ten; Salan verbood demonstraties en het leger duldde geen proteststaking; spoedig traden ook andere vooraanstaande leden uit het comité.
Reeds eerder had de Gaulle in een rede te Constantine - en niet in het in meerderheid Europese Algiers - zijn programma voor Algerije bekend gemaakt. Het is een program op lange termijn, hetgeen op zichzelf al een merkwaardig feit is voor een Franse regering; een grootscheeps ontwikkelingsplan voor de volgende 5 jaren, gedurende welke een steeds groter aantal Algerijnen tot bestuursfuncties geroepen zal worden, het onderwijs sterk zal worden uitgebreid, landbouwhervormingen zullen worden doorgevoerd en de industrialisatie stevig zal worden aangepakt. Hierbij stelde de Gaulle voorop, dat zal worden uitgegaan van de eigen Algerijnse staatkundige persoonlijkheid en de lotsgemeenschap met Frankrijk. En nu nog de financiën!
Tenslotte heeft de Gaulle ook geprobeerd te komen tot onderhandelingen met de leiders van de opstand; hij verklaarde zich bereid om met hen over een bestand te onderhandelen. Kennelijk zat Ferhat Abbas, premier van de Algerijnse regering in Caïro, met dit aanbod enigszins in zijn maag; er waren geruchten over onenigheid; hijzelf zou er voorstander van zijn om op het aanbod in te gaan, maar tenslotte werd het toch afgewezen, al wees men er kort daarna vanuit Caïro weer op, dat men niet bedoeld had elk verder contact onmogelijk te maken.
Achter deze weigering staat o.i. de invloed van Nasser. Deze zal er juist nu alles voor voelen om het Algerijnse vuur brandend te houden. Zijn pogingen om een grote Arabische eenheid onder zijn leiding te formeren verlopen n.l. niet naar wens. Doordat Tunesië - met Marokko pas toegelaten tot de Arabische Liga - onmiddellijk een scherpe aanval begon op de V.A.R., ontstond een conflict tussen Nasser en Bourguiba, waarbij de laatste, zonder uit de Arabische Liga te treden, de diplomatieke betrekkingen met de V.A.R. verbrak. Bourguiba verwijt aan Nasser diens streven naar de hegemonie en zijn aanleunen tegen het communistische bloc; Bourguiba wenst zelf de leiding te krijgen over de Maghreb, bestaande uit Tunesië, Algerije en Marokko en zoekt voortdurend nauwe samenwerking met het Westen.
In het M.O. bukt Irak niet zonder meer voor Nasser; door de ‘verbanning’ van vice-premier Arif als ambassadeur naar Bonn leed de pro-Nasser-groep een zware nederlaag. Men vreest echter voor een grotere Russische invloed in Irak. In ruil voor Russische steun bij de Assoeandam zou Egypte Irak hebben laten schieten, maar nu ook meer aandacht aan N.-Afrika willen besteden.
In Libanon en Jordanië werden de Amerikaanse en Engelse troepen teruggetrokken. In het eerstgenoemde land bleef het ook na de ambtsaanvaarding van de nieuwe president, Sjehab, onrustig; de moeilijkheden werden pas beëindigd, nadat premier Karami gedwongen was een nieuwe regering te vormen, bestaande uit vertegenwoordigers van de falang-partij en het nationale front. De rust in het M.O. zou nu weer hersteld zijn, maar de positie van Hoessein in Jordanië blijft uiterst zwak; bovendien is het een open vraag in hoeverre de verwachting van Hammarskjöld, dat de Arabische landen zich voortaan als goede buren zullen gedragen, in vervulling zal gaan.
De toestand op Cyprus verslechterde snel. Fel bleef de Eoka zich verzetten tegen het doorvoeren van het Britse zevenjarenplan. De moord op twee Britse vrouwen - de Eoka verklaarde later nadrukkelijk hiervoor niet verantwoordelijk te zijn - veroorzaakte een onbeheerst optreden der Britse troepen. Deze reactie was even ontoelaatbaar als verklaarbaar. Onbegrijpelijk laat keurde Aartsbis-