| |
| |
| |
Buitenlandse kroniek
Het communisme en de Kerk in China
M. van Oss C.I.C.M.
MET Christopher Dawson, in diens brochure The Revolt of Asia (Londen s.a. [1957]), kan men in de revoluties, welke de Aziatische volken doormaken, een dubbele stroming onderkennen. Op de eerste plaats ziet hij daarin de voortzetting van de revolutionaire beweging, welke in de 18e eeuw in het Westen ontstond en gericht was tegen het Ancien Régime en die zich ook nu weer keert tegen de oudste en meest fundamentele instellingen, welke onafscheidbaar verbonden schijnen met de Aziatische beschavingen. Deze omverwerping gaat gepaard met, of liever, wordt gevolgd door een nog heviger reactie tegen de westerse hegemonie, vooral op politiek terrein, want wat de ideeën betreft, zijn het westerse theorieën geweest die de binnenlandse revoluties veroorzaakt hebben en er het Leitmotiv van blijven vormen. Van deze gistingen heeft communistisch Rusland geprofiteerd om zijn invloed in deze landen te vestigen en uit te breiden.
Tot grote ontstemming van China en Japan hadden de westerse mogendheden op de vredesconferentie van Versailles in 1919 geweigerd de ‘ongelijke verdragen’ af te schaffen en het princiep van de gelijkheid der rassen te erkennen, dit in flagrante tegenspraak met de door Woodrow Wilson gelanceerde leuze van het zelfbestemmingsrecht der volken. Van zijn kant liet het Russisch communisme, dat reeds in 1908 door Lenin op het belang van de Aziatische volken voor de wereldrevolutie was gewezen, in hetzelfde jaar al zijn tijdens het tsarisme verworven voorrechten in China varen en onderhandelde het met de revolutionaire partij op voet van gelijkheid. Van dan af zouden alle door het Westen min of meer overheerste volken naar het communisme als naar hun bondgenoot en bevrijder opzien. In China helde Sun Yat-sen, de ‘vader der Chinese Republiek’, in zijn laatste levensjaren er toe over. Al zond zijn opvolger Tsiang Kai-shek in 1927 de Russische adviseurs naar huis, toch zou het communisme als ideologie een overwegende invloed blijven uitoefenen: 80% van de tussen 1929 en 1949 in China verschenen boeken waren communistisch. Bovendien bleef een belangrijke groep van politieke dissenters het communisme trouw - daartoe behoorde de weduwe van Sun Yat-sen, die in 1951 de Stalin-prijs voor de vrede zou ontvangen - en het beschikte tevens over een militaire macht onder leiding van Mao Tse-tung, die zich in sommige streken wist te handhaven. Deze moest zich wel vanuit het zuidoosten naar het noordwesten terugtrekken - de bekende ‘lange tocht’, waaraan Simone de Beauvoir de titel voor haar boek La Longue Marche (Parijs 1957) zou ontlenen - maar vanaf 1937, toen er met het oog op de strijd tegen Japan tussen nationalisten en communisten wapenstilstand werd gesloten, kregen dezen weer de vrije hand. Zij profiteerden hiervan om hun posities in het noorden te versterken ten einde na de oorlog hun slag te slaan. Door de
medewerking van de Russische troepen konden zij vanaf 1945 vaste voet krijgen in uitgebreide gebieden van Mandsjoerije, vanwaar zij in 1948 hun ‘bevrijdingstocht’ in Mongolië en Binnen-China zouden beginnen. In het vol- | |
| |
gend jaar konden zij zonder veel tegenstand heel China bezetten. Op 1 oktober 1949 werd de nieuwdemocratische volksregering te Peking geïnaugureerd.
Door de registratie van de eigendommen en het opmaken van de burgerlijke stand, wat tot dan toe onmogelijk was geweest, hadden zij alles zeer snel onder hun controle. Radicaal werden de hervormingsmaatregelen doorgevoerd, op de eerste plaats de zgn. agrarische hervorming, welke de kaders van de vroegere maatschappij vernietigde. Daarop volgden de collectivisering van de produktie en de nationalisering van het vervoer. Grote economische projecten werden ter hand genomen en de industrialisering van het land begon, vooral de opbouw van de zware industrie. Men kan er niet aan twijfelen, dat grootse dingen tot stand werden gebracht en dat China van aanschijn veranderde. Dit alles echter geschiedde ten koste van de individuele vrijheid van 600 miljoen mensen, een vrijheid die vroeger onbeperkt was geweest en zonder welke een Chinees niet scheen te kunnen leven. Daartegenover trachtte men hen zelfbewustzijn bij te brengen en de overtuiging, dat zij het buitenland niet meer nodig hadden. Nooit sedert honderd jaren was het politiek prestige in het buitenland zo groot geweest.
Wat de houding van de communisten tegenover de godsdienst betreft, is er een opmerkelijk verschil in tactiek vóór en ná 1949. Vóór de machtsovername kan men deze met twee woorden aanduiden: rode terreur. Tijdens de kritieke jaren 1925-1926 wees alles er op, dat de buitenlandse missionarissen in zeer korte tijd het land zouden zijn uitgezet. Daarna heerste er in de door de communisten gecontroleerde gebieden openlijke vervolging, waarvan men minder hoorde, toen Mao Tse-tung zich in het noordwesten had teruggetrokken, maar waarvan ook de nabij gelegen gebieden, o.a. Mongolië, hadden te lijden. De rode terreur bereikte haar hoogtepunt in de jaren na de oorlog. De zorgvuldig opgemaakte, hoewel niet geheel accurate, lijsten van slachtoffers uit deze periode geven 136 namen van personen die gewelddadig om het leven zijn gekomen, van wie vele Chinezen.
Vanaf de ‘bevrijdingstocht’ wordt het wachtwoord: geen martelaren maken. De maatregelen tegen de Kerk zijn gewoonlijk een uitvloeisel van hervormings- en zuiveringsacties en zij krijgen daardoor in zekere zin een wettig karakter.
Evenmin als in Oost-Europa is het communisme in China onmiddellijk na de machtsovername met de openlijke strijd tegen de Kerk begonnen. Aanvankelijk had het zelfs de schijn alsof de Kerk meer ontzien werd dan de inheemse godsdiensten, zodat heidenen in het zuiden van China toen tot hun verwondering constateerden, dat de communisten tegen alle godsdiensten waren behalve tegen het christendom. Op hun ‘bevrijdingstocht’ naar het zuiden kondigden zij overal vrijheid van godsdienst af en wegens de meestal correcte houding van de troepen kon men daar maar moeilijk de wreedheden geloven, die missionarissen uit het noorden verteld hadden.
Van deze vrijheid, welke spoedig beperkt werd tot de grootste steden, hebben de katholieken gedurende twee jaar kunnen gebruik maken om zich op de onvermijdelijk komende strijd voor te bereiden. Hierbij speelde het legioen van Maria een belangrijke rol zowel voor het bekeringswerk onder de heidenen als voor het terugbrengen van afvallige christenen. Daarnaast ontwikkelde het Katholiek Centraal Bureau te Shanghai een grote activiteit in het uitgeven en verspreiden van apologetische en godsdienstige geschriften. Overal immers werden de christenen voor vraagstukken gesteld, waarvan zij vroeger het bestaan nauwelijks ver- | |
| |
moed hadden. Bovendien werden zij dikwijls bespot om hun godsdienstige praktijken: het nutteloze van het bidden, het onhygiënische van de H. Communie, in één woord, het achterlijke van het aanvaarden van een godsdienst, waarvan de wetenschap bewezen had, dat hij in een voorafgaand ontwikkelingsstadium van de maatschappij slechts gediend had om boeren en arbeiders te onderdrukken en uit te buiten, maar in de moderne maatschappij had uitgediend. En dit alles geschiedde in naam van dezelfde wetenschap, die geroepen was om China groot te maken onder de volken, een ideaal, dat alle Chinezen aansprak.
Terzelfdertijd was de missie onderworpen aan de algemene maatregelen, en deze troffen haar op de eerste plaats in haar instellingen van onderwijs. Reeds spoedig was men verplicht verenigingen van leraren, studenten en bedienden als leidinggevend te erkennen en het marxisme als leervak op te nemen. Tevergeefs trachtte men hier en daar het voortbestaan der scholen nog te rekken, als katholieke scholen konden deze echter niet meer beschouwd worden. Andere moeilijkheden waren van financiële aard. Niet alleen werden vele missies, evenals de particulieren, verplicht in te schrijven op de bevrijdings (= oorlogs) lening, maar ook moesten zij van hun kerkelijke gebouwen en liefdadigheidsinstellingen dikwijls zo hoge belastingen betalen, dat verbeurdverklaring het enige middel was om deze te voldoen. Als gevolg hiervan zagen de missionarissen zich verplicht hun scholen en werken van liefdadigheid stop te zetten, wat de communisten dan de gelegenheid bood om deze met een schijn van recht, ‘ter wille van het volk’, over te nemen.
Al werden er in deze twee jaren geen missionarissen door de communisten vermoord - wel stierven er enigen ten gevolge van ondergane gevangenisstraffen - toch wees alles erop, dat men het erop toelegde om de Kerk alle invloed te ontnemen. Ofschoon dikwijls druk werd uitgeoefend op de missionarissen om vrijwillig het land te verlaten, toch werden zij daartoe nog maar zelden gedwongen. Het werd hun toegestaan om er als burger te blijven en door te werken in eigen onderhoud te voorzien. Sommigen werkten op het land, anderen zetten een kleinhandel op, weer anderen verkochten medicijnen, deden dienst in ziekenhuizen of oefenden een ambacht uit. Zo hoopten velen hun priesterwerk, al was het onder heel nieuwe omstandigheden, te kunnen voortzetten. Maar het communisme is niet alleen een economisch stelsel, maar tevens een strijdbare atheïstische en totalitaire levensbeschouwing, die geen andere naast zich duldt. Het beschikt over eigen methoden om anderen hiertoe over te halen.
In de rechtstreekse actie van de communisten om de katholieken in hun vaarwater te krijgen kan men twee fasen onderscheiden. Van 1951 tot 1954 wordt een grootscheepse poging gedaan om de kerk van binnenuit te hervormen door de beweging van de drie ‘zelf's’, waarvan het resultaat een van het buitenland onafhankelijke kerk moest zijn. Gedurende deze periode worden de meeste buitenlandse missionarissen, die door hen beschouwd werden als de felste tegenstanders hiervan, buiten het land gezet. Toen de schismatieke beweging mislukte, trachtten zij, vanaf 1955, te komen tot het oprichten van een nationale patriottische vereniging van katholieken, die in alle opzichten de richtlijnen van de regering zou moeten volgen.
De actie onder de katholieken werd voorafgegaan door pogingen om de Chinese protestanten van de ‘oude kerken’ onafhankelijk te maken. Voor de protestanten was een dergelijke breuk meer aannemelijk: van oudsher was men er gewoon aan het idee van landskerken en men hechtte er minder belang aan het
| |
| |
organisatorisch verband van de kerken onderling. Reeds op de bekende World Missionary Conference van 1909 te Edinburgh werd als program aangenomen, dat de ‘jonge kerken’ moesten worden opgeleid tot onafhankelijkheid op gebied van uitbreiding, bestuur en financiering (self-propagating, self-governing, self-supporting). Nadat Wu Yao-tsung, secretaris van de Young Men Christian Association te Shanghai, hierover in 1949 had geschreven en daarbij aan de ‘oude kerken’ hun imperialistische en kapitalistische houding had verweten, werd dit princiep door de eerste minister Chou En-lai in zijn besprekingen met protestantse leiders in de eerste dagen van mei 1950 overgenomen en als ideaal gesteld. Vanaf september verschenen er in de kranten talrijke adhesiebetuigingen van protestanten, waarmee wij geenszins willen zeggen, dat de gelovige protestanten zich met de communistische opvattingen verzoenden. Voor de katholieken werd de beweging gelanceerd vanuit een onbekend stadje in de provincie Szechwan op 30 november. Het persagentschap Nieuw China wist daarna ook elders sympathiebetuigingen te signaleren. Om deze beweging kracht bij te zetten werden een veertigtal katholieke leiders - alleen Chinese, geen buitenlandse - op 17 januari 1951 uitgenodigd op een tea-party in het Groot Hotel van Peking. Hier werd hun duidelijk gemaakt, dat zij de gedragslijn van de protestanten hadden te volgen. Nadat Chou En-lai daarbij ook begrip toonde voor de moeilijkheden van de katholieken, die, zoals hij zei, immers met Rome verbonden moesten blijven - welke verklaring echter nooit gepubliceerd werd - trachtte men te Peking tevergeefs een voor het bureau voor godsdienstzaken aannemelijke interpretatie van het princiep van de drie ‘zelf's’ op te stellen. Scherper namen de bisschoppen, onder leiding van de internuntius Mgr. A. Riberi, stelling, waarop een grote actie volgde om deze laatste uit het land te verbannen. Tegelijkertijd werd een
grote perscampagne ingezet tegen de buitenlandse missionarissen, aan wie allerlei contrarevolutionaire en persoonlijke misdaden werden verweten. Velen van hen verbleven kortere of langere tijd in de gevangenis. Als men bedenkt, dat de communisten niet dezelfde betekenis geven aan de woorden als deze bij ons hebben, zal men niet of minder verwonderd zijn over hun voor communistische rechters afgelegde ‘spontane bekentenissen’. Met hun campagne tegen de buitenlandse missionarissen bereikten zij een volledig resultaat. Van de 3222 die er op 1 januari 1951 in China waren, bleven er op 1 januari 1955 nog slechts 82 over, n.l. 4 bisschoppen, 51 priesters (van wie 22 in de gevangenis), 3 broeders en 24 zusters. Thans (augustus 1958) zijn er minder dan tien priesters (van sommigen weet men niet in welke omstandigheden zij verkeren) en een twintigtal zusters, die er mogen blijven voor het onderwijs van kinderen van buitenlandse diplomaten.
Wat de beweging van de drie ‘zelf's’ betreft, moesten de communisten reeds spoedig bekennen, dat zij mislukt was. Wel hadden zij enige priesters bereid gevonden - wie weet na hoeveel chantage - om met hen mee te doen. Hierover schreef een missionaris uit Shanghai einde december 1954, dat hun meedoen helemaal passief was: degenen die zich lieten vooruitstoten, gingen juist zover als men hen duwde en wanneer de pressie ophield, hield ook hun actie op.
Ook na het mislukken van een rechtstreekse breuk met Rome zal de houding van de communisten tegenover de Kerk samenhangen met de ‘tweede campagne tot onderdrukking van contra-revolutionairen’, welke in april 1955 werd ingezet. Slachtoffer hiervan was de schrijver Hu Feng wegens zijn orthodoxe interpretatie van de bekende zedenroman, geschreven op het einde der 17e eeuw, De
| |
| |
Droom van het Rode Paviljoen. Om gelijksoortige redenen werden in dat jaar vele verdachte intellectuelen veroordeeld.
Zoals men verwacht had, grepen de communisten nu ook het katholiek bolwerk, als we het zo mogen noemen, van Shanghai aan, waar zich onder leiding van Mgr. Ign. Kung Pin-mei een intens godsdienstig leven had ontwikkeld en waar de communisten er niet in geslaagd waren noemenswaardige aanhang te vinden. Nadat meerdere pogingen mislukt waren om de bisschop en de seminariedirecteur vanuit de katholieke gemeenschap in staat van beschuldiging te stellen, sloegen zij met geweld toe en arresteerden in de nacht van 8 op 9 september de bisschop, 27 priesters en ongeveer 300 gelovigen. In de volgende dagen breidden deze arrestaties zich uit tot de naburige provincies en eindelijk tot het hele land. In november schatte men het aantal gevangen genomen katholieken op ruim 2000, van wie 70 priesters, allen Chinezen.
Tegelijkertijd trachtte men te komen tot de oprichting van een nationale patriottische vereniging van de katholieken van China, welke nauw zou moeten samenwerken met het ministerieel bureau voor godsdienstzaken. Een dergelijke vereniging was reeds tot stand gekomen voor de muzelmannen, de boeddhisten, de taoïsten en de protestanten, van welke laatste Wu Yao-tsung de leider was. Voor de katholieken werd het hoe langer hoe moeilijker een principieel standpunt in te nemen. Het nieuwe slagwoord van de communisten was: trouw aan het vaderland en trouw aan de Kerk. Het was geen strijd meer, onmiddellijk althans niet, over de doctrine, maar over de rechten en hier hing veel af van de persoonlijke opvattingen van hem, die van ambtswege is aangesteld om die rechten te verdedigen. Al wat van staatswege gevraagd werd, was de toetreding tot de ‘vaderlandslievende beweging’. Na intense voorbereiding vergaderde van 19 tot 25 juli 1956 een groep kerkelijke leiders als promotoren van de nationale vereniging. De door de pers verspreide redevoeringen maakten de verwarring onder de katholieken nog groter. Deze propaganda ging vanaf medio 1956 samen met een soort ‘liberalisatie’ overeenkomstig het door Mao Tse-tung op 2 mei gelanceerde woord: gelijktijdige ontluiking van vele bloemen en vrije competitie van de verschillende ideologische scholen. Meerdere katholieken werden uit de gevangenis ontslagen en hun werd meer godsdienstige vrijheid gegeven, terwijl ook Chinese priesters in het buitenland werden uitgenodigd naar het vaderland terug te keren. Officieel kwam de nationale patriottische vereniging tot stand na lange vergaderingen te Peking, die duurden van 17 juni tot 2 augustus 1957, waaraan 241 katholieke afgevaardigden, afkomstig uit meer dan 100 bisdommen, zouden hebben deelgenomen. Volgens de kranten zou daar besloten zijn om de van het Vaticaan uitgaande documenten eerst aan kritiek te onderwerpen, alvorens deze aan de gelovigen door te
geven. Men diene echter te bedenken, dat de communistische pers er haar eigen methoden van berichtgeving op na houdt, en dat het voor de katholieken van China zeer bezwaarlijk is met het buitenland te corresponderen. Dat blijkt o.a. uit het onlangs in Hong Kong aangekomen berichtje van een prelaat in China: ‘Wij blijven trouw aan de H. Vader, wat de kranten er ook over schrijven’. En moeten we bij het lezen van de door de pers gepubliceerde redevoeringen als komende van katholieke bisschoppen, ook niet denken aan de ‘spontane bekentenissen’ van misdaden door de buitenlandse missionarissen, en beide dezelfde waarde toekennen?
Een groter gevaar is m.i. gelegen in het wijden van bisschoppen tegen de uitdrukkelijke wil van Rome in. Dat er grote behoefte aan bisschoppen bestaat,
| |
| |
blijkt reeds uit het feit, dat alle buitenlandse bisschoppen uit het land zijn gezet. Reeds in 1952 waren 80 van de 143 kerkelijke indelingen (bisdommen of prefecturen) vacant, d.w.z. niet voorzien van een eigenlijke ordinarius. Volgens de communistische pers zouden er in de maand april van dit jaar op drie plaatsen nieuwe bisschoppen gewijd zijn. Aan het feit van deze wijdingen zal men wel moeilijk kunnen twijfelen, aangezien de foto's althans van één wijding verspreid zijn (zie b.v. Katholieke Illustratie van 26 juli 1958).
Een brief van 21 augustus uit Hong Kong meldt, dat tot dan toe een dertigtal bisschoppen zouden zijn ‘gekozen’; van dezen waren er achttien gewijd. Bij een wijding te Tsinan werd een deel van het ceremonieel aldus veranderd: in plaats van de voorgeschreven vraag: ‘Hebt gij een apostolisch mandaat?’ stelde de consecrator de vraag: ‘Is hij door het volk gekozen?’, waarop hij na het jawoord ‘Deo gratias’ antwoordde.
In welke omstandigheden, zowel van de zijde van de consecrator als van de geconsacreerden, deze wijdingen werden toegediend, kunnen wij van hieruit niet beoordelen. Zowel van de sprekers op het nationaal congres als van dezen weet men, dat zij vóór die tijd degelijk waren in de leer en voorbeeldig van levenswandel, en dat meerderen onder hen voor hun geloof gevangenissen hebben ondergaan.
Ons medeleven met deze lijdende geloofsgenoten moet vooral geestelijk zijn. Het aansporen tot politieke of militaire acties kan hun lot slechts verergeren. Hun lot wordt ook verergerd door in te gaan op de uitnodiging van communistische verenigingen om een bezoek te brengen aan China ten einde zich daar van de zogenaamde vrijheid van godsdienst te overtuigen. We zouden daardoor de indruk wekken, dat wij het met de communistische machthebbers eens zijn, aangezien wij onder hun geleide zouden reizen. Ook al zou het toeristen worden toegestaan zich vrij onder het volk te bewegen en vragen te stellen, dan weten ingewijden, dat de antwoorden hierop van te voren zijn ingestudeerd en in de lijn van het regime liggen. Wie zou het durven bestaan tegenover buitenlanders een ander antwoord te geven?
Het feit ten slotte dat een regering over 600 miljoen mensen zich druk maakt om een kleine minderheid van drie miljoen en dat bijgevolg de strijd voortduurt moet ons vertrouwen geven. Ook van missionair standpunt heeft deze strijd een opwekkende noot. Nooit is er in China zoveel over de Katholieke Kerk geschreven en gesproken als sedert de communistische machtsovername. 'n Dertig jaar geleden schatte de generaal-overste van Scheut het aantal dergenen die in China nooit van de Katholieke Kerk gehoord hadden, op 200 miljoen. En hoevele miljoenen die er wel iets van wisten, hadden er een verkeerde voorstelling van! Het is waarschijnlijk dat door de communistische bestrijding van de Kerk bij velen een nieuw licht is opgegaan, een eerste contact met een andere, hoopgevende wereld.
|
|