Streven. Jaargang 12
(1958-1959)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
Het woelige oostenER is feitelijk geen najaar hier, zoals er ook geen lente is: de overgang der jaargetijden geschiedt plotseling. Doch het weer in oktober en november is in Beiroet heerlijk en de heldere avonden stemmen tot filosofische mijmeringen. Het is intens rustig, doch onder de tenten en in de divans bij de sjeiks en godsdienstige leiders wordt er veel besproken en beslist: de ontwikeling der gebeurtenissen geschiedt hier ook steeds plotseling. Hij die de Arabieren meent te kennen, kent zich zelf niet, en die zich aan politieke voorspellingen waagt vergist zich immer. Libanon, gelijk zijn eeuwenoude ceders, scheen temidden van de woelige Arabische volkeren onbewegelijk vast geworteld in zijn historische roeping; een hevige crisis heeft het plotseling geschud en het is de vraag of het weer helemaal overeind komt. De Egyptische revolutie scheen een weldaad voor het volk; zij heeft het land in armoede gelaten en heeft zich ontpopt als een dictatuur over de andere Arabische landen. De kwestie van het Suez-kanaal, welke Nasser aan de rand van de afgrond bracht, sloeg plotseling om in een morele en politieke overwinning, waardoor Nasser het symbool werd der Arabische eenheid, gelijk Mohammed en Saladijn. Groot-Syrië, en nog meer de expansiepolitiek van Irak schenen een gevaar voor Egypte, doch de V.A.R. trekt nu de Arabische volkeren aan. De wrede revolutie van Bagdad, waarin de afstammelingen van Mohammed werden vermoord, vernietigde de veelbelovende Hasjemietische republiek en stelde Jordanië bloot aan de ondergang. Irak is nu onderhevig aan een hevige partijtwist, doch Jordanië, ‘l'homme malade’, weerstaat aan de politieke berekeningen van Hammerskjöld, en zijn voortbestaan of opheffing schept onoplosbare problemen hetzij met Palestina, hetzij met Israël, dat volgens de Arabieren nog steeds de oorzaak is van alle Arabische geschillen, doch waarmee Nasser, als hij kon, een compromis zou sluiten. In het begin van het jaar scheen koning Saoud plotseling de invloedrijke bemiddelaar in het Midden-Oosten; zijn naam wordt nu niet meer genoemd en zijn broer Emier Fayçal stuwt Saoudi-Arabië in de bedding van Nasser. De kleine staten van het Arabisch schiereiland volgen dezelfde weg. Naargelang de omstandigheden wekken het pact van Bagdad en de Arabische Liga een vluchtige blijde hoop of grotere verdeeldheid, en over het plan Eisenhower, dat zoveel beroering wekte, wordt niet meer gesproken, ofschoon de VIe vloot in de haven van Beiroet ligt en het Amerikaanse leger nog steeds in Libanon is. In november wordt door de Arabieren het olie-probleem behandeld: het zal weer onverwachte aspecten naar voren brengen. Telkens verwacht men weer nieuwe uitbarstingen en in de toekomst zal het Oosten nog wel lang woelig blijven. Overal in de wereld zijn er veranderingen op elk terrein, doch in de jonge Arabische staten komen zij met grotere heftigheid tot uitdrukking en volgen een onnaspeurlijke lijn. Doch waarom deze angstige deining in landen, waar de mensen uren lang rustig kunnen zitten dromen en ook weer zo fanatiek kunnen reageren? Deze rustige avond stemt tot filosofische mijmeringen: ik zoek reeds lang een antwoord op deze vraag, veelal daar ik meen dat de ware oorzaak van het slechte | |
[pagina 170]
| |
humeur der Arabieren en van de vele revoluties en staatsgrepen niet aangewezen wordt door nu eens de Amerikanen, dan weer de Russen te beschuldigen van de Arabische omwentelingen. De motieven zijn talrijker en liggen veel dieper. Het is op de eerste plaats de snelle technische ontwikkeling, welke het Midden-Oosten schokt. Nog steeds in Europa vraagt de techniek grote aanpassing en offers: men heeft de crisis, door de stoommachine verwekt, nauwelijks overwonnen, laat staan de problemen van de elektriciteits- en atoomenergie opgelost. Rusland heeft miljoenen ‘reactionairen’, die het tempo niet konden volgen, brutaal en wreed uitgestoten. De Arabische nationalisten, die zo juist hun onafhankelijkheid hebben verkregen, weten heel goed, dat deze niet houdbaar is, wanneer zij niet tegelijkertijd de technische evolutie aanvaardt, welke het Westen reeds twee eeuwen geleden heeft doorgemaakt. Maar het is moeilijk voor de traditionele Arabische culturen een oplossing te vinden voor de moderne technische en sociale problemen. Vandaar de stuiptrekkingen van Egypte en Syrië, welke tot nu toe weinig positiefs hebben voortgebracht; vandaar overal de schrille tegenstelling tussen rijken en armen, moderne opbloei en aartsvaderlijke stilstand. Daarbij komt dat de problemen van sociale zorg, hygiëne en onderwijs nauwelijks zijn aangepakt. De Arabische crisis is daarom dikwijls niets anders dan de brutale schok tussen de allesomvattende techniek van het mechanisch tijdperk en de nog bijbelse tradities. Degenen, die in het Oosten zijn geweest, zullen dit begrijpen. Saoudi-Arabië en het gehele Arabische schiereiland zijn niet veranderd sinds de Hegira; Irak, niettegenstaande de grote economische plannen van Noury Said, is zoals Egypte 100 jaar geleden; Egypte zelf, waar de westerse invloed reeds meer dan een eeuw werkzaam is, is in het algemeen nog op het niveau van het feodaal systeem en de regering is er de onverbiddelijke verdedigster van de Islam, welke praktisch de beschaving niet bevordert: Fellahs van duizend jaar geleden ‘leven’ naast rijke prinsen uit duizend-en-één-nacht, gelijk de moejiks naast de groot-vorsten van de tsaar. Ook in de achterlijke Arabische staten heeft de olie een enorme rijkdom geschapen; de plotseling schatrijk geworden bedoeiën rijden in prachtige wagens, terwijl de karavaanleider nog leeft in de tijd van Mohammed. Tussen deze profiteurs van het leven en deze asceten, tussen de trusts en de steeds zich zelf blijvende Islam kunnen conflicten onmogelijk uitblijven. Daar in deze landen de wetgeving niet alles bestrijkt en eenieder zijn eigen weg moet zoeken, heeft zich tussen deze scherpe sociale verschillen noodzakelijk een middenstand gevormd van Libanezen, Armenen en Joden, die de handel beheersen en ook hun eigen belangen nastreven en verdedigen. Trouwens men moet steeds een onderscheid maken tussen enige grote steden en het onontwikkelde en barbaarse achterland, en ook tussen de leer van de Islam en haar sociale toepassing. Reeds vóór onze vakverenigingen had de Islam een sociale leer, welke alle arbeidsproblemen omvatte, zij was uitgewerkt door moslimse juristen; doch in de praktijk zijn de moslimse dorpen zonder beschaving gebleven, zonder eerbied voor het menselijk, dierlijk en zelfs plantaardig leven. Het onontwikkeld economisch stelsel is dus een voorname oorzaak van de deiningen. Een tweede factor van de blijvende gisting is het binnenvoeren van nationaliteiten in een wereld, welke nooit een andere politieke eenheid heeft gekend dan de Turkse plak. Afgescheiden van hun oud politiek en godsdienstig middelpunt hebben de nieuwe staten, welke tot een provinciaal nationalisme zijn gebracht, in | |
[pagina 171]
| |
zich zelf niet de middelen gevonden om een ware onafhankelijkheid te waarborgen. Geen enkel land heeft zijn vaste bedding gevonden. Arabië is verdeeld in olieconcessies; Irak heeft zich losgemaakt van het mandaatsysteem, doch schommelt nu tussen een zelfstandig bestaan of aansluiting bij Nasser; na langdurige politieke twisten is Syrië met Egypte samen gegaan, doch voelt nu zijn vernedering; het communistisch en expansief Egypte leert het totalitaire systeem, doch kan zijn eigen volk niet verheffen. De onzekere politieke grondslag brengt noodzakelijke aardbevingen. Sinds het vertrek der Turken heeft de Arabische cultuur geen administratieve band meer: een mozaïek van onnatuurlijk samengestelde staten is ontstaan, terwijl de talrijke stammen en volksgroepen nog dikwijls hun rechten, sociale en politieke constructies behouden. De panarabische eenheid veroorzaakt steeds wanorde in een oude orde, welke zich staande houdt. De crisis in Libanon en Jordanië komt hoofdzakelijk voort uit de willekeurige samenstelling van deze landen. Daarentegen staat Turkije als een rots temidden van de verschuivingen: het is een autoritaire democratie met een ruw en mongools karakter, welke nu het bolwerk is van het Westen, na eerst de rammei van het Oosten te zijn geweest. Turkije is ook onderhevig aan grote moeilijkheden, doch het probleem ligt hier anders. Naast deze economische, historische en politieke factoren wordt men hier tevens geconfronteerd met een andere oorzaak van conflicten n.l. de houding tegenover het Westen. Dit probleem is moeilijk te doorgronden. Het is waar, dat het Westen er niet in geslaagd is het Oosten constructieve sociale ideeën en systemen te geven, waardoor het zich zelf verder kon bedruipen. Men heeft steeds (en nu ook nog) te veel geholpen en gegeven zonder de oosterling zelfstandig te maken. Doch daartegenover staat de vraag of dit mogelijk was en is. Wegens de grote achterstand der Arabieren konden de westerlingen de leiding niet uit handen geven, ofschoon de inlanders een even grote verstandelijke aanleg hadden als zij: daardoor ontstond een verbitterde geest. Daarbij kwam nog de wrijving met de Islam. Om Turkije te moderniseren heeft Ataturk, die over een gedisciplineerde administratie beschikte, het traditionele juk van de Islam afgeworpen. Het Midden-Oosten kan dit niet doen, daar de leiders hier een vaste verdedigende houding hebben aangenomen, welke een samenwerking moeilijk toelaat. Het opkomend nationalisme heeft daarom vele buitenlandse elementen verwijderd om de leiding toe te vertrouwen aan nieuwe krachten, welke voor hun taak niet berekend zijn. Ook de oude elite, welke door de buitenlanders gevormd was en met hen had samengewerkt, werd afgedankt. Men moet toegeven, dat zij te veel aan de oude school vasthield, zoals de buitenlanders aan de methode van Lesseps. Zo is zelfs de wetgeving van Libanon niets anders dan de constructie van het Frans mandaat. Om de ontstane leemte aan te vullen werpen pas geboren helden van het Arabisch nationalisme zich op, meestal generaals, die niet gevormd zijn voor een strakke politiek. Deze onbewuste grief komt in ieder gesprek en in elke politieke manifestatie naar voren. Het schept een gevoeligheid, welke zich soms uit in een sterk minderwaardigheidscomplex, doch bij de gedachte aan het groeiend Arabisch nationalisme zich onmiddellijk herneemt en zich boven ons stelt door de talenten en rijke tradities van een glorievol verleden, dat niet zo ver achter ons ligt, en waarin wij nog barbaren waren. De Arabieren zijn verbitterd tegen het Westen, en toch hebben zij het kapitaal en de technische leiding van het Westen nodig, vandaar het steeds verwijderen en toenaderen in de politiek. | |
[pagina 172]
| |
Het opgeschroefd Arabisch nationalisme speelt hier de Arabieren lelijke parten en voedt een onevenwichtige houding, welke ook tot uitbarstingen leidt. Wanneer ik spreek over achterlijke Arabische landen, dan is dat natuurlijk relatief. Zelfs het achterlijke Yemen heeft een geschreven en mondelinge rechtspraak, welke onze bewondering afdwingt. In de ogen van een oosterling heeft de machine niet dezelfde waarde als voor een Amerikaan. De waardering is verschillend en men kan ook niet beweren, dat de beschaving, in de volle betekenis van het woord, zich slechts aan één kant bevindt. Maar in de roes van het Arabisch nationalisme willen de leiders een sociale, economische en politieke bovenbouw doen verrijzen, welke de onderbouw geenszins dragen kan: zij beleven en forceren instellingen, waarvoor Europa eeuwenlang gevochten heeft. In geheel andere omstandigheden, na een eeuw strijd, heeft de werkman in het Westen zijn rechten veroverd; Nasser belooft de fellahs onmiddellijk dezelfde levensstandaard. Organisatie en doorzettingsvermogen zijn hier zeldzaam, doch men spreekt reeds van een gezamenlijke Arabische markt, buitenlandse politiek, verdediging, enz. Zelfs de Arabische eenheid kweekt aspiraties, welke nu onmogelijk verwezenlijkt kunnen worden en daarom spanningen veroorzaken. Het is voorlopig onmogelijk uit al deze disparate elementen een homogene en bestendige eenheid te vormen vooral daar er geen middelpunt meer bestaat. De eenheid tot nu toe is slechts een kwestie van personen: de Iraakse eenheid verdween met Noury Said, zij zal ook verdwijnen met Nasser. Zelfs in Libanon werd de strijd door Chamoun alleen gestreden. Trouwens de corruptie en de persoonlijke belangen zijn te sterk om een vrije uitgroei van het panarabisme te bevorderen. Doch het is de kracht van een revolutie als onmiddellijk resultaat voor te stellen hetgeen pas na lange jaren rijping bereikt kan worden. Daarom baren nieuwe bewegingen steeds ontevredenheid en nieuwe revoluties. De Islam, welke op zich zelf wil staan en zijn geloof wil bewaren, is zeker een grote derde macht: hij zal echter meer winnen door een geleidelijke strijd dan door revolutionaire schokken. Temidden van deze wirwar onderhoudt Rusland, dat het vertrouwen der Arabieren heeft gewonnen, de revolutionaire geest, daar het niet gesteld is op langdurige operaties, welke reacties en tegenmaatregelen oproepen. Rusland had een schone lei: het steunde het Arabisch nationalisme door wapens te leveren ofschoon het ook Israël had erkend, het gaf kapitaal zonder militaire verdragen op te leggen, doch werkte tenslotte voor zijn eigen militaire positie en ideologische overheersing. Daar het Midden-Oosten door twee wereldoorlogen van het Westen gescheiden is geweest en Rusland psychologisch de antipathie tegen het Westen uitbuitte, keerden de Arabieren zich nog meer van het Westen af. Zij vergeten echter dat zij veel aan Frankrijk en Engeland te danken hebben en dat zij tenslotte de vrijheidsgedachte uit Europa geput hebben. Daar hebben zij geleerd de vrijheid te veroveren, en wanneer zij zich verbinden aan een land en een ideologie, welke de vrijheid ontkennen, wordt ook hun veroverde vrijheid en onafhankelijkheid aan banden gelegd, zo niet weggevaagd. Doch dit helder inzicht zullen zij pas krijgen wanneer het te laat is. Wanneer ik u schrijf over deze Arabische problemen, had ik telkens een zekere uitzondering voor Libanon moeten maken, en toch zijn ook hier al deze problemen in zekere mate aanwezig, niet zo fel, doch ook duidelijk weerspiegeld in de huidige crisis. Deze problemen vinden wij ook terug in de hedendaagse Arabische letterkunde. Doch daarover wellicht een andere keer. |
|