| |
| |
| |
Wetenschappelijke kroniek
Hebben de sterren invloed op ons bestaan?
Jul. de Kort S.J.
DE astrologie of sterrenwichelarij geldt ook bij haar eigen aanhangers als een onorthodoxe kenwijze. Iedereen is het er over eens dat haar methoden niet passen binnen de omlijsting waarbinnen het werk van de moderne wetenschap zich afspeelt. Dat is zonder twijfel voor de astrologie een nadeel. Een van de beste aanbevelingen van een onderzoekingsmethode is ongetwijfeld dat ieder die in staat is er zich een oordeel over te vormen, de juistheid van de methode zou erkennen. Evenzeer is het onorthodoxe karakter op zich zelf nog geen veroordeling. Er zijn altijd pioniers geweest die, op hun tijd vooruit, nieuwe methoden hebben ontgonnen. Bij hun tijdgenoten golden ze als onvoorzichtig in hun gevolgtrekkingen. Pas later werd hun werkwijze gemeen goed van de wetenschap.
Voor ons geval is dit echter niet waar. De astrologie is minstens twee duizend jaar oud, ouder dan de meeste takken van moderne wetenschap. Toch vindt ze na al die tijd nog geen genade bij de moderne wetenschapsmensen. Onze bestrijders zijn bevooroordeeld, zeggen de astrologen. Dat er een ‘vooroordeel’ in een zekere vorm bestaat, is duidelijk: menigeen weet nauwelijks iets van de werkwijze van de astrologie, en is toch instinctmatig overtuigd dat ze waardeloos en zelfs schadelijk is. Van de andere kant is het niet waar dat de officiële wetenschap in haar geheel niet bereid zou zijn de astrologie te bestuderen. De American Association of Scientific Societies houdt reeds tientallen jaren lang een bureau geopend voor de bestudering van astrologische vraagstukken. Jaren lang stond dit bureau onder de leiding van onze landgenoot Professor Dr. Bart J. Bok, thans directeur van de Commonwealth Sterrenwacht in Canberra, Australië. Bij dat bureau kan ieder die een astrologische wet wenst voor te staan deze wet goed geformuleerd deponeren. Het bureau zal de astrologische wet volgens de beste objectieve criteria bestuderen en haar bevinding publiceren. Helaas ontbreekt het dit bureau altijd aan aanbiedingen voor zijn onderzoek. Het bureau is zodoende verplicht zelf zijn materiaal uit de onmetelijke massa astrologische tijdschriften te vergaren. En dit is bijna nooit scherp genoeg geformuleerd om zelfs maar onderzocht te kunnen worden. Van de onderzoekingen die gedaan zijn was het resultaat altijd negatief: de wet is niet in overeenstemming met de werkelijkheid. Ook in België bestaat sinds 1948 een dergelijk comitee. Met deze feiten voor ogen kan men dus niet spreken van een vooroordeel in de gewone zin van het woord. Wie zich tegen de astrologie verklaart, ook al heeft hij persoonlijk geen bewijzen voor de onjuistheid van de sterrenwichelarij, kan zich toch beroepen op het oordeel van ter zake kundige en nauwkeurig werkende mannen van de
wetenschap. Het is ook niet duidelijk waarom een vooroordeel tegen de sterrenwichelarij zo hardnekkig, tegen de waarheid in, zou moeten
| |
| |
stand houden. Immers op de achtergrond van een vooroordeel ligt gewoonlijk een of andere vorm van eigenbelang. Maar hier heeft niemand voordeel bij. Integendeel, menig slecht betaald geleerde zou aanstonds het geld overvloedig zien binnenstromen wanneer hij in zijn vrije uren als astrologisch adviseur zou willen optreden. Toch is er bij mijn weten geen enkele sterrenkundige die aan sterrenwichelarij geloof schenkt of zelfs maar de waarheid van de astrologie voor mogelijk houdt.
Zeker is dat voor wie met de hedendaagse wetenschap is opgegroeid de astrologie een onverteerbare massa van tergend vage beweringen moet schijnen, zonder zelfs maar een poging tot een bewijs. Een van de weinigen die de moed hebben gehad om zich in te werken in de methoden der sterrenwichelarij is de Franse astronoom Paul Couderc, onder meer bekend om zijn uitstekende populaire weergaven van de hoofdpunten der moderne sterrenkunde. Aan zijn boekje L'Astrologie (Paris: Presses Universitaires de France, 1951) is veel van wat hier aan positieve gegevens wordt meegedeeld dankbaar ontleend.
De sterrenwichelarij heeft niet altijd buiten de wetenschap gestaan. Het is bekend dat nog in de Griekse tijd nauwelijks onderscheid werd gemaakt tussen sterrenkunde en sterrenwichelarij, zozeer zelfs dat astrologia zowel het een als het ander kon betekenen. De charmante uitspraak als zou de sterrenkunde de wijze dochter zijn van haar dwaze moeder de astrologie berust dan ook op een gebrek aan inzicht in de werkwijze van de antieken. Het is niet waar dat de sterrenkunde als nieuwe wetenschap is ontstaan terwijl de sterrenwichelarij ongewijzigd bleef voortbestaan. Men wist vooreerst niet genoeg en dacht vervolgens ook niet modern genoeg om dit onderscheid zo scherp te maken. Twee takken van één stroom zou een getrouwer beeld zijn. Pas langzaamaan, vooral in de Renaissance, zijn sterrenkunde en sterrenwichelarij voor goed uit elkaar gegroeid.
Men moet echter niet te ver gaan en willen verdedigen dat de hemellichamen geen invloed zouden uitoefenen op ons aardse bestaan. De zon is een enorme gasmassa, meer dan driehonderdduizend keer zo zwaar als de aarde. Dat zij de aarde beïnvloedt is duidelijk: we leven van het licht en de warmte die ze uitstraalt, en haar geweldige aantrekkingskracht houdt de aarde gevangen in haar jaarlijkse baan en verzekert zo de regelmaat van de jaargetijden.
Behalve licht- en warmtestralen zendt de zon ook nog radiogolven uit, ionen en elektronen. Ook haar veranderlijk magneetveld wordt langs elektromagnetische weg voortgeplant. We bemerken de gevolgen daarvan in het poollicht en in het radioverkeer dat gestoord of vergemakkelijkt wordt, en ook onmiddellijk door hier op aarde de magnetische veldsterkte te meten. De maan is veel kleiner en veel minder zwaar, maar ze bevindt zich van de andere kant zo veel dichter bij de aarde dat ze juist de zonneschijf voor ons oog kan bedekken. Ook de maan beïnvloedt kennelijk de loop van de aardse dingen. Ebbe en vloed zijn een gevolg van de aantrekking van de maan, of liever van het verschil van haar aantrekking op de aarde zelf en op de oceanen. Evenzo veroorzaakt ze getijden in de atmosfeer, analoog met ebbe en vloed in de wereldzeeën. Alleen vallen ons, die op de bodem leven van de ‘luchtzee’, de atmosferische getijden veel minder op. Met moeite kan men de bijbehorende schommeling in de barometerstand in gunstige gevallen waarnemen.
Is daarmee alles gezegd wat we met zekerheid weten over de invloed van hemellichamen - zon, maan, planeten en sterren - op de gang van zaken op deze wereld? Blijkbaar niet. Er moet nog een hele wereld van contacten zijn met
| |
| |
ver verwijderde lichamen. Het is immers duidelijk dat we een zwak sterretje alleen daarom kunnen zien omdat het door zijn licht invloed uitoefent op ons netvlies. Nog zwakkere sterren of nevels kunnen we fotograferen of met een foto-elektrische cel meten omdat hun licht die gevoelige lagen kan treffen en beïnvloeden. Van duizenden miljoenen lichtjaren ver bereiken dus invloeden de aarde, wanneer namelijk het licht van haar wordt waargenomen.
Als dus een astroloog beweert dat er op aarde toch wel invloed merkbaar moet zijn van die onmetelijke massa's die het heelal bevat, dan zegt hij iets wat we al lang weten en dagelijks ondervinden. Al lang, dat wil zeggen sedert ongeveer 1610, sinds men, vooral door het werk van Johannes Kepler, een idee heeft van de eerste fasen van het gezichtsproces, hoe namelijk het licht het oog binnenkomt en op het netvlies valt. Vóór Kepler was het natuurkundig gesproken niet vanzelfsprekend dat een gezien voorwerp het oog beïnvloedt, en in en door die beïnvloeding gezien wordt. Men kon toen een goed fysicus zijn en menen dat het oog zijn schouwende werking uitstraalde naar zijn voorwerp om zo dat voorwerp te kunnen zien. Natuurlijk was de werking van het oog op grote afstand geringer en het verre voorwerp dus minder scherp zichtbaar. In deze wijze van beschouwing bleef de vraag of de sterren het aards gebeuren beïnvloeden nog altijd onbeantwoord. Er was dus volop aanleiding om te speculeren over geheimzinnige krachten, nooit gemeten en nooit door iemand in werking gezien, maar die een brug zouden leggen tussen die verre werelden en ons. Kepler's studies hadden dan ook een dubbel voordeel. Vooreerst verklaarden ze hoe het oog in contact treedt met wat het ziet. Vervolgens werd de vinger gelegd op een duidelijke werking, hier op aarde, van de hemellichamen.
Natuurlijk is de voorstelling die wij van het heelal hebben heel wat scherper en vollediger dan die van Kepler. We beginnen zelfs te begrijpen waarom een ster of nevel licht uitzendt, en waarom zoveel, niet meer en niet minder. Iets weten we ook van de wijze waarop elektronen, ionen en radiogolven en magnetisme worden uitgezonden. We weten ook dat het oog onbeschrijfelijk gevoelig is als lichtontvanger. Volgens de theoretische quantenmechanica, dus volgens het inzicht dat we hebben in de wijze waarop licht uit de materie uittreedt en weer in de materie binnentreedt, is een belangrijk gevoeliger opname-apparaat dan het oog zelfs niet mogelijk. Door naar een ster te zien bereik ik dus praktisch het uiterste wat aan natuurkundig contact tussen mij en die ster mogelijk is. Wil ik meer werking zien, dan moet ik óf meer licht opzamelen, óf andere soorten straling proberen.
Meer licht verzamel ik door een groter apparaat, of een op langer termijn werkend apparaat dan het oog te gebruiken; wat de soort van straling betreft behoort het licht tot de elektromagnetische stralingen, samen met gammastralen, Röntgenstralen, ultraviolette en infrarode stralen en radiostraling. Voor al deze stralingen, met uitzondering van het licht en de radiostraling is onze atmosfeer ondoorzichtig en leven we als het ware onder een inktzwarte hemel, zoals bij een heel zwaar onweer. Pas wanneer we bij de kortegolf-radiostraling zijn aangekomen is de hemel weer opgeklaard en wel zo volledig dat er zelfs geen wolkje meer aan de lucht is. Deze korte radiogolven worden echter door zon, maan, planeten en sterren veel spaarzamer uitgezonden dan het licht. Met onze tegenwoordige middelen, grote antennes en draaibare spiegels, kunnen we bijvoorbeeld praktisch geen enkele normale ster behalve de zon in radiostraling waarnemen, van de planeten alleen Jupiter, Venus en Mars.
| |
| |
De corpusculaire stralingen, onder andere elektronen- en ionenstraling, worden sterk verstrooid in de atmosfeer, ongeveer zoals het blauwe licht van de hemel, dat uit heel andere richtingen op ons toekomt als waarin het in de dampkring is binnengekomen. Ook deze stralingen worden veel spaarzamer uitgezonden dan het licht. Corpusculaire stralingen worden bovendien sterk afgebogen in de uitgestrekte magneetvelden tussen de sterren. Ook hierom weten we bij ontvangst nog niet meteen uit welke richting ze afkomstig zijn.
Al deze stralingen, corpusculaire en elektromagnetische, hebben met elkaar gemeen dat sommige materialen ze ongewijzigd doorlaten, andere ze sterker of zwakker absorberen, of ze terugkaatsen. Eigenlijk wordt alleen in het tweede geval, bij absorptie, invloed op de materie uitgeoefend. De straling gaat over in een andere vorm van energie, bijvoorbeeld warmte of chemische energie. Een levend weefsel kan beschadigd achterblijven. Bij terugkaatsing wordt alleen een impuls door de straling overgedragen.
Naast de verschillende vormen van straling is er nog de werking van de zwaartekracht. Ook deze draagt impuls over, maar niet aan een soort materiaal méér, aan het andere minder. De zwaartekracht werkt op alle lichamen gelijkelijk, volgens de zwaarte die ze hebben. Bovendien kan de zwaartekracht niet worden afgeschermd, afgebogen, of in andere richting worden teruggekaatst.
De hemellichamen zijn zo zwaar dat de aantrekkingskrachten voor onze begrippen onvoorstelbaar groot zijn, als het gaat over de werking op een tweede hemellichaam, en tegelijk zeer klein wanneer het over de kracht gaat die een gewoon gebruiksvoorwerp of ons eigen lichaam ondervindt. De totale aantrekking van de planeet Jupiter, de grootste van ons zonnestelsel, op onze aarde, wanneer Jupiter op de kleinst mogelijke afstand staat, is 190 duizend miljoen miljoen kg, maar de aantrekking op 1 kilogram is 1/30 milligram. Denken we de aarde verdeeld in twee helften, de helft die naar Jupiter is gekeerd en de tegenovergelegen helft, dan trekt Jupiter de dichtstbijliggende helft sterker aan dan de andere. Het verschil in aantrekking, dus de kracht waarmee de twee helften door Jupiter uit elkaar getrokken worden is nog 3 miljoen miljoen kg. Onbegrijpelijk groot als deze kracht mag schijnen, valt ze toch volkomen in het niet ten opzichte van de kracht waarmee de twee helften elkaar wederkerig aantrekken en dus bijeenhouden. Van een staaf van 1 kg en van 1 meter lengte die op Jupiter gericht wordt gehouden, worden de van Jupiter af en de naar Jupiter toe gekeerde helft met een kracht van een tiende van een miljoenste van een miljoenste milligram uit elkaar getrokken door de zwaartekracht van Jupiter. Alleen het laatste type van aantrekking, de differentiële, voor voorwerpen van ongeveer menselijke afmetingen, kan van betekenis zijn in ons bestaan. De kleinheid van de kracht zegt overduidelijk dat er geen merkbare invloed mogelijk is. De globale kracht, die we tevoren bespraken, waardoor een hemellichaam in zijn geheel wordt aangetrokken, hoe enorm ook van grootte, is uit zijn aard zonder betekenis. Immers onze aarde beweegt volkomen volgzaam mee met alle krachten die er op werken. Men zou de bewegingswet van de aarde zelfs als volgt kunnen formuleren: de aarde beweegt in de ruimte zo dat van de verschillende globale krachten juist niets merkbaar is.
Samenvattend kunnen we dus zeggen dat het licht van de meeste hemellichamen alleen enige uiterst gevoelige ontvangers zoals het oog merkbaar beïnvloedt, en dat andere stralingen en krachten of te zwak zijn, of te zeer door de atmosfeer worden afgeschermd, om een merkbare invloed te kunnen uitoefenen.
| |
| |
Het is thans nodig iets te zeggen over de werkwijze van de sterrenwichelarij. De astrologie gaat uit van de stand van de vaste sterren, en wel de sterren van de dierenriem, en van de stand van de planeten. Die stand wordt vastgelegd voor een bepaald ogenblik, bijvoorbeeld het ogenblik van de geboorte of de conceptie van de persoon wiens horoscoop wordt opgemaakt, of eenvoudig het ogenblik waarvoor of zelfs waarop de astroloog geraadpleegd wordt. De dierenriem wordt daartoe verdeeld in twaalf tekens. Deze twaalf tekens kunnen een bepaalde stand innemen ten opzichte van de horizon. Daarvoor wordt de ruimte boven de horizon verdeeld in zes daghuizen, de ruimte eronder in zes nachthuizen. Van ieder teken kan zo op ieder ogenblik worden vastgesteld in welk huis het zich bevindt. Dit geeft ons twaalf verschillende hemelstanden. Eigenlijk is het aantal iets groter, wegens het eigenaardig verloop van de onderlinge begrenzingen van de huizen.
Van de zeven klassieke planeten: Maan, Mercurius, Venus, Zon, Mars, Jupiter en Saturnus bevindt zich elk in één van de tekens, en in één van de huizen. De sterrenwichelaars van later eeuwen hebben ook de later ontdekte grote planeten: Uranus, Neptunus en Pluto in hun beschouwingen mee opgenomen. Dat geeft ons, onafhankelijk van de twaalf mogelijkheden van de hemelstand, nog 10 maal 12 of 120 mogelijkheden. Het totale aantal mogelijkheden waarover de astroloog beschikt is dus volgens deze rekening 12 maal 120 of 1440. Verder zal de astroloog er rekening mee houden of zijn cliënt een man of vrouw is. Dat brengt het aantal mogelijkheden op 2880. In dit aantal zijn de standen van de planeten in de huizen al inbegrepen, en ook de aspecten: oppositie, quadratuur, en zo voorts. Niet inbegrepen is bij voorbeeld de weekdag. Wordt die meegenomen, dan komen we tot zevenmaal 2880 of 20.160. In werkelijkheid is het aantal nog enige malen groter, niet alleen omdat we enigszins aan de lage kant geschat hebben, maar ook omdat er astrologen zijn die onderscheid maken tussen het voorkomen in het begin, het midden of het eind van een teken of huis. Van de andere kant worden niet alle voorhanden gegevens in iedere horoscoop uitgebuit. We mogen dus wel besluiten dat het aantal astrologisch verschillende horoscopen enige duizenden bedraagt.
De uitspraken die de sterrenwichelarij hieruit afleidt hebben betrekking op het karakter van een persoon, op de toekomst van een persoon of een onderneming, op de betekenis van merkwaardige verschijnselen of gebeurtenissen ten aanzien van het wereldgebeuren of de gebeurtenissen in kleiner kring.
Op het eerste gezicht lijkt het alsof enige duizenden mogelijkheden een enorme keus bieden. Bij enig nadenken wordt het echter duidelijk dat de toekomst van een persoon b.v. met zo veel andere personen en dingen op zoveel verschillende wijzen is verweven, dat de sterrenhemel zoals de horoscoop hem beschrijft, de behoefte aan informatie voor een mensenleven in de verste verte niet kan dekken, maar er miljoenen malen bij moet achterblijven. De astrologie van de zogenaamde deterministische school is dus wel heel gemakkelijk te weerleggen. Wanneer b.v. een recent astrologisch tijdschrift beweert: ‘Jaar, maand, dag en uur van uw geboorte zijn volledig beslissend voor de uitslag van uw plannen, de uitkomst van uw werk, de verwezenlijking van uw verwachtingen: alle deskundigen zijn het hierover eens. Eeuwenlange studie heeft bewezen dat de op deze grondslagen gedane voorspellingen op een ongelofelijk exacte wijze worden verwerkelijkt’, dan is de schrijver óf niet op de hoogte van wat hij zegt, óf hij bedriegt welbewust zijn goedgelovige lezers.
| |
| |
Het is overigens duidelijk dat zo iets niet mogelijk kan zijn. Laten we eens denken aan loterijen, weddenschappen op paardenrennen, beursspeculaties, of andere transacties waar de onzekerheid een grote rol speelt en waar bij herhaling grote bedragen mee gemoeid zijn. Hoe komt het dat de astrologen die toch volledig kunnen voorzien, wat het lot hun en hun vrienden en kennissen zal toebeschikken, niet met grote bedragen aan deze transacties meedoen? Waarom beperken ze zich grootmoedig tot hun overigens niet te versmaden honoraria? Zou er in al die eeuwen nooit een astroloog voor de verleiding bezweken zijn?
De meeste astrologen geven inderdaad toe dat hun uitspraken niet zo zeer bepaalde gebeurtenissen of verhoudingen voorspellen. Zij lezen in de sterren veel meer een geneigdheid tot bepaalde daden, of spreken oog vager van een constellatie die bedreigt of begunstigt. Grenzenloze vaagheid is voor vele cliënten helaas geen voldoende waarschuwing. Dr. Louis Couderc, een psychiater, heeft eens bij wijze van experiment een advertentie geplaatst in een Parijs dagblad waarin hij zich zelf in de meest onbescheiden bewoordingen aankondigde als de nieuwe grote wonderdoener. Een stroom van brieven komt binnen. Aan al deze briefschrijvers zendt hij één en dezelfde circulaire met een karakterbeschrijving van de lezer en raadgevingen. Daarop ontvangt hij meer dan tweehonderd enthousiaste antwoorden: ‘U leest in mijn leven als in een open boek’. ‘Wat u mij zegt over mijn verleden en mijn karakter is de zuivere waarheid’. Men mene niet dat de briefschrijvers uitsluitend geestelijk minderwaardigen waren. De proefnemer kon constateren dat velen onder hen behoorden tot de gedeprimeerden die overmatig gedrukt gaan onder hun zorgen. Deze soort mensen zijn over het algemeen zeker niet minder dan normaal begaafd. Toch laten ze zich in hun moeilijkheden op de meest schaamteloze wijze exploiteren, en raken ten slotte steeds dieper in verwarring en wanhoop.
Ook als de conclusies uit een geboortehoroscoop zich beperken tot beschouwingen over aanleg of geneigdheid, zijn er nog verschillende argumenten uit de praktijk tegen in te brengen. Waarom juist het geboorte-uur als het enig beslissende? Het uur van de geboorte kan toch duidelijk door min of meer toevallige omstandigheden een halve dag vervroegd of verlaat worden. De horoscoop zou dan geheel anders zijn. Verder: Hoe kunnen tweelingen zo verschillend zijn in karakter en levensloop? En wat gebeurt met karakter en levensloop wanneer door medisch ingrijpen het uur van de geboorte wordt vervroegd of vertraagd? Waarom tenslotte treft men onder de mensen die tegelijk met bijvoorbeeld Goethe geboren zijn niet een groter aantal dichters aan, onder de leeftijdgenoten van Beethoven een groter aantal musici, enz.? Immers rekent men met één geboorte per seconde op deze wereld, dan worden per kwartier ongeveer duizend mensen geboren. Al deze moeilijkheden zijn vaak gemaakt - enige er van vindt men al bij Sint-Augustinus - maar een passend antwoord is nog nooit gegeven.
Laat ons echter terugkeren tot ons hoofdargument. We weten ongeveer wat voor inwerking de planeten en de sterren op de aarde hebben, en behalve de duidelijke inwerking van zon en maan is de invloed te verwaarlozen. Wanneer de sterrenwichelarij staande houdt dat er merkbare invloed bestaat dan beroept ze zich dus door deze bewering zelf op onontdekte, nooit in de wetenschap bestudeerde werkingen. Inderdaad spreken astrologen van vibraties, kosmisch magnetisme en dergelijke. Nu is het verre van iedere gezonde wetenschapsopvatting te beweren dat buiten wat tot nu toe experimenteel onderzocht is geen andere
| |
| |
krachten kunnen bestaan. Omgekeerd dient echter degene die beweert dat er verborgen krachten zijn, een bewijs te geven voor zijn bewering, vooral omdat voor krachten zoals de sterrenwichelarij ze bedoelt, een bewijs gemakkelijk te geven zou moeten zijn, namelijk volgens de methoden der statistiek. In deze methoden behoeft men niet te kunnen beschrijven op welke wijze de krachten werken. Men moet alleen de gevallen kunnen aanwijzen waarin de oorzaak aanwezig is, en achteraf in staat zijn vast te stellen of het gevolg is opgetreden.
Veronderstel dat men met statistische methoden wil vaststellen of beukehout de bliksem aantrekt, met andere woorden of blikseminslagen op beukenbomen meer voorkomen dan inslagen op andere houtsoorten of andere objecten. Men begint dan van een groot aantal bekende blikseminslagen de omstandigheden vast te leggen, niet alleen welk het getroffen object is, maar ook de hoogte er van, of het vrij staat of ingesloten is, en zo voorts. Men neme dus alle omstandigheden in de gegevens op die mede invloed op blikseminslag gehad kunnen hebben. Verder moeten de gevallen van de lijst zo zijn uitgezocht dat men niet door de keus zelf al een voorkeur heeft gegeven aan beukehoutinslagen, of integendeel de opname van beukehoutinslagen in de lijst heeft bemoeilijkt. Wellicht zal men verplicht zijn om lijsten die overigens waardevol zouden zijn geweest om deze reden uit te sluiten. Het zou bij voorbeeld kunnen zijn dat de lijst was opgemaakt voor een landstreek waar men overtuigd is van de waarheid van de wet: beuken trekken de bliksem aan, en daarom gewoon is alle beuken op vrijstaande plaatsen reeds te vellen vóór ze hoog zijn opgegroeid. In zulk een lijst zouden ‘te weinig’ blikseminslagen in beuken voorkomen, tengevolge van het materiaal zelf, waaruit de lijst is samengesteld, en de lijst zou ongeschikt zijn voor dit statistisch onderzoek. Men noteert dan welk aantal onder de getroffen objecten beuken zijn geweest en controleert tevens of een eventuele voorkeur of afkeer van de bliksem niet schijnbaar is en in werkelijkheid alleen te wijten aan het verschil in hoogte, of in vrije opstelling, en zo voorts. Het blijkt dus dat een eenvoudige, scherp geformuleerde uitspraak als: beuken trekken de bliksem aan, van de ene kant zeer wel statistisch te bevestigen of te ontkennen is, maar dat een gewetensvol onderzoek toch heel wat inzicht en geduld kan vergen. Het kan natuurlijk ook zijn dat men niet tot een beslissing komt, als er namelijk geen verschil of
geen voldoende verschil bestaat tussen het aantal getroffen beuken en het aantal getroffen andere objecten, altijd in aanmerking genomen de mogelijke beïnvloeding door hoogte en zo voorts. Als men ten slotte tot een beslissing komt, is evenwel nog altijd niets gezegd over de reden waarom de blikseminslag beïnvloed wordt door de beuk. De oorzaak kan nog altijd aan ‘verborgen krachten’ toegeschreven moeten worden. Juist hierom zou de statistische methode het geliefkoosde werktuig moeten zijn in de hand van astrologen die vertrouwen willen wekken in hun beweringen. Helaas vindt men de statistische methode slechts hoogst zelden door astrologen gehanteerd en in die zeldzame gevallen nog met onvoldoende inzicht, zodat de conclusies niet te vertrouwen zijn. Het is zonder twijfel waar dat de astrologische wetten gewoonlijk niet zo scherp geformuleerd zijn als het voorbeeld dat wij hebben gegeven. Men zal bijvoorbeeld staande houden dat Saturnus in de ascendant zwart krullend haar meebrengt. De astroloog zal er echter aan toevoegen dat de werking van Saturnus door de zon kan worden te niet gedaan, of door een minder gunstige plaats in de dierenriem kan worden verzwakt. Het is wel duidelijk dat dit soort van nevenbeschouwingen het statistisch onderzoek bijzonder ingewikkeld zullen maken. Maar van de
| |
| |
andere kant zijn er wel eenvoudiger uitspraken, en de statistische onderzoekingen zijn voor die gevallen al verricht. De uitslag was, zoals al gezegd is, onveranderd negatief: de stand van de sterren had, statistisch gezien, geen verband met het voorkomen van de voorspelde eigenschap.
Dit betekent niet meer of minder dan het doodsoordeel over de astrologie. Wanneer de vertegenwoordigers van de sterrenwichelarij de erkende statistische methoden niet kunnen of willen hanteren, en wanneer in de hand van eerlijke onderzoekers dit onpartijdige wapen zich altijd tegen de sterrenwichelarij keert, dan is er geen mogelijkheid meer de astrologie nog te redden. Bedriegers of bedrogenen, of beide tegelijk, zo moet men helaas de aanhangers van de astrologie kwalificeren. Laat de astrologie dus niet spreken over geheimzinnige krachten: de statistiek had ze moeten tonen. Laat ze niet aankomen met de horoscoop van Hitler of Napoleon of honderd andere gevallen. Onder de miljarden mensen die geleefd hebben is het niet moeilijk om er zelfs duizenden uit te lichten die iedere willekeurige wet bevestigen, als men tegelijk de vrijheid neemt de miljoenen malen talrijker overblijvenden buiten beschouwing te laten. Laat ze zwijgen over geleerden, heiligen en pausen die aan astrologie deden of de astrologie duldden. Men wist toen niet wat men nu weten kan en weten moet.
Een soort heimwee naar statistische methodes is bij astrologen wel aanwezig. Een Nederlands boekje beweert: ‘Zo komt de astroloog iemand tegen, die vol nieuwe plannen zit, zonder dat de man overziet, wat er allemaal komt kijken, om die plannen te verwezenlijken. De astroloog informeert naar de geboortedatum van de man en naar diens geboortetijd, en verneemt dat de horizon het teken Ram aanwees, toen deze man geboren werd. Nu noteert de astroloog de symptomen. In de loop der eeuwen zijn duizenden astrologen honderdduizenden van deze types op het spoor gekomen en telkens bleek of de zon in het teken Ram te staan, óf de horizon wees dat teken aan’. Een zo omvangrijke statistische studie is zeer zeker niet ieders werk, en zou ongetwijfeld, als ze ooit was uitgevoerd, niet nagelaten hebben de bewondering te wekken van de statistici. Neen, met alle respect dat we nog steeds hebben voor drukinkt en boekpapier, deze schrijver laat zich door zijn wensidee meeslepen. Hij gaat intussen verder: ‘Nu zijn de karakterkenmerken altijd in overeenstemming met het uiterlijk van een mens. Bekend is dat een “Ram” (d.i. dus iemand die onder dat teken geboren is) doorgaans een paar scherpe ogen in zijn hoofd heeft en een paar zware wenkbrauwen erboven’. Bij zulk een tirade blijft men sprakeloos of men antwoordt: Schrap de woorden ‘scherpe’ en ‘zware’ en we spreken u nader.
Was astrologie alleen maar onwaar dan was ze amusant of oninteressant als zo vele andere verouderde theorieën. Maar de astrologie is een bijgeloof, even waardeloos als kaartleggen, het lezen van de handlijnen of welke andere vorm van bijgeloof ook. En dit is de ware vloek die op de sterrenwichelarij ligt.
Ten onrechte paradeert de sterrenwichelarij in het geheimzinnige gewaad van de sterrenhemel, hoog en diep tegelijk, donker en lichtend, onveranderlijk en steeds bewegend, onbegrepen en toch een duidelijke taal sprekend.
Maar de hemelen spreken, doch niet door de mond van de astrologen. Ze spreken van wijsheid, goedheid en schoonheid, van hulpeloosheid, ongeordendheid en overgave. Ze spreken van liefde ten slotte. Van die liefde die op Calvarië het kruis heeft opgericht, waarvan de vier armen reiken van hoog naar laag en van horizon tot horizon.
|
|