Streven. Jaargang 12
(1958-1959)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frans West-Afrika
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ce pays qu'on n'appellera plus l'AOFDe groep van gebieden die men Frans West-Afrika pleegde te noemen, omvat zowat een zesde van de totale oppervlakte van Afrika en is dus tweemaal zo groot als de reeds zo uitgestrekte Belgische Kongo. In tegenstelling met Kongo echter vormt Frans West-Afrika veeleer een aggregaat van landen en volken die samengebundeld zijn in een administratieve eenheid ‘au hasard des explorations et des conflits diplomatiques’Ga naar voetnoot1). De autochtone bevolking zelf bestaat uit een kaleidoskopisch geheel van volken en groepen: Woloff, Toucouleur, Mossi, Bambara, Touareg, Soussou, Dogon, Peul, (ongeveer vijf en twintig wanneer we slechts de voornaamste rekenen), die samen ongeveer honderdtwintig talen spreken. Dooreengeschud door eeuwenlange Völkerwanderungen zijn deze sterk verschillende gemeenschappen, op gebied van godsdienst, sociale geleding en economische organisatie, zeer vermengd of leven naast elkaar in welomlijnde enclaves. Men vindt er hele gebieden waar de oorspronkelijke negritovolken sinds lange tijd beheerst worden door geïslamiseerde ‘overlords’ en waar de mara- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bouts een ijzeren hand hebben in de gang van zaken. Sommigen zijn gevestigde nomaden, zoals de Peul. In de hete en vochtige laaglanden van het kustgebied, waar de nomaden moeilijk doordrongen en de geïslamiseerde karavaangroepen het aflegden tegen de maritieme handel, huizen de meer egalitaire negervolken in kleine gesloten stam- en klangemeenschappen. Iets minder dan de helft der bevolking van Frans West-Afrika belijdt de Islam, waarvan de bruggenhoofden vooral gelegen zijn in Mauritanië, Soedan, Opper-Volta, Dahomey en de Ivoorkust. Daarenboven spreiden de adepten van de Koran een actief proselytisme ten toon, geholpen door de Franse antiklerikale politiek bij de aanvang van de kolonisatie. De islamisering van de animistische enclaves wordt bevorderd door het feit dat de Islam de godsdienst is van de uit de Sahara geïmmigreerde heersende kasten en van sommige Sahelo-Soedanese groepen, die doorgaans meer geëvolueerde beschavingsvormen bezitten dan de hen omringende negritovolken. Het katholicisme (3,4%) en nog meer het protestantisme (0,5%) zijn vooralsnog de godsdiensten van een absolute minderheid. Onderstaand staatje geeft dan, per gebied, de voornaamste demografische karakteristieken weer.
De algemene bevolkingsdichtheid is ongeveer de laagste van de wereld alhoewel merkbare verschillen bestaan in de regionale spreiding. Over de bevolkingstoename zijn vooralsnog geen algemene cijfers voorhanden bij gemis aan een burgerlijke stand. De ramingen laten vermoeden dat zij met ± 2% per jaar toeneemt, onder invloed van de moderne hygiëne en de medische zorg die een scherpe daling in de mortaliteit veroorzaken. In sociaal en economisch opzicht vertoont Frans West-Afrika al de karakteristieken van een onderontwikkeld land: laag gemiddeld inkomen, geringe stedelijke bevolking, hoge graad van analfabetisme en een overwicht van landbouw op handel en industrie. Ondanks de roemrijke traditie van Toumbouktou en de overige pleisterplaatsen van karavanen of hoofdplaatsen van de kortstondige vóórkoloniale koninkrijken, woont heden ten dage niet meer dan 5,6% van de bevolking in steden van minstens tienduizend inwoners. Uitgezonderd Senegal waar Dakar alleen reeds 10% van de totale bevolking herbergt, zijn de overige gebieden vooral rurale gemeenschappen. Het merendeel van de bevolking vindt zijn bestaan in de landbouw, de traditionele ambachten en de pluk van de opbrengsten der aarde. Slechts een miniem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aantal, 372.500, (2% van de totale bevolking en 8% van de werkende bevolking) zijn als gesalariëerden werkzaam in de administratieve diensten en de industriële bedrijven. Deze statistieken geven op duidelijke wijze het verschil weer met de meer industriële oriëntatie van de Belgische Kongo waar de percentages respectievelijk 9 en 39% bedragen. Ook op het gebied van het schoolwezen wijkt de Belgische politiek, die eerst en vooral de massa wil opvoeden, aanmerkelijk af van de Franse die vooral de opleiding van een elite nastreeft. Terwijl Frans West-Afrika reeds een zekere traditie heeft van universitair geschoolden staat Kongo nog aan het begin van deze ontwikkeling. Anderzijds bedraagt het algemene schoolbezoek 9% van de totale bevolking in Belgisch Kongo en nauwelijks 1,3% in Frans West-Afrika. Alhoewel de nationale produktie de laatste jaren aanmerkelijk toegenomen is, onder invloed van de naoorlogse vraag naar tropische produkten, blijkt het algemeen gemiddelde dat naar de inlandse sector toevloeit uiterst laag. Het nationale produkt dat in 1947 op 160,3 miljard Fr. geraamd werd, bereikte in 1953, rond de 271,8 miljard, wat dus een toename betekent van 69%Ga naar voetnoot2). Het jaarlijks gemiddelde inkomen per hoofd van de bevolking wordt volgens de laatste statistieken op $40 geschat, wat ongeveer overeenstemt met de Kongolese resultaten. Het inkomen wordt gevormd door de verkoop van de landbouwprodukten, die trouwens grotendeels voor de export bestemd zijn. De voornaamste uitvoerprodukten zijn koffie 28%, aardnoten 19%, palmolie 14% en voederkoeken 14%: samen maken zij reeds drie vierden van de export uit. De Ivoorkust alleen reeds levert de helft van de totale export, wat de verschillende ontwikkelingsgraad van de verscheiden gewesten aangeeftGa naar voetnoot3). Meer dan twee derden van de buitenlandse handel, invoer zowel als uitvoer, heeft plaats met het moederland, wat door monetaire restricties en douanetarieven de uitbreiding van de betrekking met andere landen belemmert. Daardoor ook heeft Frankrijk een onbetwist afzetgebied voor zijn fabrikaten en halffabrikaten, terwijl Frans West-Afrika het moederland voorziet van produkten, zoals koffie, cacao en ertsen, die anders in de dollarzone of althans in de harde muntzone moeten aangekocht worden. Het protectionisme van de overzeese markten wordt vooral bevorderd door de import- en exportprijzen aanmerkelijk boven de wereldprijzen te houden door een aangepaste taxatiepolitiekGa naar voetnoot4). De daaruitvolgende financiële offers vallen echter zwaarder uit voor de overzeese gebiedsdelen dan voor het moederland, omdat hun ‘surprix’ relatief lager vastgesteld worden dan voor de Franse produkten. Deze differentiële prijzenpolitiek impliceert voor Frans West-Afrika een gedwongen sparen en is tevens een onmiddellijke aanleiding tot inflatie. De inflatoire druk wordt nog verhoogd door het relatieve belang dat de buitenlandse handel en de betrekkingen met het moederland hebben in verhouding met het globale nationale produkt. Toch heeft het moederland in de naoorlogse periode belangrijke tegenprestaties verricht onder de vorm van giften en leningen. In 1946 wordt het eerste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plan voor de sociale en economische ontwikkeling van overzeese gebiedsdelen opgesteld, met de bepaling dat de financiering deels zal gebeuren door dotaties en leningen aan lage intrestvoeten van F.I.D.E.S. (Fonds d'Investissement pour le Développement Economique et Social) en C.C.O.M. (Caisse Centrale de la France d'Outre-Mer) en deels door gelden geheven op de lokale budgetten. In de periode 1948-1957 zijn zo wat voor 205 miljard Fr. geïnvesteerd, in de vorm van twee plannen, waarvan 121 miljard door F.I.D.E.S., 29 miljard door C.C.O.M. en 55 miljard of ongeveer een vierde door de lokale budgetten van Frans West-Afrika, waarvan de ventilatie per rubriek in onderstaande statistieken weergegeven wordtGa naar voetnoot5).
Op het eerste plan, dat in de naoorlogse industrialiseringskoorts opgesteld werd, kwamen al spoedig scherpe kritieken zowel van Franse als van Afrikaanse zijde. De ruime plaats verleend aan de uitbouw van de infrastructuur - havenwerken, elektrische centrales, wegenbouw, vliegpleinen, post, telegraaf en andere openbare nutsbedrijven - werd openlijk voorgesteld als een vermomde politiek ten bate van de kapitalistische bedrijven uit het moederland, in de overtuiging dat deze uitbouw slechts een matige weerslag zou hebben op de algemene levensstandaard van de massa. Anderzijds werd er geklaagd dat de planificatie een te uitsluitend materieel karakter zou hebben, met voorrang van de technische uitrusting, en op onvoldoende wijze het menselijk aspect, zoals basisonderwijs, stages, propaganda, follow-up, enz., deed uitkomen. Men sprak van de noodzakelijkheid om het plan te humaniseren en van de vereiste om de prioriteit te geven aan investeringen die de algemene levensstandaard verhogen en niet hoofdzakelijk de produktiecapaciteit van de firma's uit het moederland vergrotenGa naar voetnoot6). Wat er ook van zij, het tweede plan komt reeds gedeeltelijk tegemoet aan de boven aangehaalde kritieken: de fondsen voor de landelijke economie en de sociale uitrusting zijn aanmerkelijk verruimd ten nadele van de infrastructuur. De nieuwe oriëntatie van de planning, die uiteraard een drastische wijziging betekent in de economische politiek, heeft op haar beurt enige wrevel verwekt in bepaalde kringen van het moederland. Indien de investeringsfondsen, voor drie vierden afkomstig uit het moederland, hoofdzakelijk aan de Afrikaanse rurale milieus ten goede komen en in mindere mate voor de rationalisatie en de uitbouw van de kapitalistische bedrijven bestemd zijn, krijgt de bijdrage van de Franse belastingbetaler het karakter van een loutere ‘économie du don’. Hieruit leidt het ‘anti-colonialisme de droite’ zeer logisch af dat de Franse Unie, in het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
licht van de zware offers die de schatkist ervoor te brengen heeft, een overwonnen standpunt isGa naar voetnoot7). Naar hun mening zouden dezelfde investeringsfondsen, in het moederland belegd, een meer verantwoord economisch resultaat hebben. Wij kunnen hier niet op het debat rond deze veelomstreden kwestie ingaan. Doch het lijkt onwaarschijnlijk dat de Franse belangen door de kortzichtige balans-berekeningen gediend zouden zijn: voor een goede verhouding tussen de de Afrikaanse gebieden en het moederland zal de edelmoedige rol van opvoedster en leidster waarschijnlijk zwaarder in de balans wegen dan de kortzichtige rentabiliteitsconsideraties over de exploitatie van de ijzermijnen in Mauritanië of de bauxitelagen in Guinea. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De administratieve en constitutionele hervormingenMet uitzondering van de welgemeende, alhoewel enigszins hoogdravende, resoluties uitgewerkt door de conferentie van Brazzaville op het einde van de tweede wereldoorlog, had tot dan toe geen enkele opstandige wolk de rimpelloze koloniale hemel verduisterd. Zelfs in de moeilijke jaren van de bezetting, tegenover verslagen en vernederde koloniale machten, bleef alles rustig: L'Afrique Noire ne bougea pas (Léopold Senghor). Wel werd door goedingelichte milieu's aangedrongen op een drastische hervorming in de koloniale administratie, doch niemand wist precies welke vorm de verhoudingen tussen het moederland en de kolonies en meer bepaaldelijk de zeggingschap van de betrokken volkeren in hun eigen zaken zouden aannemen. Over het algemeen stond de Franse publieke opinie, in de aanvankelijke euforie na de bevrijding, gunstig tegenover een herziening van het koloniale statuut. De diensten bewezen door de Afrikaanse legers, die zo heldhaftig gestreden hadden voor de bevrijding van ‘la patrie’, en de vernedering van de bezetting lagen nog te vers in het geheugen. Doch, naarmate de werkzaamheden van de Constituante vorderden, greep er een merkbare kentering plaats in de internationale en nationale politieke constellaties. Frankrijk is immers verzwakt uit de strijd gekomen en moet in zijn betrekkingen met de zegevierende geallieerden, met een tweederangspositie genoegen nemen. Stilaan ook wordt de alleenheerschappij van het Front Populaire aan het wankelen gebracht door de geleidelijke versteviging der meer conservatieve elementen. Dit maakt dat de atmosfeer waarin de Afrikaanse afgevaardigden de grondwetsherziening van 1946-1947 uitwerken definitief veranderd is. Wel worden belangrijke hervormingen doorgevoerd, zoals de afschaffing van het indigénat en de promotie van de inlanders tot het Franse burgerschap, de oprichting van territoriale raden en een centrale Grand Conseil te Dakar, het verlenen van kiesrecht aan zekere elementen van de autochtone bevolking, enz., maar aan de fundamentele koloniale structuur wordt weinig of niets gewijzigdGa naar voetnoot8). Het Franse Parlement, en zijn verantwoordelijk regeringslid, de minister en het departement van de rue Oudinot, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
centraliseren alle wetgevende en uitvoerende macht van de nieuwe ‘Union Française, une et indivisible’. De competentie van de lokale en centrale raden beperkt zich tot het opstellen en stemmen van de budgetten, waarvan de uitvoering trouwens aan een voorafgaande bekrachtiging van de Gouverneur of de Gouverneur-Generaal onderworpen is. De belichaming van de onverdeelde soevereiniteit in het Franse Parlement vindt trouwens haar uitdrukking in de verkiezing, bij middel van een uniek kiescollege, van afgevaardigden tot de Nationale Vergadering, uit gebieden die zelfs voor lokale consultatieve raden hun vertegenwoordiging vormen in een dubbel college. Deze verkiezingsprocedure van de vertegenwoordiging in de territoriale en centrale consultatieve organen bij middel van een dubbel college, bewerkt daarenboven een onevenredige invloed van de stemmen der burgers uit het moederland, en loopt uit op een echt ‘malthusianisme électoral’. De periode tussen 1946-1956 wordt gekarakteriseerd door een geleidelijke vraag naar uitbreiding van het Afrikaanse kiezerskorps én door een stijgend misnoegen der onderscheiden gebieden over het centralistisch beleid van Parijs en van Dakar. De centrale administratie van Dakar wordt het mikpunt van de meer welvarende gebieden zoals de Ivoorkust en Guinea, die slechts met onverholen wrevel hun vastgestelde quota in het centrale budget storten, dat uiteindelijk ten goede komt aan de economisch meer achterlijke gewesten zoals Niger, Opper-Volta en Dahomey. Behalve de geschilpunten van financiële aard komen nog de etnische verscheidenheid, de traditionele culturele suprematie van Senegal en het nimmer aflatende particularisme in rekening. Met de raamwet van 1956 en de daaropvolgende uitvoeringsdecreten wordt een nieuwe periode ingeluid. De uitbreiding van het kiesrecht voor alle volwassen mannen en vrouwen, de afschaffing van het dubbel kiescollege, de verzwakking van het centralisme en administratief federalisme, de instelling van lokale regeringsraden zijn zovele hervormingen die het aanschijn en de politieke structuur van Frans West-Afrika grondig wijzigen. Zonder afbreuk te doen aan de belichaming van de nationale soevereiniteit in het Parlement der Franse Unie, kent de wet Deferre aan elk gebied van Frans West-Afrika een embryonaire uitvoerende macht toe in de vorm van territoriale kabinetten, samengesteld door de belangrijkste politieke partijen. De belangrijke plaats, ingenomen door de Franse commissarissen, zouden deze lokale regeringen enigszins gelijk stellen met een constitutionele monarchie, indien de competentie van deze uitvoerende organen niet zo erg beperkt was. De verzwakking van de federale administratie te Dakar en de versplintering der territoriale regeringsorganen, heeft vooraanstaande Afrikaanse politici, waaronder vooral L. Senghor, ertoe gebracht de doorgevoerde hervormingen te brandmerken als la balkanisation de l'Afrique. Het allerlaatste statuut, aangeboden door de Ve Republiek, van autonomie in het kader van een bredere Franse Gemeenschap of van volledige onafhankelijkheid, sluit deze eventualiteit niet a priori uit, zoals trouwens het voorbeeld van Guinea op sprekende wijze aantoont. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De politieke bewegingenAlhoewel tot op het einde van de tweede wereldoorlog de politieke activiteit uitsluitend beperkt bleef tot de aloude ‘communes mixtes’ van het reeds meer geëvolueerde Senegal, konden de naoorlogse administratieve en constitutionele | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
structuurwijzigingen moeilijk zonder politieke invloed blijven in de overige gebieden. De verkiezing van afgevaardigden voor het Palais Bourbon, voor de Raad van de Republiek, voor de Raad van de Franse Unie en voor de federale en territoriale organismen bracht met één slag de politieke activiteit in het centrum van de belangstelling. Wel bestonden er in de onderscheiden gewesten allerlei verenigingen, zoals culturele genootschappen, jeugdgroeperingen, amicales van oudleerlingen, beroepsverenigingen, corporaties en tribale groeperingen. Maar adequate organismen om de publieke opinie te kanaliseren rond één persoon of één programma moesten in allerijl van de basis af opgericht worden. Aanvankelijk staan deze Afrikaanse politieke partijen op losse schroeven bij gebrek aan organisatie, militanten en kaders. De nieuwe politieke leiders voelen zich onwennig in hun rol als afgevaardigde te Parijs, te Dakar of in de gewestelijke hoofdplaatsen, zowel als tegenover de dagelijkse technische problemen die de leiding van een politieke beweging medebrengt. Organisatorische en ideologische contacten worden gelegd met bepaalde vooraanstaande partijen uit het moederland (apparentement), die niet anders vragen dan de nog aarzelende leiders met raad en daad bij te staan, om door de aanwinst van de overzeese afgevaardigden hun positie in de versplinterde nationale politiek te verstevigen. Zodoende worden in de onderscheiden gebieden verschillende lokale groeperingen opgericht zoals de Union Progressiste Mauritanienne, Bloc Démocratique Sénégalais, Parti Progressiste Soudamais, Union Voltaïque, enz. In tegenstelling met de omliggende Britse gebieden wordt de politieke constellatie van Frans West-Afrika gekenmerkt door een uitgesproken metropolitaanse oriëntatie. Ideologisch en ook organisatorisch zijn de beginnende Afrikaanse partijen slechts verlengstukken van de S.F.I.O., de R.P.F., de M.R.P., enz., met het gevolg dat de druk die door de Afrikaanse afgevaardigden kan uitgeoefend worden in het Franse Parlement aanzienlijk verzwakt wordt. De omkeer in de nationale politiek t.o.v. de overzeese gebiedsdelen in de jaren 1946-1947, - ‘la faillite des espoirs de la Libération’ (Borella) - beweegt de Afrikaanse afgevaardigden ertoe hun onderscheiden partijen te groeperen om hun moties en desiderata meer kracht bij te zetten. Hieruit wordt de Rassemblement Démocratique Africain geboren, met aan het hoofd Felix Houphouet. Al de lokale politieke bewegingen en partijen worden samengeroepen te Bamako, waar de R.D.A. haar eerste congres houdt in 1948. Doch reeds bij de aanvang trekken zich verschillende vooraanstaande leiders terug waaronder Lamine Gueye (Senegal), L. Senghor (Senegal), Yacine Diallo (Guinea) en naderhand ook Fily Dabo Sissiko (Soedan) en Apithy (Dahomey). De eerste twee zagen met lede ogen dat het politieke zwaartepunt van Senegal - oudste en meest geëvolueerd gebied - overging naar de Ivoorkust, het land van Felix Houphouet. Ook ideologische invloeden speelden bij dit gemis aan verstandhouding een belangrijke rol. Op instigatie van d'Arboussier, Secretaris-Generaal van de beweging, geraakt de R.D.A. meer en meer in het zog van de communistische partij. De invloedrijke positie van deze laatste in de naoorlogse nationale politiek is genoeg bekend. Onder haar apparentement werd de R.D.A. samen met haar belangrijk gevolg in de verschillende gewesten, steeds agressiever en richtte zich tegen de kolonisten en de kapitalisten in Afrika. Openlijke sabotage van de lokale administratie en de traditionele hoofden - ‘les laquais d'une adminisration colonialiste et rétrograde’ - werden gemeengoed. Deze tactiek kon aanvankelijk een weerslag vinden in de Ivoorkust, land van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rijke uitheemse kolonisten, die uiterst lage lonen uitbetaalden op de welvarende plantages en in de industriële bedrijven. Senegal en Soedan daarentegen, landen van kleine boeren en zonder kolonisten van enige betekenis, kunnen het met de radicale R.D.A. niet stellen en blijven de bruggenhoofden van de meer gematigde socialistische partij. Als tegenhanger van de R.D.A. stichtte L. Senghor een nieuwe inter-territoriale groepering Les Indépendants d'Outre-Mer die tegenover het nationalistisch en communistisch programma van de R.D.A. aangepaste lokale richtlijnen opstelden, zoals de ontwikkeling van de kleine boerenbedrijven, het oprichten van coöperatieve en syndicale organisaties, die de Afrikaanse landbouwer meer ter harte gaan dan de rigide lijn van de communistische partij. De weigering van de socialist Lamine Gueye, om zich bij een der twee voornoemde inter-territoriale groeperingen aan te sluiten brengt het getal van de belangrijke politieke bewegingen rond 1950 op drie: de communistische R.D.A., onder leiding van F. Houphouet, de socialiserende I.O.M. met aan het hoofd L. Senghor en een filiale van de S.F.I.O. onder de hoede van Lamine Gueye. Deze constellatie heeft zich grotendeels gehandhaafd tot half 1958, alhoewel zich gedurende deze periode ingrijpende ideologische verschuivingen voorgedaan hebben. Terwijl de R.D.A. geleidelijk een mildere houding aanneemt, groeien de socialistische bewegingen onder L. Senghor en Lamine Gueye stilaan uit tot radicale, marxistisch georiënteerde bewegingen. De overwinning van de I.O.M. (8 afgevaardigden naar het Franse Parlement) en de S.F.I.O. (5 afgevaardigden) op de R.D.A. (4 afgevaardigden) brengt Houphouet tot het inzicht dat de apparentering met de communistische partij geen voordelen brengt. De breuk met d'Arboussier wordt onvermijdelijk, daar hij weigert de communistische apparentering op te gevenGa naar voetnoot9). Felix Houphouet - geneesheer, katholiek - maakt zich los van de communisten en herziet het hele programma van de beweging. Na een lange stilstand heeft de R.D.A. in 1954-1955 haar greep op de massa weer herwonnen. Het congres van Konakry (1955) werkt een gematigd programma uit waarin de samenwerking met de administratie, de sociale en economische ontwikkeling van de onderscheiden gebieden worden aangeprezen. Ondertussen heeft de I.O.M. haar eerste congres gehouden te Bobo-Dioulasso, waar L. Senghor opkomt voor een zekere administratieve decentralisatie van Frans West-Afrika door de oprichting van twee federaties: de eerste gevestigd te Dakar (samengesteld uit Senegal, Mauritanië, Soedan en Guinea) en de tweede te Abidjan (de Ivoorkust, Opper-Volta, Niger en Dahomey groeperend)Ga naar voetnoot10). Houphouet, en met hem de R.D.A., vragen sinds lang een grotere autonomie van de onderscheiden gebiedsdelen t.o.v. het administratief beleid vanuit Dakar. Tegenover de territoriale autonomie van Houphouet, die uiteindelijk tot een ‘balkanisatie’ zou leiden, stelt L. Senghor een dubbele federatie voor van de onderscheiden gewesten, die grosso modo politiek homogeen zijn. Niettegenstaande deze ernstige poging om een oplossing van het netelige probleem van de inter-territoriale administratie en de regeringsvorm te vinden, brandmerkt de Franse publieke opinie het congres van Bobo-Dioulasso als ‘le rendez-vous des audacieux’. De strijd der R.D.A. voor gewestelijke autonomie in de schoot van de Franse Unie, streelt het eigenbelang van de lokale politici en spreekt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tevens de massa van het Afrikaans kiezerskorps meer aan dan de abstracte federalistische bespiegelingen van Senghor. In de gebieden - vooral de Ivoorkust en Guinea - die meer in het federale budget storten dan zij er van genieten, stuit deze gedachte op een uitgesproken verzet. Ook in het moederland verwekt de federale formule gemengde gevoelens. In het kader van de Franse Unie une et indivisible is immers geen plaats voor federale instellingen. Naarmate de R.D.A. veld wint verschrompelt het socialistische domein van Lamine Gueye en Senghor's I.O.M. meer en meer. De dood van Yacine Diallo uit Guinea brengt er een dynamische syndicale organisator aan het bewind, Sekou Touré, die dit gewest in het kamp van de R.D.A. brengt. Een hergroepering en herbenaming van de socialistische tendensen in een Mouvement Socialiste Africain rond Lamine Gueye en een Convention Africaine met aan het hoofd L. Senghor kunnen niet baten. Sinds het keerpunt van 1955 heeft de R.D.A. definitief de wind in de zeilen, wat grotendeels te wijten is aan haar monolitische organisatie, die ze nog overgehouden heeft uit de tijd van de communistische apparentering. De M.S.A. en de C.A. hebben nooit dezelfde vaste greep op de massa's gehad en worden daarenboven systematisch verscheurd door de persoonlijke veten die de twee vooraanstaande leiders van Senegal sinds jaren tegenover elkander plaatsen. De laatste territoriale verkiezingen van maart 1957, wijzen duidelijk op de onbetwiste suprematie van de R.D.A. in de Ivoorkust, in Soedan en in Guinea; de C.A. boekt goede uitslagen in Senegal en Opper-Volta, terwijl de M.S.A., dank zij Djibo Bakary, de meerderheid in de Niger behaalt. De tien jaren sinds het eerste congres van Bamako zijn bewogen geweest en rijk aan gebeurtenissen. De R.D.A. heeft zich losgerukt van de flirt met de communisten en is geëvolueerd naar een autonome beweging los van alle metropolitaans patronage. Haar voorbeeld is sinds 1955 gevolgd door alle Afrikaanse partijen. De triomfale renaissance van de R.D.A. werd bekrachtigd gedurende het laatste congres te Bamako (september 1957) dat verschillende vooraanstaande Franse personaliteiten met hun aanwezigheid vereerd hebben. Het zou ons te ver voeren het gedetailleerde programma van deze belangrijke samenkomst te analyseren. Verzwakt door persoonlijke veten, corruptie en een gebrek aan voldoende organisatie hebben de twee socialistische leiders Lamine Gueye en Senghor de versmelting van hun partijen - M.S.A. en C.A. - geconsacreerd op het congres van Cotonou in juli 1958, onder de benaming van Parti du Regroupement Africain. Deze versmelting heeft tevens een meer radicale houding vanwege de P.R.A. tot gevolg gehad. Op sociaal en economisch gebied staan zij de collectivisering van de landbouw voor, terwijl de politieke eisen niets minder zijn dan de integrale en onmiddellijke onafhankelijkheid. In de loop van het laatste lustrum beleeft men dus een gestadige matiging van de aanvankelijk extremistische Felix Houphouet en een gelijktijdige verschuiving naar het radicale marxisme vanwege L. Senghor onder druk van de jonge generatie in de partijGa naar voetnoot11). De politieke constellatie in de gewesten zelf heeft ingrijpende veranderingen ondergaan, door het stijgend belang van de syndicaten en ook door een zeker irredentisme van de traditionele hoofden en marabouts. De uitbreiding van het kiesrecht dreigt immers de politieke zwaartekracht van de steden naar de brousse te verleggen. Niet dat de syndicale woordvoerders of de hoofden het leiderschap van de politici van het eerste uur zoals Houphouet, Senghor en Lamine Gueye, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in een handomdraai zullen betwisten. Daarvoor zijn de effectieven van de syndicaten t.o.v. de totale bevolking nog te gering: 2% gesalariëerden en 1% gesyndiceerden in 1956. Niettegenstaande hun numerieke minderheid zullen zij nochtans in de toekomst een macht zijn waarmede de politieke partijen in stijgende mate te rekenen zullen hebben. Ook hier heeft zich een vrijmaking t.o.v. de moederlandse centrales en een samenbundeling van de territoriale eenheden gerealiseerd, waarvan de stichting van de Union Générale des Travailleurs de l'Afrique Noire op de Intersyndicale Conferentie van Cotonou (1957) getuigt. De syndicale militanten staan over het algemeen dichter bij de massa dan sommige van de oudere politici die alle contact met hun kiezers dreigen te verliezen, door langdurige afwezigheden ter wille van hun functies te Parijs, Dakar of de hoofdplaatsen van het gewest. De uitbreiding van het kiesrecht moge wel een opflakkering van het etnisch en stamparticularisme teweeg brengen via de traditionele patriarchen en de marabouts die vooralsnog invloedrijk genoeg zijn om hun ruraal kiezerkorps te beïnvloeden. Anderzijds mag niet vergeten worden dat hun huidige machtspositie geenszins kan vergeleken worden met die uit de omliggende Britse gebieden. Sinds de aanvang van de kolonisatie immers heeft de Franse directe administratie hun macht en hun prestige gefnuikt. Toch lijkt het heel waarschijnlijk dat hun stem meer zal meetellen dan vroeger. Waar de opkomst van de syndicaten een zekere democratisering in de politiek bewerkt, zal het irredentisme der traditionele hoofden onvermijdelijk een zekere decentralisatie bevorderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afrika straksDe verpolitisering van het zwarte continent is in volle gang. Amper twaalf jaar geleden bestuurde een oppermachtige koloniale administratie een massa onmondige inlanders; nu begeven zich alle volwassen mannelijke en vrouwelijke burgers regelmatig ter stembus, om hun afgevaardigden en regeringshoofden aan te wijzen volgens een procedure en een ritueel die in het westen gegroeid zijn over een tijdspanne van eeuwen. Aristocratische heersersrassen, nomaden van de savanne, marabouts, industrieel proletariaat en de aloude stedelijke bourgeoisie, beslissen via hun afgevaardigden naar het Palais Bourbon, over het Nato-pact of andere Europese en Franse aangelegenheden. Dit uit hoofde van het egalitaire jakobinisme dat ten grondslag ligt aan de Franse Unie: une et indivisible. Van de andere kant breidelt dit strakke centralisme het jonge Afrikaanse elektoraat in de uitoefening van zijn soevereiniteit voor wat de lokale aangelegenheden betreft. Nochtans in de loop van het verlopen jaar hebben alle partijen, hetzij in de vorm van een federale of confederale formule, met luide stem aangedrongen op autonomie, ja zelfs op onafhankelijkheid in de schoot van een losser Frans Gemenebest. Doch op dit delicate domein blijkt de Franse cartesiaanse geest verbeelding en soepelheid te missen. Het voorbeeld van Guinea schijnt maar al te duidelijk aan te tonen dat voor de overzeese gebiedsdelen de keuze ligt tussen de Franse soevereiniteit en les ténèbres de l'indépendance. Men kan zich afvragen hoe lang de huidige Afrikaanse leiders hun rusteloze menigte nog in bedwang kunnen houden en in welke mate ze de emotionele drang naar onafhankelijkheid, die zich over de onmetelijke brousse van Afrika verspreidt, kunnen kanaliseren. De geschiedenis heeft voldoende aangetoond dat noch de economische berekening, noch het bewustzijn van een gemis aan technische en organisatori- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sche voorbereiding, deze massa's zullen stuiten in hun mars naar het uiterste. De redenen hiervan moeten onzes inziens gezocht worden in de diepere sociologische en psychologische constanten van de Afrikaanse maatschappij. Zeker, de Afrikaanse gebieden zijn economisch nog onderontwikkeld, en het gemiddeld jaarlijks inkomen per inwoner ($40) van Frans West-Afrika bewijst de schamele levensstandaard van de overgrote massa. Ongetwijfeld ook kunnen deze gewesten het niet zonder technische en financiële hulp stellen. Het Westen is geneigd in deze onderontwikkeldheid een rechtvaardiging te zien voor een onvoorwaardelijke politieke inschakeling. Daarbij vergeet het dat in de verhouding tussen de volkeren het onderscheid tussen ‘avoir’ en ‘être’ zich opdringt zoals voortreffelijk beschreven werd door Africanus: ‘Au milieu des Occidentaux qui les dominent, les peuples sous-développés ressentent vivement leur infériorité technique dans tous les domaines de l'action. Mais ce sentiment d'insuffisance exalte par contre-coup la vive conscience qu'ils ont de l'égalité sur le plan de l'être’Ga naar voetnoot12). Aldus krijgt de ‘de-kolonisatie’ een diepere zin en doorbreekt de grenzen van de institutionele en publiekrechtelijke verhoudingen tussen moederland en onderontwikkelde gebiedsdelen. Tegenover de superieure techniek en de materiële welstand van het Westen, stellen de Afrikaanse volkeren hun originaliteit, hun eigen aard, in één woord, hun négritude. Het is niet verwonderlijk dat het neo-messianisme vervat in de ‘négritude’ vaste vorm gekregen heeft bij de elite van Frans West-Afrika. Frankrijk immers, meer dan welke andere koloniserende mogendheid ook, heeft zich schuldig gemaakt aan cultuurkapitalisme, door de autochtone eliten cultureel te beroven en ze te doordrenken met de Gallische geestGa naar voetnoot13). Deze eliten ontdekken zichzelf en hun geschiedenis door het werk van de etnologen, de bantoe-linguisten en de archeologen. Ze kennen hun volk een messiaanse rol toe in het wereldgebeuren van morgen, een rol die zo meesterlijk geanalyseerd is in Sartre's dithyrambe Orphée Noir, in de mystieke poëzie van Senghor, en in andere geschriften zoals: Des prêtres noirs s'interrogent en Les Etudiants Noirs parlent. De charismata waarmede de Afrikaanse leiders bekroond worden mogen reeds een aanduiding zijn van het half-religieuze karakter dat het nationalisme en de politiek in Afrika kenmerkt. Stamparticularisme, economische belangensferen en persoonlijke veten kunnen de interne Afrikaanse politiek hinderen. Doch tegenover elke vorm van uitheemse heerschappij en cultuurkapitalisme voelen de zo verschillende volken van Afrika zich verbonden in hun aller gemeenschappelijke négritude. De verwaarlozing van deze ogenschijnlijk irrelevante factoren van het Afrikaanse nationalisme kan elke verantwoordelijke mogendheid, en tevens het hele Westen, de bitterste ervaringen bereiden. |
|