| |
| |
| |
De Britse strategie sedert Suez
Mark Grammens
‘We are an island people. We fight our wars in other countries - and we prefer it that way’.
(Veldmaarschalk Burggraaf Montgomery)
IN januari 1957 nam Harold Macmillan de plaats in van Sir Anthony Eden als Eerste Minister van het Verenigd Koninkrijk. Onmiddellijk benoemde hij Duncan (‘de doorzetter’) Sandys, Churchill's schoonzoon, tot Minister van Defensie, en droeg hem op de Britse militaire organisatie uit het Suez-slop te helpen. Naar het oordeel van de nieuwe bewindsploeg was de gewapende interventie in de Kanaalzone mislukt om twee redenen: het Britse leger was niet in staat een ordelijke expeditie op touw te zetten en de Amerikanen weigerden zich voor Britse belangen in te zetten. Daarenboven moest Sandys rekening houden, wanneer hij zich voornam de gedaante van het leger te veranderen, met twee andere factoren: de conservatieve partij had een flinke deuk gekregen en moest populaire maatregelen nemen (of die althans voorbereiden) wilde zij nog een verkiezing winnen; verder stond de economie van het land, en vooral de Staatskas, er zo slecht voor dat staatsuitgaven tot een minimum moesten worden gereduceerd.
De Britse legerleiding had het sedert de oorlog niet gemakkelijk gehad. De bevolking verlangde vrede, en vooral een zekere welvaart. Terwijl in 1944-45 83% van de staatsuitgaven naar defensie gingen, kreeg hetzelfde Ministerie slechts 42% in 1946-47, en 22% in 1949-50. Toen kwam de staatsgreep van Praag, de oprichting van de N.A.T.O. en de oorlog in Korea. De Britten herinnerden zich huiverend ‘München’ en vooral het totale gebrek aan militaire voorbereiding uit de jaren 1938-40, wat het land haast de oorlog had doen verliezen. In 1950-51 kreeg de begroting van Defensie weer iets meer nl. 24%; twee jaar later steeg haar aandeel tot 31%, in 1955-56 tot 35%. Intussen had men eigen atoombommen tot ontploffing gebracht en werkte men aan een waterstofbom. Engeland trachtte in de laboratoria en op de oefenterreinen de twee ‘Groten’ op alle gebieden van de moderne oorlogvoering op de voet te volgen.
Deze politiek was, zowel militair als economisch gezien, fataal voor het land. In 1955 werd in Engeland 9,3% van het bruto nationaal inkomen aan defensie besteed, tegen 7,8% in Frankrijk, 6,5% in Nederland, en 4% in België. 7% van de arbeidende bevolking was rechtstreeks bij de wapenfabricatie of indirect bij onderzoekingswerk voor militaire doeleinden betrokken. De industrie leed niet alleen een verlies aan geld, bij gebrek aan investeringen, maar tevens en vooral een verlies aan mensen, daar de knapste wetenschappers door het leger werden opgeëist. Militair gezien was deze politiek fataal omdat Engeland eenvoudig-weg niet de financiële middelen heeft om met de twee ‘Groten’ te wedijveren. Bovendien beschikt het over te weinig technici: voor elke 100 afgestudeerden die jaarlijks de Russische scholen verlaten, zijn er 50 in Amerika, maar slechts 7 in Engeland. Gebrek aan kapitaal liet niet toe gelijke tred te houden met de twee ‘Groten’ op het gebied van de massa-produktie van moderne wapens; gebrek aan wetenschappers liet niet toe gelijke tred te houden met de laatste militaire snufjes van Moskou en Washington. Aangezien de voor- | |
| |
gangers van Sandys wél de ambitie hadden van Engeland een militaire derde ‘Grote’ te maken, hadden zij de voorbereiding van kleinere ‘lokale’ oorlogen verwaarloosd.
Van een en ander werd men zich na Suez bewust. Om de ‘expeditie’ te wagen, waren de Britten (en Fransen) verplicht geweest gedurende ten minste twee maanden troepen aan te voeren, zodat elk aandachtig waarnemer de overval lang van te voren kon voorspellen, en de vijandelijke propaganda alle tijd had de wereld te beïnvloeden. De parachutisten die op Cyprus gelegerd waren als een ‘stoottroep’ voor de onmiddellijke uitvoering van dringende opdrachten, moesten naar Engeland gebracht worden om er te leren hoe men een landangs-manoeuvre uitvoert, alvorens het bevel tot interventie in Egypte kon worden gegeven.
Sandys overwoog de toestand en nam snelle beslissingen: Groot-Brittannië moest zich voorbereiden op het voeren van een Derde Wereldoorlog en voorlopig alle andere overwegingen ter zijde zetten. Reservisten trainen noemde hij zinloos, want bij overvallen met atoombommen bestaat er niet de minste kans dat zij zich ooit bij hun eenheden zullen vervoegen. Op 15 januari 1957, vijf dagen nadat Macmillan aan het bewind was gekomen, werden alle oefeningen voor reservisten definitief afgelast.
Op 14 januari knoopte de nieuwe regering besprekingen aan met de West-duitse Bondsrepubliek over het terugtrekken van zekere Britse eenheden uit Europa, omdat de gevechtswaarde van de overblijvende troepen zou vermeerderd worden door atoomuitrusting. Een beperkt akkoord kwam vrij spoedig tot stand, doch de eigenlijke besprekingen werden niet begonnen vóór de Duitse verkiezingen van 15 september 1957. Toen in april 1958 het uiteindelijk akkoord bereikt werd, bleek dat de Britten het aantal van hun soldaten in Duitsland van 77.000 op 45.000 zouden terugbrengen.
* * *
Een nucleaire oorlog wordt gevoerd door militairen die een perfecte opleiding genoten hebben, m.a.w. door een gering aantal ‘vaklieden’. Deze constatering had naast militaire ook politieke en economische voordelen: Engeland heeft steeds ongaarne de dienstplicht aanvaard en zijn industrie had technici nodig. In een witboek over de defensiepolitiek, op 4 april 1957 gepubliceerd, verklaarde de regering haar militaire plannen zo op te stellen dat de dienstplicht een einde kon nemen in 1961. Vanaf dat jaar zou Groot-Brittannië niet meer door 690.000 soldaten, maar door een beroepsleger van 375.000 manschappen verdedigd worden. Dit was goed nieuws voor de kiezers, zo goed nieuws zelfs dat aanvankelijk heel weinig jongelui bereid waren om deel uit te maken van het nieuwe beroepsleger. Toen zijn politiek gevaar liep op een tekort aan recruten te stranden, liet Sandys (in sept. 1958) door het kabinet speciale kredieten goedkeuren, bestemd om het leven der soldaten aantrekkelijker te maken door hogere soldij, een betere huisvesting enz.
Sandys aanvaardde alle gevolgen van de atoomoorlog van morgen. Het was zinloos, ja onmogelijk op alle terreinen hetzelfde werk te verrichten als de Verenigde Staten. Groot-Brittannië moest zich dus voorbereiden op een nucleaire wereldoorlog eerst en vooral van uit zijn eigen standpunt. In een nucleaire oorlog komt het er voor het Westen op aan de eerste aanval te kunnen afweren, om dan onmiddellijk zelf tot de aanval over te gaan. (Wat daarop volgt weet nie- | |
| |
mand). Welnu, de verdediging van het eigen land kan alleen geschieden met raket-wapens, omdat zij alleen de geleide projectielen van de tegenstander kunnen vernietigen vóór die het land bereiken.
De Britten hadden reeds sedert enige tijd in hun laboratoria onderzoekingen verricht in verband met raketwapens, doch wisten dat zij ten minste vijf jaar ten achter stonden bij de Amerikanen. Op 26 januari 1957 vertrok Sandys, als eerste Britse minister sedert de Suez-crisis, naar Washington, en ging er raketten bedelen. De Premier, Macmillan, had aanstonds na zijn intrede in Downing Street 10 verklaard dat Brits-Amerikaanse samenwerking de enige oplossing bood voor de moeilijkheden waarvoor de Westerse wereld zich geplaatst zag. Hij noemde zijn doctrine inter-dependence en gaf volmondig toe dat in deze onderlinge afhankelijkheid de Britten meer van de Amerikanen zouden afhangen dan omgekeerd. Anderzijds hadden de Britse wetenschappers toch enkele troeven in handen; op het gebied der lichte energie-middelen voor raketaandrijving hadden zij het verder gebracht dan de Amerikanen.
Wanneer wij alles zelf willen doen, zo redeneerden de Britten, wordt onze achterstand steeds maar groter. Dus is het beter zo vlug mogelijk onze onmacht te bekennen, om aldus, desnoods met vreemde hulp, weer een ‘Grote’ te worden. Sandys kon de Amerikanen niet helemaal overtuigen. De politiek van het Pentagon hield in dat de Verenigde Staten de superwapens zouden ontwikkelen, terwijl de andere naties de ‘kleine’ oorlogen met conventionele wapens voor hun rekening zouden nemen. Daartegenover plaatste Sandys de cijfers die er op wezen dat zelfs de Verenigde Staten het alleen niet tegen de Russen konden opnemen. Toch werd in principe een akkoord bereikt dat later opspraak zou verwekken, en waarop wij terugkomen.
De inter-dependence-doctrine die Macmillan gelanceerd had, betekende de politieke erkenning dat beide landen geen tegengestelde belangen hadden. Daarom zouden de Verenigde Staten Engeland militair uitrusten en zouden de Britten de Amerikanen introduceren in hun private jachtterreinen, zoals het Midden-Oosten, waar voorheen wrijvingen waren ontstaan. De doctrine vond een toepassing tijdens het geschil dat in juni 1958 in het Midden-Oosten ontstond. Het Staatsdepartement huldigde nu een politiek die regelrecht indruiste tegen de koers gevolgd tijdens de Suez-crisis van twee jaar tevoren.
Niettegenstaande de Bermuda-conferentie, die Macmillan en Eisenhower in maart 1957 samenbracht, werd geen volledig akkoord bereikt over de samenwerking op het gebied van de kernwapens. De Britse Eerste Minister kon van de Amerikaanse president alleen verkrijgen dat hij zijn plannen voor het stopzetten van de kernproefnemingen en geleidelijke ontwapening, waarmee de Russen hadden ingestemd, zou intrekken. Daar de Amerikanen geen atoomwapens wilden leveren, moesten de Britten die zelf testen en produceren. Sandys had wel op 13 februari 1957 in het parlement verklaard dat de atoombom in ‘steady production’ was in Engeland, maar men had nog geen waterstofbom. De eerste werd getest in mei 1957, waarna ook deze in ‘steady production’ ging.
Intussen verklaarde Sandys in zijn defensie-witboek (1957): ‘Er bestaat op dit ogenblik geen middel om een adequate bescherming van dit land tegen de gevolgen van een nucleaire aanval te verzekeren’. Zonder het in zoveel woorden te zeggen, liet de Minister duidelijk verstaan dat hij alleen nog op de Amerikaanse raketten wachtte, om deze verklaring tegen te spreken. De ommekeer in de Amerikaanse houding kwam na de Spoetniks, die de gegrondheid bewezen
| |
| |
van het Tass-bericht, waarin Rusland het succesvol afschieten van intercontinentale geleide projectielen had aangekondigd. Macmillan vertrok onmiddellijk naar Washington en ditmaal werd de inter-dependence officieel bezegeld.
In het defensie-witboek van 13 februari 1958 heette het dat de Amerikanen én de Britten een antwoord hadden gevonden op de Russische intercontinentale raketten, het ‘ultieme wapen’, - zodat men de indruk kreeg dat dit antwoord uit hun samenwerking was ontstaan. Op 24 februari 1958 kondigde Sandys dan in het Lagerhuis de termen aan van een Brits-Amerikaanse overeenkomst, te Washington gesloten, waarbij de Verenigde Staten 60 Thor-raketten aan Groot-Brittannië leveren, die opgesteld zullen worden langs de oostkust van het eiland. Deze raketten zullen uitgerust worden met thermonucleaire ontploffingsstof, maar zij mogen slechts worden afgevuurd na overleg en wederzijds akkoord tussen de Amerikaanse president en de Britse Premier. De Thor-raketten zijn van het middel-grote type en kunnen Moskou bereiken.
De Amerikaanse raketten zijn aanvalswapens. Om in staat te zijn ze af te schieten, moet Engeland hen kunnen beschermen met afdoende verdedigingsmiddelen. Tot 1957 meende de legerleiding dat de jachtvliegtuigen van het moderne type (supersonische straaljagers) de strijd tegen een aanvaller uit de lucht konden aanvangen vóór hij de Engelse kusten bereikte. Sedert Rusland over middelgrote én over intercontinentale raketten beschikt, die het waarschijnlijk met atoombommen zowel als met waterstofbommen kan uitrusten, kwam het erop aan afweerwapenen te fabriceren die de Russische raketten kunnen onderscheppen. Alle aandacht van de strategen werd op dit probleem geconcentreerd en nauwelijks was het kabinet Macmillan aan het bewind of een bestelling van 100 nieuwe jagers werd ongedaan gemaakt: in de rakettenoorlog kan men jachtvliegtuigen missen. Op 25 april 1957 maakte het Ministerie van Luchtvaart zijn plannen bekend, ter uitvoering van de principes uit het defensie-witboek van datzelfde jaar. Kleine geleide projectielen, die een dertigtal kilometer kunnen vliegen, zouden massaal geproduceerd worden en aan de jachtvliegtuigen worden bezorgd; wanneer er gevaar dreigt zullen die vliegtuigen opstijgen en de Britse bodem, inz. de basissen voor intercontinentale raketten verdedigen. Intussen zullen eveneens kleine projectielen van op de grond afgevuurd worden tegen de aanvallende vliegtuigen of rakketten, om hen in de lucht te vernietigen. Wanneer deze afweermanoeuvre geslaagd is, begint het offensief.
Theoretisch klonk dit mooi. Praktisch gezien bleef Groot-Brittannië uiterst kwetsbaar in een atoomoorlog. Indien de vijand een duizendtal raketten afvuurt op Engeland, waarvan slechts een tiental met waterstofbommen uitgerust (voldoende om het hele land meteen van de kaart te vegen), kan de verdediging onmogelijk korte-afstands raketten afsturen tegen de duizend die aangevlogen komen.
* * *
De hele strategie werd gewijzigd door de ontwikkeling van met atoomwapens uitgeruste geleide projectielen. Op 14 mei 1957 liet de toenmalige Minister van Oorlog (die verantwoordelijk is voor alle troepen die niet tot marine en luchtmacht behoren), John Hare, verstaan dat de Britten een ‘grondraket’ hadden vervaardigd die in staat was door alle bestaande modellen van tanks heen te boren: de conclusie werd onmiddellijk getrokken: de fabricatie van tanks werd drastisch verminderd. Ook vlootbasissen zijn totaal verouderd in deze nieuwe omstandigheden. Met een onverbiddelijke logica gaf de Minister, aanvang 1958,
| |
| |
opdracht alle bekende arsenalen te sluiten (Sheerness, Chattam, Portland enz.).
De nieuwe strategie, waarbij de verdediging van Groot-Brittannië op de eerste plaats komt, heeft de R.A.F. er toe aangezet alle aandacht te besteden aan de ontwikkeling van de radar-wetenschap. Nu reeds gebruikt men een radar-camera, die vrij accurate foto's neemt over een afstand van meer dan honderd mijl. Hele gebieden achter het IJzeren Gordijn staan dus open voor inspectie. Toch is dit slechts een verdediging tegen Russische middelgrote geleide projectielen en niet tegen de intercontinentale.
De nieuwe richting die het kabinet Macmillan aan de Britse defensie gaf, vertoonde nog andere aspecten, die hier slechts kunnen aangestipt worden. In een streven naar meer efficiëntie werden oude regimenten met bekende namen samengevoegd of soms helemaal opgeheven. De bevoegdheid van de Minister van Defensie werd aanzienlijk uitgebreid. Voor het eerst heeft de stafchef van het Britse leger een werkelijke macht over zijn collega's van de twee andere ‘wapens’.
Sedert 1957 wordt het budget van het Ministerie van Defensie elk jaar verminderd. De stijgende kosten van de nieuwe wapens worden gecompenseerd door hun grotere efficiëntie zodat andere (bombardementsvliegtuigen b.v.) niet meer worden gefabriceerd. Doch de grootste vermindering betrof de conventionele wapens. Naast het voorbereiden van de e.k. Wereldoorlog moet de Britse legerleiding de imperiale belangen van Engeland verdedigen. Op dit gebied voorziet het Sandys-plan, dat over vijf jaar loopt, vooral efficiëntie. De politiek die gevolgd werd sedert de dagen van de East India Company en troepenconcentraties voorzag in steunpunten over de hele wereld, heeft voorgoed afgedaan, daar dergelijke troepenconcentraties uiterst kwetsbaar zijn bij atoomaanvallen. Eén hoofdkwartier werd opgericht te Aden, ter bescherming van de Perzische Golf en van de petroleumbelangen, en één in Kenia, van waaruit het eerste zelf beschermd wordt en van waaruit tevens hulp kan verleend worden aan de blanke minderheden in de koloniale gebieden bij een eventuele opstand. Tenslotte wil men atoomwapens opslaan in Cyprus en ook enkele kleine garnizoenen behouden in Hongkong en Singapore.
De nieuwe imperiale defensie werd aan een eerste test onderworpen in juli van dit jaar, toen weer gevaar dreigde in het Midden-Oosten. De Britse troepen-aanvoer naar Jordanië was veel efficiënter dan gedurende het Suez-avontuur. Voor het eerst werd de strategie werkelijk vanuit Londen geleid en trad de ‘mobiele’ reserve uit Engeland in actie. Wel bleek dat de R.A.F. transportvliegtuigen te kort kwam, en sedertdien doet men al het mogelijke om dit te verhelpen. Als een militaire oefening voor de nieuwe ‘mobiele’ Britse imperiale strategie, hebben de Iraakse opstand en de troepenzending naar Jordanië goede resultaten opgeleverd.
Terwijl de imperiale strategie steeds meer wordt afgestemd op troepen ‘in posse’ en steeds minder op troepen ‘in esse’, terwijl Groot-Brittannië zelf tegen atoomaanvallen verdedigd wordt zo goed en zo kwaad als het kan, neemt het Britse aandeel in de N.A.T.O.-defensie geleidelijk af. Dit gebeurt, zoals wij reeds aanstipten, onder het voorwendsel dat de gevechtswaarde van de troepen toeneemt naarmate de gestalssterkte afneemt. In de praktijk betekent dit dat de Britten dezelfde waarde aan atoomwapens naar het vasteland sturen als zij er aan soldaten uit terugtrekken. Misschien dient deze politiek het Britse belang, maar zij druist zeker in tegen het belang van de continentale N.A.T.O.-landen.
| |
| |
Overigens heeft Generaal Norstad in naam van deze landen een vlijmscherp memorandum, d.d. 5 oktober 1957, aan de Britse regering gestuurd. Sedertdien hebben zowel het N.A.T.O.-opperbevel als de Europese partners van Engeland zich blijkbaar bij de souvereine beslissingen van de Britse regering neergelegd, want er bestaat bij de publieke opinie van het continent een ontstellend gebrek aan belangstelling voor strategische kwesties.
* * *
Voor zover men kan nagaan zal een totale oorlog niet plotseling uitbreken in Europa. Maar het is hoogst waarschijnlijk, ja haast onvermijdelijk wanneer men geen akkoord kan bereiken over ontwapening en/of neutralisatie van Centraal-Europa, dat een ‘kleine’ oorlog zal uitbreken hetzij door een Westerse interventie in binnenlandse troebelen van het Sovjet-blok (indien een Hongaarse opstand op een beter gelegen ogenblik zou komen of indien een dergelijke opstand in Oost-Duitsland zou uitbreken), hetzij door Russische interventie in binnenlandse troebelen van een N.A.T.O.-land (Griekenland b.v.). Wanneer de getalsterkte en de gevechtswaarde van de conventionele troepen der N.A.T.O.-landen in continentaal Europa steeds meer gaat afnemen, is het zeer waarschijnlijk dat Rusland geen andere dan conventionele wapens zal gebruiken, want daarin althans beschikt het over een onbetwistbare overmacht. Het Westen zou dan voor een alternatief staan de oorlog te verliezen of atoomwapens te gebruiken. Alleen de laatste mogelijkheid wordt door de strategen overwogen. Dit alles betekent dat de vermindering van de gevechtswaarde der conventionele strijdkrachten het Westen verplicht naar atoomwapens te grijpen, telkens wanneer een essentiële strategische positie bedreigd wordt. M.a.w. het Westen zal zich verplicht zien de atoomoorlog te beginnen.
Zo kan men verklaren waarom Sandys de Britse defensie, met meer vertrouwen dan de zaak op zichzelf waard scheen, helemaal op aanvalswapens heeft afgestemd. Wanneer in Europa een gewapend conflict uitbreekt, móet het Westen met atoombommen antwoorden. En om zelf niet vernietigd te worden, moeten de atoombommen massaal op de vijand afgestuurd worden om hem te beletten zijn eigen atoomwapens te gebruiken. Daarom vindt men alle ‘conventionele’ defensie zinloos en wordt de Britse oostkust weldra in een nieuwe (Maginot?) Linie van atoomraketten herschapen.
Dit is poker spelen met een heel continent. Het spreekt immers vanzelf dat de ‘vijand’ de Britse militaire plannen niet minder goed kent dan wij. Wat nu gedaan wanneer de ‘vijand’ zijn plannen daarop afstemt en bij het kleinste grensgeschil dat tot een ernstiger conflict kan uitgroeien, onmiddellijk de hele verwoestende machine van de atoomoorlog inzet? En, erger: wat gedaan wanneer de ‘vijand’ dit zelf niet doet, maar wacht tot het Westen zijn eerste atoomraket heeft afgeschoten en dan de wereld ten getuige roept? En wanneer het grensgeschil waarover wij het hadden, in het Midden-Oosten of in Azië uitbreekt, met dezelfde gevolgen als die wij voor Europa beschreven, zou het Russische politieke voordeel bij een Westerse atoomaanval niet veel groter zijn dan de hele Westerse wapenmachine vermag te verwezenlijken?
Alle strategische plannen afhankelijk maken van tactische of andere atoomwapens, leidt op zichzelf tot wereldoorlog, omdat, hoe men de zaak ook bekijkt, verwaarlozing van de ‘conventionele’ defensie uiteindelijk geen alternatief toelaat. Zelfs al duurde een ‘totale’ atoomoorlog slechts één dag, dan zouden er
| |
| |
100 miljoen Russen en 70 miljoen Amerikanen het leven bij laten, wanneer hij tussen continenten werd gevoerd. Wanneer hij tot Europa beperkt bleef, zouden er nog meer doden zijn. Wanneer het Westerse gebruik van de atoombom, met of zonder raket, niet tot een Wereldoorlog aanleiding geeft, zou het Westerse prestige in de ‘ongecompromitteerde’ wereld een knak krijgen die het niet meer kan herstellen.
Wie de Russische overmacht in ‘conventionele’ wapens (die vooral mensenmassa's vereisen) kent, en wie de gevolgen overweegt van een Westers gebruik van atoombewapening als antwoord op een Russische lokale bedreiging met conventionele wapens, komt spoedig tot de conclusie dat op zulk een bedreiging door geen Westers staatsman met atoombommen mág geantwoord worden. Deze redenen weerhielden ook de Westerse staatslieden bij de oorlogen in Korea, in Indochina en in het Suez-gebied.
Doch de hele Westerse defensie wordt in gevaar gebracht door de nieuwe Britse strategie: om met de snelle Russische vooruitgang op het gebied van de kernwapens en van geleide projectielen gelijke tred te kunnen houden, worden meer en meer conventionele wapens buiten gebruik gesteld, en vermindert de gevechtswaarde der conventionele troepen met de dag. Er is misschien wel geen andere weg mogelijk, doch het verlangen van de Westerse volkeren in welvaart te leven en de defensie te verwaarlozen, leidt uiteindelijk, al is het op heel lange termijn, tot zelfvernietiging door een atoomoorlog (de enige kans die hen gelaten wordt om een oorlo gte winnen) of tot onderwerping aan de overmacht van de andere zijde.
|
|