| |
| |
| |
Microcosmos
De wereld der figuren en zinnebeelden
Carl Struwe
HERINNERT ge u dat, toen ge voor het eerst door een microscoop keekt, de wereld rondom scheen weg te zinken? Keekt ge niet verbaasd naar een maanschijf uit glas die geheimzinniger was dan het witte gesternte dat 's avonds over het landschap van uw jeugd trok? Daar, aan het firmament eeuwig datzelfde starre aanschijn van bleke gebergten en kraters, die een verrekijker maar een beetje kon verhelderen - en hier onder de zoveel kleinere lenzen van de microscoop, deze verrekijker op het kleinste, eveneens een gewemel van gebergten en ravijnen; toch was het veel gemakkelijker deze optisch te doorlopen en ook veel afwisselender. Rechts en links van de minuscule wandelwegen, waarlangs de microscoop u leidde, zaagt ge grandioze lichtspelen, architecturen, ingenieurswerken. Duizendvoudig vergroot doken verschijningen op, welker bestaan miljoenen jaren telde: zij sliepen de eeuwige slaap in stenen graven, waren zelf versteend. In een waterdruppel uit de nabije plas dansten de klokdiertjes, vorticella, hun leventje op dunne kleefpootjes. De krans hunner ooghaartjes dwarrelde als een machine; het water bruiste in de klok; alles ging zo vlug; nooit zaagt ge zo iets. Elders in de waterjungle doken schrikwekkende gedaanten op; eenvoudig glazen sieraad der kiezel wieren en bloemige stillevens bewogen zich zacht. Niet het leven in de waterdruppel, doch het leven in het algemeen wierp hier omhulsels af en uit steeds diepere schachten der kennis kwam een steeds fijner netwerk der schepping, rijk aan ideeën, aan het licht. En welke kleurige betoveringen op deze maanschijf in de enge wereldruimte der eigen vier wanden; groen chlorophyl uit de chemische fabrieken die men algen (wieren) noemt; bruine chitine van het insectenpantser; aquamarineblauw kiezelzuur; rode, witte, gouden vlinderschilfers; de kunstige kleuringen in de preparaten der medicinale microscopie; en ten slotte zaagt ge het draaibare toneel der subtielste prismakleuren bij de
polarisatiebelichting van kristallen. Vreemde, grillige, wonderbare wereld der figuren die de microscoop onthult.
* * *
Boeiend is ook een terugblik in de geschiedenis van dit toverapparaat. Twee honderd jaar na de ontdekking van Amerika woonde er in de Nederlandse porceleinstad Delft een man die met zeer kleine glazen lenzen welke hij uit liefhebberij zelf geslepen had, mysterieus nabij natuurgebeuren observeerde, waarvan vroeger geen mens iets wist. Het was van een zo overrompelende altegenwoordigheid en rijkdom, dat het slechts als een zich openbarende ‘nieuwe wereld’ te verstaan was. Waarnaar hij ook keek, in water uit plassen of beken, in aftreksels van tuinaarde of van tandaanslag, of op ragfijne sneden van pijnboomhout - overal zag hij nieuwe levensvormen, een gewemel van nog onverklaard bestaan, voorlopig onttrokken aan algehele verborgenheid. Deze Nederlander heette Leeuwenhoek. Hij was geen geleerde van beroep, doch winkelier en oefende daarnaast het bescheiden ambt van stedelijk deursluiter uit. Maar zijn glazen waren het getuigenis van een grote geest. Wat hij daarmee ontdekte was tientallen jaren lang zijn souverein koninkrijk. Er zijn nog aantekeningen van hem bewaard, waarin men kan navoelen hoe hevig hij bewogen was, als hij
| |
| |
de bloedlichaampjes in de kapillaarraderen van een vis zag bewegen en de uitslaande zaaddiertjes van de mens onder zijn lenzen zichtbaar werden. De eerste bacteriën werden door hem ontdekt. De microcosmos, de wereld van het oneindig kleine, trad vanaf dit tijdstip in 's mensen bewustzijn en vroeg verandering van blik. Het beeld der schepping, zoals het eeuwen lang gegolden had, verbleekte en andere, scherpere contouren gingen zich aftekenen.
In de eerbiedwaardige, Engelse onderzoekersvereniging The Royal Society, werd Leeuwenhoek naast Izaak Newton het beroemdste medelid. Daar legde hij door hem zelf getekende afbeeldingen zijner studiën voor. Deze figuren gelden als de eerste illustraties uit de microcosmos. Soms onbeholpen, soms juist door hun eenvoudige gevoeligheid indrukwekkend, is daarin steeds de waakzame bedoeling merkbaar het geziene zo nauwkeurig mogelijk te verklaren. Er was een deur geopend voor nieuwe kennis en Leeuwenhoek deelde door woord en afbeelding mee wat hij als eerste gezien had.
Sindsdien hoopten zich in alle cultuurlanden bergen van wetenschap op met behulp van de microscoop. In dezelfde omvang groeide de wetenschappelijke literatuur over het ontdekte en de kopergraveurs der 17e en 18e eeuw hebben deze met zorg geïllustreerd. Thans is de fotografie de grote publiciste en bacteriologische, biologische, histologische, kristallochemische, metallurgische en andere microfoto's zijn er in overvloed. Nog Haeckel moest zich heftig verdedigen tegen critici, die er aan twijfelden of zijn beroemde tekeningen naar radiolariën (eencellige zeediertjes) uit de golf van Napels en uit de Challenger-expeditie in de Zuidzee aan de natuur beantwoordden. Robert Koch maakte fotografische opnamen van zijn bacil-ontdekkingen en de twijfelaars verstomden. Het micro-fotografisch document was geboren.
Toch bleef de nieuwe cosmos niet het domein der geleerden. Zijn magnetische kracht heeft een tijdlang brede maatschappelijke kringen gefascineerd. E.T.A. Hoffmann en H.C. Andersen hebben daarover dichterlijk geschreven; de eerste in een meesterlijke novelle, de laatste in zijn sprookje van de beide tovenaars. Nog onlangs schreef een essayist: ‘de microscoop behoort tot het schoonste speelgoed dat ooit is uitgevonden - de ernstige geleerden mogen het mij vergeven’. Annette von Hülshoff (Die Wasserfäden), L. von Recklinghausen en anderen gaven lyrische interpretaties van de microwereld. Van Kandinsky - om op tendensen uit de ontwikkeling der hedendaagse beeldende kunst te wijzen - wordt vermoed dat hij zich bij het vinden zijner abstracties door de microscoop liet beïnvloeden. Fernand Léger sprak van architectonische schilderkunst: ‘Het is nog slechts de moderne zin der objectiviteit die de toekomst beheerst. Stralen doorboren de elementen en de microscoop dringt steeds verder door’. Bij Paul Klee staat te lezen: ‘De kunstenaar beschouwt de dingen die hem de natuur gevormd voor zijn ogen stelt met doordringende blik. Hoe dieper hij schouwt des te gemakkelijker zal hij gezichtspunten van vandaag naar gisteren spannen. Des te meer prent zich in plaats van een gevormd natuurbeeld het alleen wezenlijke beeld der schepping als genesis in hem in. En is het niet waar dat reeds de betrekkelijk kleine stap van een blik door de microscoop figuren voor ogen stelt die wij allen voor fantastisch en gewaagd zouden verklaren als we ze heel toevallig zagen?’ En tenslotte zij Willi Baumeister (Das Unbekannte in der Kunst) aangehaald: ‘Er is een eenheidsfront van beeld en onderzoek op komst (natuurwetenschap, filosofie, literatuur, kunst, muziek). Beschouwt men wetenschappelijke foto's, microfoto's, dan valt een zekere gelijkenis met de vor- | |
| |
men der
nieuwtijdse kunst op - een onderling verband. De zelfstandige vindingen der moderne kunst vormen daarbij als het ware de voltooide eindformaties in de zin van een hogere beschikking van al het zichtbare; in de zin van het absolute zien. De kunst verloor het verband met de “waarneming” der natuur en maakte zich vrij daarvan zoals zij zich met verloop van tijd van andere bindingen vrij maakte. Het veroveren van eigen gezuiverde werken brengt de kunst zelfs nader tot de natuur. Zij beeldt - niet volgens de natuur, maar als de natuur’.
Zuivere vorm en duidelijke functie zijn thans de grondwetten der architectuur (Oud, Le Corbusier e.a.), der moderne muziek en der kunst van het ambacht (Bauhaus; scholen voor industriële vormgeving in Engeland, de U.S.A. en Nederland). Dit is nog niet heel lang zo. Nauwelijks een mensenleeftijd terug ligt de tijd, toen de beroemde pioniersformuul van Cézanne: ‘bol, kegel en cylinders studeren’ met hoongelach ontvangen werd. Vandaag vindt niemand dit nog dwaas, vandaag: d.w.z. nu ook de microscoop overal, tot uitbeelding inspirerend, op de achtergrond staat. Terwijl hij de microwereld als een speelplaats van elementaire, kubistische, expressieve vormen en krachten openbaarde en o.a. het constructiewonder ‘cel’ onthulde, trok hij sluier na sluier weg van de innerlijke realiteit der dingen en gaf seinen door aan een nieuwe fantasiewereld der kunsten. En reeds leggen stedenontwerpers en architecten hun rekenlinialen aan de minieme bouwwerken uit kiezelzuur, cellulose of kalk; sociologen en filosofen trekken analogieconclusies; zij allen zullen zich gedwongen zien bescheiden te zijn tegenover deze manifestaties van onmetelijke vorm- en ideeën-krachten in de kleinste ruimte. Hoe gedurfd de menselijke bouwers en denkers ook zijn mogen - nog veel durvender is de natuur.
Beschouwen we een vlindervleugel of de voelhoorn van een kever. Ieder kent deze dagelijkse eenvoudige dingen. Als kinderen zagen wij de prachtige kleur verdwijnen en als grijs stof aan onze vingers kleven als wij een vlinder aanraakten. Wat is die stof? Natuurlijk is dit niet onbekend: het zijn talloze schilfers die de overigens glasklare vleugels, door hun kleur afschrikkend of, als mimicry dienend, beschermend bedekken. Een voorstelling van de bouwidee die erin steekt wordt eerst door de sterke vergroting in de microscoop geleverd. Men ziet dan hun ritmische elegantie, maar ook de geraffineerde fijnheid van hun oppervlak. Vaak zijn deze schilfers fijn geribbeld, als het glas van autoschijnwerpers en hun felle kleurigheid is slechts schijnbaar; zij ontstaat door interferentie, terwijl de schilfers zelf kleurloos zijn. De dakpannen der huizen lijken erop, doch slechts zoals epigonenwerk op de scheppingen van een origineel kunstenaar lijkt.
De voelhoorns van een kever, de eerste lentebode, melolontha vulgaris, zijn reeds met het blote oog te zien. Geen suikerbakker verzuimt het deze, uit papier geponst, zijn grote chocolade-meikevers decoratief op te plakken. Dat deze voelhoorns in de natuur echte antennen zijn, geladen met energie en formeel ‘wie daar?’ roepend, toont wederom de microscoop. Aan de rand der antennebladen zitten voelhaartjes. De bladervlakken zijn bezet met ruikgleufjes, tesamen 35.000 op elke voelhoorn. Welk een strenge, edel gevormde figuur in een zo alledaags insectenorgaan!
Constructieve wonderen van tere spanningen, filigrane afbeeldingen van de groei in een verborgen hoek der substantie ‘menselijk lichaam’ zijn de knokkeltjes in de beenderpijpen van de mens. Het binnenste van de stekel van een zeeegel is als een ornamentaal borduurwerk, in werkelijkheid is het een op druk
| |
| |
berekend zorgvuldig toegerust ingenieursapparaat. Mechanica, geboren uit de zuiverste fantasie, spreekt uit de duizendvoudig gekerfde zuigsprieten der vlinders of uit de angel der bijen - dit preciese machientje uit hefbomen, giftblaas en als een pijl naar voren schietende stekel. Slakkentongen zijn wandelende rasplinten. Planten hebben hun elegant zwevende vliegzaden. Mechanica is ook het elastische spel der vezelbundels in een spier - en ten slotte alles wat tot het bewegingswonder ‘bloedsomloop’ behoort: de goederenwagens der bloedlichaampjes of in de vochtstroom plaatachtig wiegende zeer zinrijke zuignappen der papillaren. De schone terrasgebergten uit doorzichtige kristalzuilen, die het mineraal pyromorfiet vormen, zijn kubistische manifesten van een stenen bestaan.
Tegenover een cirkelronde kieselalge staat alle mensenverstand stil. Haar bovenvlakken bedekt een ongelooflijk fijn afgerond, zich in stralen verwijdend, met altijd meer eenheden zich vullend relief. Deze algen zijn zo klein - ongeveer 4 miljoen gaan er op 1 cm en de dode schalen hebben meerdere jaren nodig om naar de zeebodem te zinken. Hun reliefs zijn de ontstellendste voorbeelden van wat de natuur op allerkleinste lichaampjes aan constructie, precisie en teerglazen materieschoonheid weet voort te brengen. Elk dezer mathematische meesterstukken uit kiezelzuur, die vaak de grens der zichtbaarheid in de microscoop overschrijden, is een zinrijke aanroep uit de cosmos van het getal. Misschien is het het kleinste aller waterraden, een soort turbine uit de microcosmos, dat men ziet. Niemand weet het. Het is mogelijk dat zulke reliefs in betrekking staan met de beweging der moleculen van het water, waarin deze diatomeeën zwevend leven. Men merkt zelfs de wrijfimpulsen die aan de reliefdelingen nauwkeurig plaatsvinden, opdat de algen in cirkels kunnen draaien - een beweging die wellicht hun levenswet is.
In de Noordzee leeft de rode alge Plocamium die in haar groei het ritme der zee verzinnebeeldt. Haar leden zijn als kettingen van snel over elkaar heenslaande golven te beschouwen. Wij raken daarmee in surrealistische gebieden die aan de wet van het toeval onderhevig kunnen zijn; hun onverklaarbaarheid is even bekoorlijk als waard overdacht te worden. In de Adriatische zee is de alge Opuntia thuis. Haar naam zeg t't reeds: zij ziet er uit als de mediterrane opuntia-kakteeën die wellicht reeds enige stappen van de zee verwijderd het landschap zijn onmiskenbaar zuidelijk aspect verlenen. Is er innerlijke verwantschap? Is vóór ontelbare eeuwen de een uit de ander voortgekomen? In de menselijke traan kristallizeren kruisvormige kristallen. Het exacte weten is het niet geoorloofd uit deze overeenstemming zinnebeelden van smart en troost af te lezen, doch wel de dichterlijke verbeelding.
Vele vormen tonen een zo sterke samenvatting van bouwgedachten en levenswijze dat hun betekenis als zinnebeeld ook zonder magische gedachtehulp open ligt. Zoals in de microcosmos een berg de berg aller bergen zijn kan, een vast symbool voor het begrip berg eenvoudigweg, zo hebben ook de kleine dingen hun superlatieven, hun zinnebeeldige taal.
De trichine is een voorbeeld. Dit gevreesde wezen is van zulk een uitgesproken levenswijze dat parasitisme als verborgen, gevaarbrengend leven op kosten van anderen in haar zijn klassieke uitdrukking vond. Even bekend is de brandnetel (Urtica). Haar onbeduidende stekels zijn modellen van afweer. Doch eerst, wanneer men de polarisatie-microscoop erop richt, springt met drastische helderheid haar scheppingsgedachte naar voren. Men ziet de stekel aller stekels,
| |
| |
een gevormd echt symbool. In de huid van een kleine zeeworm (synapta) die in de wateren om Samoa leeft, wordt het oerbeeld van het anker gevonden, het symbool der veiligheid. In de tere zwembewegingen der microscopisch kleine meduse, de harmonisch gevormde, steekt alle nautische kunst. In de Zuidzee leven ook de woonkolonies der bekerpolypen (sertularia); zij vormen het eetbare, zogenaamde australische zeemos. Het bestaat uit een gewemel van dunne kettingen die bij oppervlakkige beschouwing plantaardig schijnen. Onder de microscoop ziet men dat het dierenkolonies uit de familie der koralen zijn. Bij miljoenen groeien zij in trosachtige orde, het ene diertje over het andere, tot grote geledingen op. Elk diertje woont in een beker. Alle spoelen zich met kleine geseldraden voedsel uit het water toe. Het zien van deze ontelbare gelijkvormigheid en tevens rusteloze gelijke activiteit is beklemmend en fantastisch. Toch kleeft aan deze wezentjes in hun ontroerende collectiviteit de schoonheid der vindingsidee. De mens, die niet slechts even van deze schoonheid geniet, maar haar symbolische betekenis doorgrondt, luistert naar de hartsklop der natuur. Men kan een dergelijk bestaan een kudde-leven noemen en uit innerlijke afweer spontaan bereid zijn de tegenovergestelde levensvorm, de individualiteit, een hogere waarde toe te kennen; als het ons tenminste past de schepping predicaten te verlenen. De radiolariën en diatomeeën, de sierlijkste pronkstukken der micro-wereld, zijn hun tegenvoorbeelden. Bij hen ziet men het individu zich in de ongelooflijkste, duizenden varieteiten tellende verbijzondering verliezen. De schoonheid van het enkelwezen straalt, schijnbaar onbeheerst, uit als in een labyrint van vormen, welker logica en noodzakelijkheid te begrijpen - en in de natuur is alles logisch en noodzakelijk - de mens niet gegeven is.
* * *
De kleinste menselijke gemeenschap is de familie. Het kleinste, in de microscoop zichtbare team der micro-wereld vindt men weer onder die wezens, in wier geheimen men niet moe wordt door te dringen, de algen. Horatius hield de algen voor de proletariërs in de plantenwereld. Eerst de microscoop onthulde hun rijkdom, die een rijkdom van vormen, van nuttigheid en van de waardigheid van een oeroud bestaan is. De moderne biologie noemt ze de oudste aller plantensoorten, wier aardhistorische betekenis de hoogste bewondering afdwingt. Zij zijn de vroegste bereiders van de organische substantie, zonder welke geen dier- of mensenleven op de oude moederaarde denkbaar is. De groene alge, asterionella, vormt het eenvoudigste, zo niet het kleinste gemeenschapswezen: een collectief van staafjes. Zij verenigt zich grafisch exact met 7 gezellinnen tot een centraal ingericht fenomeen der wilsvorming, een levensvonk in een hieroglief opgesloten, die ieder kan lezen. Het zijn de drijvende sterren onzer vijvers, teergroen en transparant. De groene alge, scenedesmus, bestaat uit vier of acht individuen die onmetelijk klein zijn. Ook zij vormen een vereniging van zo symbolische schoonheid, helderheid en verklaarbaarheid, dat ze, als zinnebeeld op de vlag van een volkenbond gestyleerd, deze tot eer zou strekken. Een ander groene algenfamilie is het tandraadje, pediastrum. Daarin zijn 16, 32 of meer enkelwezens verenigd. Het grotere volume dat zij in gemeenschap vormen, zal hun de waarborg voor noodzakelijke bestaanvoorwaarden zijn, die de afzonderlijke alge blijkbaar ontzegd blijven. Ten slotte zijn ook de groen glanzende balletjes ter grootte van een speldeknop te vermelden die in het water onzer vijvers wemelen. Het zijn de beroemde kogeldiertjes, volvox, de kleinste der
| |
| |
bekende dierkolonies met arbeidsverdeling. Elk balletje bestaat uit ongeveer 20.000 eencellige diertjes, die een balvormige oppervlakte vormen. Het binnenste van het balletje is met plasma gevuld. Aldoor bewegen zich de diertjes van het oppervlak - waar zij met de andere door het slaan met kleine gesels de draaiende voortbeweging en de voedingsopname dienden - naar het binnenste. Daar vergroten zij zich door deling en worden dochterkolonies. Na enige tijd doorbreken zij het afstervend omhulsel der moederkolonie en zwemmen vrij rond als nieuwe, rollende lilliputstaatjes, als overgrootouders aller dieren- en mensenfamilies.
Ongetwijfeld zijn er in de dieren- en plantenwereld, voorzover zij zonder optische hulp zichtbaar is, talloze verschijnselen die gelijke en reeds lang bekende vormen te aanschouwen geven als de zo juist genoemde. De sleur hunner alledaagsheid, het ‘bos dat wij wegens de vele bomen niet zien’, heeft ons oog vermoeid; vaak ook worden ze door een barokke vormweelde vergezeld en overdekt. Doch de natuur is een reservoir dat de door techniek of scheppende wetensdrang geprikkelde mens niet in de steek laat. Aldoor nieuwe vormvondsten legt zij de zoekende voor, die zijn nasporing van wezenlijke problemen over het samenleven levendig houden - alsof ook de natuur gekweld wordt door al het onaffe, dat zich slechts steunend en kreunend beweegt. De centrifugaal opdringende of zich gevaarlijk kruisende levensbanen collectivisme en individualisme, het wij en het ik, zijn het afdruksel van ons gemeenschappelijk bestaan als bewoners derzelfde aarde. Blijkbaar beantwoordt het voorhanden zijn van twee grond- of uitgangsposities der levensorganisatie aan een hogere wil. Doch dat een synthese van beide niet gewild, niet gelukkig en niet mogelijk is, daarvoor zijn geen bewijzen te vinden. Veeleer zijn er tekenen genoeg te ontdekken, die een samengroeien kategorisch als een oerbehoefte van de mens eisen. Ook de microscoop heeft hier een taak. Hij kan en moet een sociologisch ontleedmes zijn. Zijn sonderingen en analyseringen ontmaskeren alle fatalisme als een teken van menselijke armoede en vlucht uit de tijd. De microscoop helpt het analfabetisme van het zien, dat overal dreigt, uit de weg ruimen, doordat hij op zijn drastische manier leert echte beelden en tekenen te verstaan. Zijn expansiegebied reikt dus verder dan de catalogen zijner makers aangeven. Hij openbaart niet alleen de wetenschapper de gezochte microbe of de kunstenaar de onuitputtelijkheid der vormen. Hij scherpt ook de blik van velen tegen de valse schittering, die misleide denkers uitstallen.
Nuchter en objectief, zoals dit apparaat is, toont het de rooftangen van een roofinsect - een scheppingsidee van het dierenbestaan, dat de mens doet huiveren. Moet hij uit deze scheppingsgedachte voor zich een waarschuwing of een te aanbidden idool van de strijd van allen tegen allen aflezen, zoals hij het uit gelijke vormen duizenden jaren lang afgelezen heeft? Wanneer dit idee der dierenwereld voor het mensenbestaan in gevaar van algemene ondergang niet meer gelden kan - en deze toestand is thans bereikt - dan is de mens zonder twijfel geroepen om het te overwinnen. Dan krijgt ook een ander idee voor hem zijn volle belichting. Cellen uit de bouw van een waterplant geven het zijn micrografisch gezicht Deze vormen n.l. een der schoonste krachtspelen, wellicht het sterkste dat de microcosmos als wereld der figuren en zinnebeelden biedt: in vijfledige vormfamilies zijn deze steuncellen verenigd tot ontelbare grandioze symbolen van onderlinge behulpzaamheid.
|
|