werking met de stem, schreden en gebaren der spelers. Hier zij aan de gang naar de dood van Antigone herinnerd, waarin een ‘ostinato’-ritme boeiende en drijvende kracht tegelijk is: niet te vroeg en niet te laat mag zich het verschrikkelijke noodlot voltrekken. Met dit werk verwijdert zich Orff ver van de traditionele vormen van het muziektheater, dat overwegend het psychologisch ‘interessante’ individuele geval in het centrum der belangstelling plaatst. Antigone en Kreon staan, ieder hun inwendige wet volgend, tegenover de voltrekking van het hun uitwendige noodlot. Bij het gebeuren dat zich hier afspeelt, is men niet meer enkel
‘toeschouwer’. Wie het meebeleeft, wordt onvermijdelijk meegesleept, want had ook hij geen Kreon of Antigone kunnen zijn?
Het is hier helaas! niet mogelijk Carl Orffs muziek bij Shakespeares Midzomernachtsdroom uitvoerig te bespreken, die hier geheel nieuwe en eigenaardige wegen gaat. Ook de bewerkingen van stukken van Claudio Monteverdi (Orfeo, Klage der Ariadne, Tanz der Spröden) kunnen slechts vermeld worden, evenals de comedie Astutuli en het Osterspiel. De opsomming moge althans tonen hoe wijd Orff zijn boog gespannen heeft.
Een overzicht van zijn werk zou onvolledig zijn, als men ook niet zijn ‘schoolwerk’ vermeldde dat zijn arbeid drie decennia lang begeleid heeft. Het is geen leerboek voor een of andere tak van muziek, het is geen ‘methode’, doch een wegwijzer in de wereld van taal en klank, in hun oorsprongen, waarvan het heden zich zo ver verwijderd heeft. Met verloop van tijd was muziek immers steeds meer een gebied voor specialisten geworden. De technische eisen stegen tot virtuositeit en zo werd het begrijpelijk dat vele muziekvrienden ontmoedigd werden, wat tot het opgeven van alle musiceren leidde. Dat zou echter het einde van levendige muziekbeoefening, van werkelijk muziekleven zijn. Slechts wat men zelf speelt, wordt eigen bezit. Orff heeft spoedig ingezien hoe noodzakelijk het is de mensen, vooral de kinderen tot zelfstandig musiceren te brengen, waarbij ook met het hedendaagse levensgevoel rekening gehouden moet worden. De Zuid-Duitser Orff, die vertrouwd was met jodeln en herdersroep, met volksdansen en dialect, nam terstond vormen uit deze wereld over, die werden aangevuld met ondervindingen uit de Guntherschool (dans). Blokfluit en allerlei slaginstrumenten, gemakkelijker te hanteren dan viool of piano, schonken de kinderen voldoening en durf: zij zagen iets ontstaan door hun toedoen. Door jaren en jarenlang verzamelen breidde Orff zijn arbeidsveld uit: bij melodie en ritme kwam nog de taal. Rijmen, spreekwoorden, toverformules, klankrijke bloemennamen - alles helpt om fantazie en verbeelding te verrijken. Niet slechts in de Duitse dorpsscholen is het ‘schoolwerk’ doorgedrongen, doch ook in andere landen, in vreemde talen wordt eruit gezongen en gespeeld. Dit is alleen te verklaren doordat Carl Orff hier een oergevoel der mensen gewekt heeft, dat, onafhankelijk van de tijd, slechts erop gewacht heeft gewekt te worden. De ‘homo ludens’, de spelende mens, heeft van hem iets kostbaars
ontvangen.
Carl Orff en zijn werken staan midden in het leven van onze tijd. Zij spreken in hun eenheid van klank, taal en beweging altijd de gehele mens aan, of het nu gaat over de levens- en liefdesvreugde der Carmina Burana, over de stille ingekeerdheid der schrandere boerendochter en de parodistische humor der zwervers of over de de mens overweldigende macht van het noodlot in Antigone. Hoe verschillend de cultuur en levenssferen ook zijn die Orffs werken raken, hun veelvoudig echo getuigt van hun levensnabijheid en van de echtheid van hun oorsprong: van de rijkdom en levenskracht der Westerse cultuur.