveel andere zaken die zich als typisch modern aandienen, vinden we ook terug in deze tweede serie boeken, maar de felheid van vroeger heeft plaats gemaakt voor iets dat aan een romantische weemoed denken doet, die wat vereenzaamd blijft vertoeven bij een verleden dat onherroepelijk verdwijnen moet. Waugh schijnt grondig veranderd. En de vraag stelt zich als vanzelf: wijst de grote verscheidenheid van boeken uit deze tweede periode op de veelomvattendheid van het ware genie? heeft Waugh zich weten los te werken uit de beperkingen van een ietwat zwartgallige ziener en heeft hij nu de open velden betreden van het volle leven in al zijn gevarieerdheid? Of wijst het allegaartje van de zeven mandjes op een gespleten persoonlijkheid, die links zoekt en rechts, maar het juiste niet weet te vinden? Misschien dat we moeten concluderen tot een weinig harmonieuze schrijver, tot iemand die mogelijk net niet helemaal normaal is, een beetje raar, een beetje.... gek. Een enigszins verbijsterende con- | |
[pagina 366]
| |
clusie; inderdaad, maar zij is ons aan de hand gedaan door Waugh zelf, die naar aanleiding van zijn semi-autobiografisch The Ordeal of Gilbert Pinfold bekent: I went slightly mad. Er zijn pogingen ondernomen om een zekere eenheid te ontdekken in de zeven manden met brokstukken; de brokstukken immers zijn allemaal brood, en het doet er weinig aan toe in welke soort mand het brood zit. Het brood zou dan Waugh's preoccupatie zijn met het thema van de godsdienst. Zelf heeft hij redenen gegeven voor deze mening door naar aanleiding van zijn Brideshead Revisited op te merken dat hij bereid is alle onpopulariteit te riskeren, zich voortaan bijzonder bezig te houden met literaire stijl, en in al zijn romans het bovennatuurlijke zijn belangrijke rol te laten spelen. Onlangs zijn er twee studies verschenen die voornamelijk de katholieke romanschrijver die Waugh is bespreken; ofschoon beide boeken veel waardevols bevatten, zijn we geenszins overtuigd geworden van hun centrale thesis. We gaan op hun moeizaam bijeengegaarde argumenten niet in, maar willen onze eigen visie geven op de ontwikkeling van Waugh en op zijn positie als romanschrijver vandaagGa naar voetnoot1).
Gewoonlijk, en o.i. terecht, geeft men Brideshead Revisited aan als het keerpunt in Waugh's ontwikkeling. Hij schreef deze roman gedurende een lange verlofperiode tijdens de oorlog. Het is het verhaal van een kasteeltje dat aan katholieken toebehoort, waarvan de meesten zich overigens erg on-katholiek en onchristelijk gedragen; deze schokkende realiteit (en Waugh shockeerde menige brave katholiek in Engeland en Ierland!) redresseert zich gelukkig en alles komt netjes op zijn pootjes terecht, een bewijs dat Gods genade machtig werkt in de katholiek. Dit is natuurlijk een monstrueus onfaire opsomming, maar zij doet heel duidelijk de uitgesproken apologetische tendens uitkomen van deze roman: en niemand heeft deze tendens dan ook gemist. Nu vragen we ons af hoe Waugh er in 's hemels naam toe kwam om een dergelijk boek te schrijven, wel prachtig van stijl en dictie, maar zo flagrant propagandistisch. Was Waugh pas bekeerd, dan zouden we dit kunnen toeschrijven aan zijn enthousiasme als neofiet. Maar hij was in 1945 al vijftien jaren katholiek, en het boekje dat hij als geste van dankbaarheid schreef voor het ontvangen geloof is de grandioze schets van Edmond Campion's leven (1936; bekroond met de Hawthornden-prijs). We moeten het antwoord op de gestelde vraag elders zoeken. Het beste gedeelte van Brideshead Revisited, in feite een van Waugh's prachtigste stukken proza, is wel de schildering van het Oxford der twintiger jaren. Hij is hier briljant-evocatief, en zijn spot is licht en speels. We merken spontaan dat hij die hanteren kan; het is het mooiste wat hij in het genre van scherpe, en toch goedige satire schreef. Maar ofschoon hij zich hierin zulk een meester toont, stapt hij er in het boek zelf geheel van af. Waarom? Het antwoord schijnt wel te zijn dat je niet altijd met een paar kleuren kunt blijven schilderen, hoe wonderwel je dit ook lukt; een artist wil vroeg of laat een ander medium proberen. Waugh is zich m.a.w. bewust geworden van zijn grote beperktheid en eenzijdigheid als creatief kunstenaar. Wanneer hij zijn satiren begint te schrijven, wanneer hij die pose aanneemt van superioriteit waarover men hem vaak heeft lastig | |
[pagina 367]
| |
gevallen, dan ziet hij scherp waar de tekorten en de zwakheden van de onnozele hals die de mens is, schuilen. Maar wanneer hij hier vier of vijf boeken aan gewijd heeft, krijgen de lezers er geleidelijk aan genoeg van, en de eerlijke auteur gaat bemerken dat hij uiteindelijk bezig is zich te herhalen. Zelfs al schept zijn vruchtbare fantasie hem de mogelijkheid om het decor te veranderen, en er Abyssinië of de jungle met kannibalen-feesten bij te halen, dan is dit op den duur voor de auteur zelf toch een erg doorschijnend stukje gaas, waarachter zich het identieke spelletje van vroeger afspeelt. Daar komt nog bij dat, naar mate men ouder wordt en men meer met het volle leven te maken krijgt, men meer gaat zien dan alleen zwakheden en domheden, men ontdekt dat men dezelfde tekorten met zich mee draagt. Wanneer men zelf niet langer tot de Bright Young Things, erg eigenwijs en erg ondeugend, behoort, of, om in termen van zijn eigen leven te spreken, wanneer Waugh een getrouwd man is, en binnen een jaar door het echtscheidingshof heengaat, wanneer hij acht eenzame jaren doormaakt van veel trekken en reizen, wanneer hij voor een tweede maal huwt, wanneer hij zijn geloof en God hervindt, wanneer hij als gewoon soldaat dienst neemt in het leger en alle gevaren van de moderne oorlog deelt, dan leert hij mensen zien en niet alleen instellingen, dan leert hij mensen kennen die niet figures of fun zijn, maar mensen met leed en zorgen, met zwakke, maar ook met goede kanten. Waugh wordt dan wijzer en milder; milder tegenover de mens, maar feller tegenover alles wat de mens verwringt (en dan kan hij weer te keer gaan tegen modern massa-onderwijs, tegen de excessen van de Welvaart-Staat, tegen wetenschap die de kunst verstikt, enz.). Waugh staat nu niet langer buiten het leven, maar hij plaatst zich er veel dichter bij; hij schrijft niet meer als koel waarnemer en buitenstaander, maar als een kunstenaar die belang stelt in de karakters die hij zelf schiep. In Brideshead Revisited zien wij deze andere Waugh aan het werk, ofschoon in de luciferdoosjes-verzamelende aristocraat de oude Waugh ook nog volop in leven blijkt. Het is echter heel iets anders milder te worden en niet alleen de negatieve kanten van de menselijke samenleving te zien, en het andere, dat men vroeger voorbijzag, ook te kunnen verwerken in een roman. Per slot van rekening is het scheppende element in de spot niet erg groot; spot betekent voornamelijk scherpe observatie, en de kunst treedt naar voren bij de vorm en inkleding meer dan bij de inhoud van de satire. Nu menen we eenvoudig aan de hand van de boeken die Waugh sinds de oorlog heeft geschreven te moeten constateren, dat hij zelf genoeg heeft van het enkel satiren-schrijven, maar te klein is om een waarlijk grote roman te componeren. Een vorm en medium dat hem lag, heeft hij laten varen; hij is nog steeds zoekende naar een ander medium, dat hij met evenveel succes hanteren kan. Hij heeft tot nu toe steeds mis gegrepen. Brideshead Revisited is geen geslaagde poging: het is een stuk apologie, en zelfs de karakters worden in dienst gesteld van goed bedoelde propaganda; Helena is een aftasten van eigen mogelijkheden voor een historische roman, maar het hagiografische dat er bij moest, maakt het mengsel tamelijk onverteerbaar; de oorlogsromans falen eveneens wegens Waugh's bekommernis om Guy Crouchbacks spot met leger en legercondities en zijn apostolische instelling en bedoeling tot een harmonieus geheel te maken. Merkwaardig is ook dat Waugh niet op zoek gaat naar materiaal voor zijn romans; hij pakt hetgeen hem als het ware in handen valt: eigen oorlogservaringen, een teleurstellend bezoek aan Californië, een reis door Europa en naar het heilig land, eigen geesteskrankheid: maar het blijkt stug materiaal, | |
[pagina 368]
| |
en het lukt niet. En omdat het hem niet lukt, schijnt hij geneigd dit toe te schrijven aan het materiaal, en neemt hij bijgevolg bij iedere volgende poging zijn toevlucht tot iets anders. Mogelijk dat hiermede de reden gegeven is, dat de als tetralogie opgezette oorlogsroman eerst tot triologie werd gereduceerd, en ten slotte als een tweedelige roman verscheen. Deze latere romans dragen wel alle min of meer duidelijk sporen van Waugh's vaste voornemen om het leven in zijn diepten te laten zien. Doch hij slaagt er niet in om zijn overtuiging van een geheel andere dimensie, de diepte van bovennatuurlijke aard op te nemen in zijn totale visie van de mens. Maar omdat het geziene zo veel sterker appelleert bij de lezer, doet de overtuiging menigmaal denken aan een er in gestopte Fremdkörper; het is dan moeilijk, de indruk te weren dat het godsdienstige element met die diepte-dimensie er met de haren is bijgesleept. Hierin treedt o.i. Waugh's grote beperktheid naar voren: hij is een groot artiste manquéGa naar voetnoot2). Vraagt men nu waarom Waugh niet ophoudt met romans te schrijven, dan schijnt het antwoord te zijn dat hij zich bewust is van te kunnen schrijven. En inderdaad is hij een groot proza-schrijver. Met name weet hij de conversatie-toon van verschillende groepen prachtig te treffen, en het gevolg is dat zijn romans bijna een serie zuiver getroffen gesprekken worden (vooral geldt dit van zijn oorlogsromans). Met opzet gebruiken we het woord groepen; we vermeden het woord lagen van de samenleving. Want hier toont zich een andere beperktheid van Waugh. Zijn visie heeft zich van jongs af aan te veel geconcentreerd op het milieu waaruit hij zelf is voortgekomen, en waartoe hij later weer heel vrijwillig is teruggekeerd, dat van de aristocratie te lande, de kleine landjonkers met semi-artistieke en soms literaire ambities, die hun zoon sturen naar een kleine public school, en vandaar naar Oxford, om dan een poging te ondernemen zich geaccepteerd te zien in de society. Maar hele strata van de menselijke samenleving begrijpt Waugh niet, ze schijnen voor hem bijna niet te bestaan: de middenstander, de eenvoudige burgerman, de handwerksman, de proletariër: hij toont er niet de minste belangstelling voor; dat alles is voor hem een beetje ‘wasteland’, een stuk van de woestenij waarover T.S. Eliot dichtte en waaraan Waugh de titel van A Handful of Dust ontleende. Het heeft er veel van weg dat naarmate de maatschappij sterker de invloed ondergaat van deze lagen, hij er nog minder van moet hebben. Waugh heeft zich dan ook uit het Londense leven teruggetrokken en is weer landjonker geworden in de Cotswolds. Een zelfde soort vlucht menen we te bespeuren wanneer hij zich plotseling waagt aan een historische roman, die hem uit de vijftiger jaren van deze eeuw vijftien eeuwen terugvoert naar een heel ander, en beter? East Anglia, en laat-Romeins Rijk. We ontmoeten hier de vaak geuite beschuldiging dat Waugh een onuitstaanbare snob is. Hier is iets van waar; en het bewijst hoe beangstigend beperkt zijn visie eigenlijk wel is. We komen nu tot de verklaring waarom zijn na-oorlogse romans geen van | |
[pagina 369]
| |
alle successen zijn, en waarom zij ook als katholieke roman - indien zo iets al bestaan kan! - mislukkingen genoemd moeten worden. Wanneer maar een heel bepaald kliekje mensen genade in Waugh's artistieke ogen vinden, dan blijkt daaruit dat het mens-zijn zelf hem minder interesseert dan een bepaalde wijze van mens-zijn; dit gaat dan zo ver dat hij aan het treuren slaat over het verdwijnen van deze wijze van mens-zijn, en zin voor realiteit ruimt dan zijn plaats in voor wat heimwee naar een romantisch verleden. Maar het volle mens-zijn is niet uitgeput met het veilig-deftige bestaan van de welgestelde landjonker. Dezelfde mens wordt in zijn diepste wezen ook gevonden onder de proletariërs en de armen. Dit betekent echter dat Waugh nimmer diep is doorgedrongen in de natuur van de mens zelf. Maar waar hij de natuur van de mens niet echt gekend heeft, was meteen de mogelijkheid uitgesloten om de bovennatuur zuiver weer te geven in zijn romans; want de bovennatuur vooronderstelt een mensennatuur. Genade en geloof zijn niet iets dat willekeurig op een mens wordt geplakt; het is zijn diepste mens-zijn dat een ander leven en een andere wereld wordt binnengevoerd: waar er echter geen waarlijk mens-zijn is, waar er enkel een geval is van mens-zijn, meer niet, kan er nimmer sprake zijn van waarlijk bovennatuurlijk en godsdienstig leven. En zijn katholieke romans wekken alle de indruk dat het bovennatuurlijke op de karakters geplakt werd. Ofschoon hij een grootmeester is in het schrijven van krachtig welluidend proza, behoort Waugh niet tot de grote romanschrijvers. We geloven ook niet dat hij zijn onmiskenbare successen van de dertiger jaren zal herhalen. Tenzij hij afstapt van de roman, en zich nog eens wijdt, zoals hij dit in zijn biografie van Campion deed, aan wat hoofdzakelijk die derde dimensie is van het bovennatuurlijke, wanneer hij nog eens gaat schrijven over een goede christen. Maar dan mag hierbij die ingewortelde zucht om de zwakheden van de mens te zien geen kans krijgen; dan mag zijn scheppende fantasie de gelegenheid niet krijgen om poppetjes te maken waarvan de één scheel ziet, de ander mank is, een derde lispelt, enz. Dan moet hij als onderwerp een mens nemen, zoals deze is, en niet zoals Waugh hem misschien zou willen zien. Waugh moet niet scheppen, maar de journalist worden, en verslaan. Hij krijgt o.i. deze kans, nu hem gevraagd is het officiële leven te schrijven van de vorig jaar overleden Mgr. Roland Knox. Het zou wel eens kunnen zijn dat Waugh zich hierin eerst zal vinden. Met ongeduld wachten wij op dit werk, niet alleen om wille van Waugh zelf, maar om de grote Knox die een eerste klas biografie verdient, en dit weer niet om Knox zelf, maar om ons eigen goed, en om het goed van de mensen, voor wie een degelijk leven van de grote priester en literator die Knox was, in Waugh's heerlijk proza alleen maar een weldaad kan zijn. |
|