Streven. Jaargang 12
(1958-1959)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
IALS we enkel afgaan op de na-oorlogse films en romans, zouden we bijna denken, dat ze niet meer bestonden, de naïeve optimisten die menen, dat het kwalijk beter kan dan het is, en die onze wereld met de grootste gemoedsrust en tevredenheid voor een soort modelboerderij houden. Maar honderd jaar geleden had men het nog niet zo onevenredig druk over ‘de nood van deze tijd’ en men geloofde tot in 1914 toe te zeer aan de vooruitgang, om ons bestaan als ‘Geworfenheit’ te gaan ervaren of om van de ‘nausée’ een fundamentele stemming te willen maken. Men bouwde genoeg (openbare) scholen, en de gevangenissen zouden daardoor binnenkort wel leeg komen te staan. ‘Burgerlijkheid’ was geen scheldwoord en Jan Publiek sprak over deugd en braafheid nog niet uitsluitend ironisch. Men forceerde niets, als men toen zei, dat het een voorrecht was, in zo'n tijd te leven. Bijna benijdenswaardig was de verzekerdheid waarmee zovelen er van overtuigd waren, dat ze ‘ieder het zijne’ gaven - meestal helaas op gronden die meer stupide dan solide waren. Een monnik uit de duistere middeleeuwen had wel eens gezegd: ‘.... de hoogste rechtvaardigheid bestaat hierin, dat men God het Zijne geeft. Want als ge uzelf of uw naaste het verschuldigde geeft, zonder dat ge dit op God richt, zijt ge eerder verdorven dan rechtvaardig, omdat ge in dat geval van de mens uw uiteindelijk doel gaat maken’Ga naar voetnoot1) - maar in de naam der ‘tolérance’ luisterde men eenvoudig niet naar zulke overspannen praat. Uiteraard ging men ook weer niet zó groots op eigen heroïeke deugdzaamheid, want er waren zo véél goeie mensen - kortom, het bekende repertoire, dat zielzorgers nog tegenwoordig tot vervelens toe moeten aanhoren op huisbezoek, speciaal bij non-paschanten. Wat moet het voor deze brave Hendriken en zelfs voor ettelijke vrome Lotjes geweest zijn, toen Iemand als exclusieve bijzonderheid vermeldde, dat Zij onbevlekt ontvangen was. Ongehoord! Alsof die theorie van de erfzonde geen overwonnen standpunt was, ontsproten aan het niet zeer verlichte brein van celibatairen uit lang en voorgoed vervlogen | |
[pagina 210]
| |
tijden. Begrijpelijk, deze reactie. Want als onze wereld ‘le meilleur des mondes possibles’ is, vermag God haar ipso facto niet meer boven haar natuurlijke krachten uit te tillen: Hij kan de bovennatuurlijke verheffing eenvoudig niet aan ons kwijt. En over verlossing uit de macht der demonen viel helemaal niet te praten, want de duivel was aan de ‘Entmythologisierung’ prijsgegeven (zeer tot zijn genoegen), en de hel ook. Dat fantoom uit de Pyreneeën diende gevoelens van andersdenkenden meer te respecteren en dus te zwijgen over boete, processies e.d.: es muss ein jeder nach seiner Fasson selig werden. Verschijningen en wonderen pasten trouwens überhaupt niet in het wereldbeeld van de ‘Religion innerhalb der Grenzen der blossen Vernunft’. Deze dingen waren grievend voor de Bouwheer van het Heelal, die een órdelijke en ordéntelijke wereld had vervaardigd. En ze waren ook storend voor de onbevooroordeeld-wetenschappelijke Leben-Jesu-Forschung, die ‘allang’ bewezen had, dat ze soortgelijke gebeurtenissen uit de Bijbel met een handomdraai uit natuurlijke krachten kon verklaren, voorzover die ‘gebeurtenissen’ al niet op fantasie en bedrog berustten. Men kreeg in de pers ook objectieve voorlichting, die het dogma van de Voraussetzungslosigkeit waardig was. De gewone particuliere correspondent voor Frankrijk van een Amsterdamse krant meldde precies een maand na Bernadette's eerste visioen: ‘De bladen van het zuiden gewagen van een wonderbaarlijke verschijning der H. Maagd, die moet voorgevallen zijn in een grot der Opper-Pyreneeën. Wederom zou een overspannen jeugdig meisje met vizioenen de heldin van het mirakel wezen, dat, waar of valsch, thans zeer veel bedevaartgangers trekt. Naar men zegt, zal het geestelijk gezag tusschen beide komen, ter vermijding van een schandaal....’Ga naar voetnoot2). Ditzelfde lijfblad van het denkend deel der natie liet een buitengewone particuliere correspondent enige tijd later kanonneren en fulmineren tegen ultramontaanse onverdraagzaamheid in het Franse keizerrijk. Hij noemde in dit verband vanuit de hoogte der Aufklärung het geval-Lourdes ‘eene geenszins verbeterde uitgave van de verschijning te la Salette, welke de regtbanken als “saakerij” (drukfout voor “snakerij”? - P.d.O.) van eenige kwakzalvers hebben gekwalifiëerd’, ‘een nieuwe klerikale manifestatie, bestemd om den ijver der geloovigen voor de dienst van de H. Maagd op te wekken en aan te wakkeren’. De auteur had het zwaard der historische kritiek eens extra vervaarlijk gewet, en onthulde, ‘dat de voorgegeven herderin Bernadetti, die zegt in altoosdurende gemeenschap met de Maagd te staan, geen onnoozele boerin, maar een jong, zeer beschaafd meisje uit den burgerstand is, | |
[pagina 211]
| |
zeer listig van karakter en die verscheidene maanden in een nonnenklooster heeft doorgebragt, waar men haar de rol heeft ingescherpt welke zij moest spelen, en waar eenige malen, voor een klein getal ingewijden, proefvoorstellingen van het mirakel werden gegeven, lang vóór dat dit in de grot van Lourdes zich aan de verbaasde geloovigen vertoonde. Zoo als ge ziet, aan de komedie ontbreekt niets, zelfs niet de repetitiën, en mogt er eens te Parijs gebrek aan dramaturgen komen, zal men onder onze hooge geestelijkheid personen vinden, die opperbest in de behoefte kunnen voorzien. Het wordt nogtans twijfelachtig, of de manifestatie wel effekt zal hebben. De door l'Univers uitgelokte polemiek over de jeugdige Bernadetti en hare vizioenen is door de liberale pers alhier levendig gehouden, op zulk eene wijze dat het nieuwe mirakel in het bespottelijkste licht is gesteld; en het is niet onmogelijk dat de geestelijkheid zelve ten laatste zal erkennen, dat haar eigen belang haar voorzigtigheid in deze zaak beveelt....’. U vraagt zich na deze schokkende ontmaskering vol angst af, uit welke gezaghebbende bron hij deze diepzinnigheden heeft geput? Dat raadt u nooit. Het is niemand minder dan ‘een reiziger die van Lourdes was gekomen’ en die ons onbekend blijft, maar die dit alles aan onze historicus ‘vertelde’Ga naar voetnoot3). Tja, tegen een dergelijke serieuze documentatie kunnen zelfs père Cros, monseigneur Trochu en René Laurentin samen nog niet op.... Deze mensen had de Moeder van de Verlosser iets te zeggen, met Haar woorden tot Bernadette en met Haar miraculeuze daden. Zij beaamde hiermee hun verwachting, dat onze wereld zinvol is, dat zonde en verdriet niet het laatste woord hebben. Maar Zij weersprak het gebrek aan zondebesef, toen Zij het dogma van 1854 in Lourdes als het ware kwam bevestigen, want in dit leerstuk figureert Haar onbevlekte ontvangenis als een bijzonder voorrecht, dat God Haar gunt uit louter genade, alleen op grond van Christus' verdiensten. En de wonderen betuigen niet alleen de echtheid van Maria's verschijningen of de waarheid van de geloofsleer die Pius IX had geformuleerd. Ze zijn ook nog iets anders: evenals de absolute zondeloosheid waartoe Jesus Haar heeft verwaardigd, laten ze ons zien, dat onze wereld verlossing nodig heeft en dat God die verlossing nu reeds enigermate tot stand brengt. Door dit alles wil Hij ons verlangen wekken en wakker houden naar Zijn definitieve heilstaat, waarin zich geen enkele vijand van God en mensen meer kan laten gelden. Zo heeft Onze Lieve Vrouw alles aanvaard wat er aan goeds was in de toenmalige mentaliteit en alles aan de kaak gesteld wat zich verzette | |
[pagina 212]
| |
tegen de aanspraken van Haar Zoon. Zo mogen wij ook tegenover én naast degenen staan wier zelfbewuste mondigheid ons misschien verbijstert. We hoeven voor hen niet per se milder, maar ook niet per se strenger te zijn dan voor de existentiële desperado's uit onze tijd, wier angstige mondigheid niet minder trots lijkt. Van alle twee deze menstypen geldt, dat een christen solidair naast én antithetisch tegenover hen staat. | |
IIMaar er groeide juist omstreeks het jaar van Lourdes al weer een andere mentaliteit, die allesbehalve zonnig was. Overigens waren de verschillen met het eerder besproken soort optimisme ook weer niet zó scherp gemarkeerd, zeker circa 1858 nog niet. Daardoor kon men ook eensgezind protesteren tegen de hemelse interventie en agressie. De milde voorzienigheid van het deïsme moest haar plaats omstreeks het midden van de negentiende eeuw langzamerhand helemaal afstaan aan het tirannieke begrip natuurwet, zoals men zich dat was gaan denken. Alles in de dode en levende natuur heette gedetermineerd te zijn door onveranderlijke wetten, die geen enkele opschorting, uitzondering o.i.d. toelieten: men had geen God meer die in soevereine vrijheid boven Zijn schepping verheven was. Goedmenende christenen hadden de wilsvrijheid in de zestiende en zeventiende eeuw al hevig aangevallen, maar ze probeerden, dachten en bedoelden, in het algemeen, onze menselijke verantwoordelijkheid nog zoveel mogelijk te handhaven. De naturalistische antichristen uit de negentiende eeuw gingen in de regel veel verder. Zij noemden bijbelse begrippen als loon en straf zonder enige rem en reserve fictiesGa naar voetnoot4). Erfelijkheid en milieu immers determineren ons geheel en al, inclusief onze denkbeelden over de moraal. Het verschil tussen goed en kwaad, nu ja.... Lourdes was voor hen een provocatie, onder allerlei opzichten. Men dacht zo, dat men ons mensen van God had afgesnoerd, maar daar in en bij de grot van Massabielle raakte de hemel de aarde. Er stond meer op het spel dan fysische en medische theorieën, als men van zekere zijde de feiten ging loochenen en verdraaien (ook al was men daarin niet altijd te kwader trouw). Niet voor niets loog Zola er fanatiek op los in Les trois villes. Niet voor niets suggereerde hij ons de zékerheid, dat ‘de’ ‘wetenschap’ al die merkwaardige gebeurtenissen nog wel eens zou kunnen verklaren. Hij had zich minder laten kennen, wanneer hij | |
[pagina 213]
| |
zich alleen maar sceptisch had afgevraagd, of het wellicht mógelijk was, dat hier ‘nog-onbekende natuurkrachten’ werkten. Niet, dat deze scepsis redelijk verantwoord is, och nee, maar de zékerheden die de kampioen van het Franse naturalisme ons probeerde aan te praten, zijn nog irrationeler en zuiver bijgelovig. Hier was meer in het geding dan een natuurfilosofische discussie, en Bernadette was gevaarlijker dan het indeterminisme van Emile BoutrouxGa naar voetnoot5), want haar ‘Dame’ tartte niet alleen ‘de’ ‘exacte’ wetenschap door Haar lastig verklaarbare verschijningen en een hele reeks mirakelen in zeer uiteenlopende genres, maar Ze schond ook, en nog erger dan hij, die absolute wetten van ‘hérédité et milieu’, toen Zij opriep tot ‘pénitence’, en vooral toen Zij dorst te zeggen: ‘Que soy era Immaculada Councepciou’. Men had nu eenmaal meer devotie tot de verhinderde ontvangenis dan tot de Onbevlekte Ontvangenis: vivat pessarium, pereat rosarium. Het mariale leven leek minder stoer dan venerische praktijken. Velen waardeerden het hoogstens in de Moedermaagd, dat Zij maar één Kind had, al was dit ettelijke lieden nog te veel van ‘het goede’. De voorkeur ging steeds meer uit naar de allesbehalve maagdelijke en moederlijke Nana, Zola's geesteskind (1878). Deze figuur is voor onze huidige smaak bijna wat tam, maar men vond haar toen nog een fel realistisch geval: vrolijk en charmant, ondeugend en.... zeer pikant. Dieu créa la Femme et le diable inventa Nana. Eine Frau aus Paris ist geboren für ‘die Liebe’, und sie kann nicht anders sein. Tegenover heel dit fatalisme vormden de boodschap en de genezingswonderen in de Pyreneeën een convergentie van uitdagingen. De allerreinste Moeder, het Heil van de zieken, nam genadig wraak, Ze liet duidelijk Haar ‘J'accuse’ horen. En daarom: De par Zola, défense à Dieu de faire miracle en ce lieu. Maria's houding t.o. de deterministen uit de negentiende eeuw (en die in onze tijd) is niet zo negatief als hun reactie op Haar woorden en daden. Zij negeerde de stoffelijke en geestelijke ellende niet die er op aarde is. Ze begreep zo goed, dat velen zonder hemelse Vader en Moeder er pessimistisch van waren geworden. Haar wonderen en Haar onbevlekte ontvangenis wilden voor hen ándere perspectieven openen, en wel naar het komende koninkrijk van God, waarvan Lourdes nog maar een fragment, een preludium, een prefiguratie is. Naast en boven onze ‘misère’ toont de Moeder van God ons onze ‘grandeur’. Voor het forum van een godloze wereld, die haar besef van eigenwaarde kapot maakte, predikte en praktizeerde Zij een levenshouding die onder twee opzichten anders was: wél zelfbewust zijn, maar dan in het besef | |
[pagina 214]
| |
van afhankelijkheid tegenover GodGa naar voetnoot6). Godsvertrouwen als basis van zelfvertrouwen! Het is ons niet geraden, een vermetel oordeel te vellen over de subjectieve, toerekenbare schuld (of onschuld) van wie ook. Wij weten niet feilloos zeker, wie er misschien allemaal te goeder trouw hebben gedwaald, ook i.v.m. Lourdes. Wij hoeven niet uit te kienen, wie er wellicht de waarheid niet kónden kennen, doordat hun omstandigheden de naturalistische misverstanden voor hen onvermijdelijk maakten. Zij achtten dan hun deterministische gedachtengangen wel niet gedetermineerd door hun deterministisch milieu (!); via een merkwaardige inconsequentie meenden ze er althans zeker van te kunnen zijn, dat hun omgeving hen niet tot een dwaling determineerde - maar God kent ons beter dan wij onszelf kennen. En allen die bona fide hebben gedwaald, zullen verrast en dankbaar ontdekken, dat de Middelares van alle genaden vol medelijden, sans rancune voor hen gebeden heeft. | |
IIIBeauraing, een plaatsje in het ontkerstende Walenland, 3 januari 1933 (dus 75 jaar na Lourdes). Fernande Voisin vertelde, dat de H. Maagd haar bij Haar laatste verschijning had gevraagd: ‘Aimez-vous Mon Fils?’ en ‘M'aimez-vous?’ Toen het meisje op alle twee de vragen bevestigend had geantwoord, meende het van ‘la Vierge au coeur d'or’ te horen: ‘Alors, sacrifiez-vous pour Moi’. Sinds enkele eeuwen leven er in West-Europa ook buiten de Kerk christenen die met het volste recht zouden kunnen zeggen, dat zij Jesus beminnen, al durven zij dit vaak niet van zichzelf te geloven. Van Maria's tweede vraag zouden ze minstens vreemd hebben opgekeken, als die hen werd gesteld: zij geven zich er in de regel niet veel rekenschap van, of ze Haar liefhebben. De laatste nodiging, zich voor Christus' Moeder te slachtofferen, zouden ze verontwaardigd afwijzen. Ik hoop over hen niets te schrijven, zonder dat ik er aan denk, hoe beschamend veel liefde voor God onder hen te vinden is. Maar des te schrijnender zal het zijn, te moeten zeggen, dat ze in veel van hun officiële en particuliere uitingen tekort doen - vaak met de beste bedoelingen - aan Christus' verlossende liefde voor ons. Hoeveel geschillen er ook tussen hen voorkomen - zeker als het tegen de Moederkerk gaat, | |
[pagina 215]
| |
zullen de meesten van hen elkaar vinden in de these, dat ‘ook onze beste werken in dit leven alle onvolkomen en met zonden bevlekt zijn’Ga naar voetnoot7). Men onthoude, dat deze passage wil slaan op verloste, wedergeboren mensen, en dat het authentieke protestantisme het verschil ontkent tussen dagelijkse (ofwel lichte) zonde en doodzonde in de katholieke zin van die woorden, omdat volgens Luther en Calvijn élke menselijke daad fundamenteel is en blijft aangetast door de erfzondigheid. Krachtens deze dodelijke erfzondigheid is en blijft de hel het enige intrinsiek ‘menswaardige bestaan’, ons áller ‘verdiende loon’, dat God echter Zijn uitverkorenen wil kwijtschelden. Van hier uit moet men eens gadeslaan, hoe onze afgescheiden medechristenen zich verzetten tegen de gedachte, als zou Jesus Zijn Moeder zo radicaal hebben verlost, dat Ze onbevlekt is ontvangen en ook - lichamelijk in de hemel is opgenomen. Als zij zeggen, dat men die dogma's uit de Bijbel - alleen niet kan deduceren, ga ik direct met hen mee. Maar in 1950 (en 1954 en 1958) is er niet alleen of op de eerste plaats tumult geweest over de verhouding tussen H. Schrift en overlevering. Was dat maar waar. Nee, men protesteerde zo heftig, omdat men stellig meende te weten, dat Maria niet onbevlekt ontvangen was en niet lichamelijk in de hemel was opgenomen. Dit was niet enkel vulgair antipapisme. Men beging zelfs niet alleen exegetische detailblunders (dat óók, maar dat niet alléén), als men Maria's zondeloosheid met ‘bijbelse’ argumenten wou bestrijden. Als Gods Zoon geen zondige moeder heeft, is Hij niet echt vlees geworden, hoorde men beweren, en ik zal nooit vergeten, hoe een theoloog uit de Gereformeerde Bond mij eens bezorgd voor de Catholica waarschuwde, door de assumptio ‘godslasterlijk’ te noemen. Men is als protestant zo overdreven bang, dat Gods eer in de knel komt, wanneer Hij ons met uitbundige glorie begenadigt. Dergelijke dingen zijn geen incidenten, maar symptomen. Het veel gebruikte avondmaalsformulier van het gereformeerd protestantisme in Nederland is heus niet zo inconsequent, als het spreekt over ‘gericht’ en ‘verdoemenis’ voor ‘allen, die verstorvene heiligen, engelen of andere schepselen aanroepen; allen die den beelden eere aandoen’, en als het deze lieden aanzegt, ‘dat zij geen deel in het rijk van Christus hebben’Ga naar voetnoot8). Wanneer men zo pessimistisch denkt over de verlossing en de Kerk niet herkent als analoge voortzet- | |
[pagina 216]
| |
ting van Christus' godmenselijk leven op deze aarde, is men ook gauw geneigd, bij voorbaat geen wonderen in onze tijd te aanvaarden. ‘De “Heer” doet geen wonderen dan.... op zeer grooten afstand en.... zeer lang geleden. Dit is elk rechtschapen Protestant bekend’Ga naar voetnoot9), zegt een spotvogel. Ik denk er niet aan, zijn honende, kwetsende toon over te nemen t.a.v. andersdenkende christenen. Maar hij heeft scherp gezien, al overdrijft hij misschien enigszins. Gebedsgenezing e.d. kan binnen het protestantisme dan ook bijna alleen aarden in sectarische sferen, zeker wat ons land betreft. Men slaat dan trouwens meestal ook weer naar het andere uiterste door, nl. dweepzieke, onevenwichtige wonderzucht. Wanneer althans in boeken de mogelijkheid van hedendaagse wonderen niet wordt ontkend, ook door theologen van naamGa naar voetnoot10), zijn we uiteraard blij, zelfs al hanteren protestantse auteurs tegenwoordig steeds consequenter een wonderbegrip waaruit het element van de bovennatuurlijke verheffing is weggesneden. Zij die Zich door de genade en op grond van Christus' verdiensten ‘de Onbevlekte Ontvangenis’ mag noemen, is Gods antecipatie, een ‘voorschot’, ‘handgeld’ t.o.v. de uiteindelijke verlossing. Want Zij ‘vervult’ (in de bijbelse zin van het woord) hele reeksen Schriftgegevens waarin de auteurs een gegrond besef van eigenwaarde laten spreken, dat veel protestantse exegeten verrast en (of) ontstemt. Ik bedoel onder meer diverse uitspraken in de Psalmen, die het modieuze masochisme van onze tijd niet zo goed liggen, maar die toch een deeltje vormen van Gods openbaring. We moeten, mede op gezag van twee gereformeerde oudtestamentici, wel aannemen, dat men ze niet allemaal en helemaal kan elimineren met de onderstelling, als gaat het hier enkel om het voorstaan van een rechtvaardige zaak tegenover vijanden of om het onschuldig-zijn aan bepaalde misdrijvenGa naar voetnoot11). God heeft herhaaldelijk mensen aldus doen spreken over de hoedanigheden die Hijzelf hun had ingestort; in onverwachte, eminente zin zijn al deze woorden op Zijn Moeder van toepassing geworden: Wees mijn Rechter, o Jahweh!
Want mijn wandel is rein;
Altijd heb ik op Jahweh vertrouwd,
Nooit gewankeld!....
| |
[pagina 217]
| |
Neen, ik wandel in onschuld;
Red mij dus, Jahweh, en wees mij genadig!
Mijn voet staat in de gerechtigheid vast;Ga naar voetnoot12).
- - - - - - - - - -
Ons hart is niet afvallig geworden,
Onze schreden dwaalden niet af van uw pad....Ga naar voetnoot13).
Ik was voor Hem zonder smet,
Had mij zuiver van zonde bewaard;
Daarom werd mijn gerechtigheid door Jahweh beloond,
En mijn reinheid van handen in zijn ogen.
Want voor getrouwen toont Gij U trouw,
Voor rechtschapenen rechtschapen;
Rein voor den reine,
Maar voor de listigaards listig....Ga naar voetnoot14).
Jahweh, hoor naar de stem van het recht,
Luister naar mijn smeken;
Verhoor mijn gebed,
Van eerlijke lippen gevloeid.
Van uw aanschijn gaat mijn oordeel uit,
Uw ogen zien scherp;
Gij peilt mijn hart, doorzoekt het des nachts,
Beproeft mij: maar iets verkeerds vindt Gij niet.
Ik overtrad uw gebod niet, zoals de mensen dat doen,
Maar volbracht het bevel uwer lippen;
Op het pad uwer wetten heb ik mijn schreden gezet,
Mijn voet heeft nooit op uw wegen gewankeldGa naar voetnoot15).
De manier waarop men deze uitspraken soms aanvaardbaar probeert te maken van protestantse kant, bewijst duidelijk, dat ze niet passen in de theologie van de auteursGa naar voetnoot16). | |
[pagina 218]
| |
Men moet ook niet op grond van deze en vele andere passages zeggen, ‘dat het schuldbesef van den Oudtestamentischen gelovige minder fijn vertakt was dan dat van den gelovige die leeft in het licht van de Nieuwe Bedeling’Ga naar voetnoot17). Nederigheid en besef van eigenwaarde sluiten elkaar ook en zeker na Jesus' komst niet uit, want de H. Geest heeft in het Nieuwe Verbond ons schuldbesef en onze fierheid beide geïntensiveerd, o.a. door Zijn Bruid. Ze bidt voor ons, de heilige Moeder van God, opdat wij de beloften van Christus wáárdig worden. En van Haar wonderen, ook die in Lourdes, zegt Zij, naar analogie van Jesus' eigen woorden: ‘Gelooft de werken, ook al zoudt gij Mij niet geloven: blinden zien en kreupelen gaan, melaatsen worden gereinigd en doven horen, en aan armen wordt het evangelie verkondigd. De werken die de Vader Mij te volbrengen gaf, de werken juist die Ik doe, zij getuigen van Mij, dat de Vader Mij gezonden heeft’Ga naar voetnoot18). Op 15 februari 1933, 75 jaar na Lourdes, meende in de Ardennen een meisje van O.L. Vrouw de volgende nodiging te horen, die samengaat met een glorieuze, vererende belofte: ‘Croyez en Moi; Je croirai en vous’Ga naar voetnoot19). Maria's onbevlekte ontvangenis en Haar ‘tekenen’, Haar ‘machtsuitingen’, ook in onze tijd, laten ons beleven, hoe radicaal God ons naar ziel en lichaam wil verlossen: Hij, de eeuwig rijke God, wil ons reeds in dit leven Zijn vreugde en heilgenot als aan Zijn kinderen geven.
* * *
Zoals te verwachten was, heeft men dit jaar van andersdenkende zijden weer heel wat brandnetels neergelegd voor het Lourdesbeeld. Het kunnen er zo veel niet zijn, of de kinderen van Maria zullen al het onkruid bedelven onder hun lelies, in de geest van een bekende antifoon: Sta mij toe, U te prijzen, Heilige Maagd;
Geef mij kracht tegen Uw vijanden.
|
|