| |
| |
| |
Godsdienstige kroniek
Het rapport van de Lambeth Conference 1958
Dr. W. Peters S.J.
IN zowel binnen- als buitenlandse pers is het rapport van de Lambeth Conference een doorgaans zeer eenzijdige bespreking ten deel gevallen; oorzaak hiervan is de beslissing dat het gebruik van anti-conceptionele middelen niet langer als ‘not acceptable to the Church’ moet worden geacht, zulks in tegenstelling met uitspraken van de Lambeth Conference van b.v. 1908 en 1920. Er is echter gedurende de vijf weken dat deze vergadering duurde zoveel meer besproken dat onze aandacht verdient. We moeten daarbij steeds goed voor ogen houden dat het hier niet gold een vergadering van de Engelse Staatskerk, maar een gezamenlijk treffen van het merendeel der bisschoppen van die kerken, die tot de zgn. Anglican Communion behoren en die dus het Book of Common Prayer als band van eenheid aanvaarden en zich houden aan het Lambeth Quadrilateral als basis van hun leer (te weten: de Bijbel, de geloofsbelijdenis der Apostelen, twee sacramenten, en het historische episcopaat).
De ernst waarmede de drie honderd en tien bisschoppen uit zes en veertig landen hun werk opgevat en tijd en energie hieraan gegeven hebben, verdient onze waardering. Hun bekommernis met de evenmens, onverschillig van welk volk, ras of gezindte, en hun besef van eigen verantwoordelijkheid ten opzichte van de mensheid, wekt onze bewondering. We zijn geneigd te zeggen dat zij geen problemen uit de weg zijn gegaan, hetgeen niet hetzelfde is als alle problemen oplossen, of zelfs maar gewenste leiding geven bij deze problemen. Dit was ook niet te verwachten. Ten eerste waren er veel te veel problemen die ter sprake werden gebracht: de moderne oorlog, de rassenkwestie, het gebruik van atoomwapenen, de industrialisatie, emigratie, overbevolking, de zorg voor bejaarden, de oecumenische beweging, dogmatische kwesties betreffende sacramenten enz. Vervolgens zijn deze problemen uiterst ingewikkeld en vergen voorbereidende studie: en dan is vijf weken niet lang! Daarbij komt dat dergelijke problemen niet overal ter wereld een zelfde importantie hebben, noch op een eenvormige problematiek wijzen: in missiegebieden is echtscheiding een ander probleem dan in West-Europa, het probleem van overbevolking ligt anders in India dan in Engeland. Een buitenstaander kan dan ook niet anders dan enigszins perplex staan dat de vergaderde bisschoppen zich niet meer bezig hielden met onderliggende princiepen dan met de concrete situatie, die overal anders is. Vaagheid van beslissingen of adviezen werd zodoende onvermijdelijk. Hier kwam nog bij de ontbrekende eensgezindheid die nu eenmaal een karakteristieke trek is van de Engelse Staatskerk en de Anglican Communion. Men kan wel herhaaldelijk terugvallen op de comprehensiveness als een kostbaar bezit der Anglikaanse Kerken, maar dit betekent ook ‘divergencies which must not be minimalized’ (Prayerbook Revision p. 37); en hoe men ook geneigd is om hierover tegenwoordig te spreken als ‘tensions within the
same family’ (Rapport, p. 13; zie
| |
| |
ook Anglican Congress 1954, p. 42), het blijft moeilijk hierin niet vooral een schone terminologie te zien, die ‘divergent views of the nature of the church’ tracht te verdoezelen, of een ontwijken van de plicht ‘to make up its mind about the limits of its comprehensiveness’ (Prayerbook Revision p. 13).
We kunnen dan ook moeilijk de indruk van ons afzetten - en uit de correspondentie-kolom in de Engelse kranten blijkt voldoende dat we niet de enigen zijn! - dat, vooral waar er sprake is van controverse en meningsverschil, de Conference wel erg teleurstellend is. Of men geeft onomwonden toe dat men tot geen eenstemmigheid kon komen, zoals b.v. omtrent het gebruik van atoomwapenen, of men neemt zijn toevlucht tot zulk een formulering dat iedereen ruimte gelaten wordt voor eigen interpretatie. Men kan dit dan wel weer verdedigen door te zeggen dat ‘over-precision and over-definition’ ook niet wenselijk worden geacht (Anglican Congress, p. 15), maar het moet velen irriteren wanneer een klare uitspraak of stellingname herhaaldelijk verdrongen wordt door wat doet denken aan diplomatieke documenten. Dit brengt dan het enigszins merkwaardige verschijnsel mee dat, waar er van de ene kant bewondering is voor de ernst van deze mannen en voor hun bidden om licht van de H. Geest, van de andere kant het document als weinig bovennatuurlijk of bovennatuurlijk-geïnspireerd aandoet; het treft ons als een menselijk-knap document, goed doordacht, scherp geformuleerd, maar meer ook niet: eerder door de jurist geschreven dan door de biddende mens. Een typerend voorbeeld hiervan wordt ons gegeven in de kwestie van de beruchte family-planning; de beslissing omtrent het aantal kinderen, omtrent middelen om het kinderaantal te beperken, wordt overgelaten aan oordeel, inzicht en geweten der ouders; er is hier echter geen woord over de wil Gods die in zulk een moeilijke zaak naarstig gezocht moet worden; Gods wil laat zich bij wijze van spreken geheel afleiden uit een bestudering van natuurlijke factoren.
De Conference heeft vijf onderwerpen besproken, waarbij het voorbereidend werk werd verricht door daartoe aangestelde commissies uit de aanwezige bisschoppen gekozen; in het gepubliceerde rapport is, naast de Resolutions der bisschoppen en een het resultaat samenvattende Encyclical Letter, ook het verslag van deze commissies opgenomen.
Het eerste onderwerp betrof de bijbel. In grote trekken kunnen de katholieken het wel eens zijn met hetgeen voornamelijk het werk schijnt te zijn van Ramsey, de tegenwoordige aartsbisschop van York, voordien bisschop van Durham. Verheugend lijkt het ons dat modernistische tendensen sterk worden afgeremd, en dat de angst voor een botsing tussen bijbel en science, waaraan de Anglikaanse Kerken enkele decennia terug leden, overwonnen wordt door een rustige herbeschouwing van het eigenlijk karakter der bijbelboeken. De inspiratie wordt gehandhaafd, maar een gemis aan helderheid omtrent het geïnspireerde karakter van de bijbel as a whole, hetgeen nog niet inhoudt inerrancy wat betreft details, zal iedereen onmiddellijk opvallen. Geen directe uitspraak wordt gedaan omtrent het zgn. fundamentalisme; men associeert dit in deze dagen vooral met de prediking van Billy Graham, maar men vergete niet dat deze al te letterlijke bijbelinterpretatie een sterke invloed schijnt te hebben vooral op vele jongeren van de Engelse Staatskerk. De aartsbisschop van Canterbury gaf enkele jaren geleden blijk van instemming met Billy Graham, gaf hem zijn zegen en woonde de slotsessie van diens campagne bij; is dit een reden dat men enkel in bedekte termen over het fundamentalisme spreekt (Rapport II, 13) en het er bij laat de leden
| |
| |
der kerken voor te houden dat zij enerzijds niet moeten verlangen ‘the free enquiries of scholarschip to be restricted on dogmatic grounds’, dat zij anderzijds op hun hoede moeten zijn voor een re-interpretatie die uit de bijbelse boodschap enkel dat kiest wat een bepaald geslacht verkieslijk voorkomt (ibid.)? We moeten er op wijzen dat de Resolutions, waarvoor de gehele Conference verantwoordelijk is, deze kwesties geheel uit de weg gaat, en o.i. weinig meer geeft dan enkele gemeenplaatsen omtrent het belang van de bijbel thuis en in de kerk, omtrent degelijke studie, e.d.
Een tweede onderwerp, dat we enkel vermelden, betrof de verzoening in de wereld als speciale taak der kerken: verzoening tussen volkeren, rassen, klassen en individuen. De beslissingen in dezen lijken ons erg voor de hand liggend: oorlog is geen oplossing van conflicten, kernwapenen moeten met grote omzichtigheid worden gebruikt, voor God zijn alle mensen gelijk, e.d. Besproken werd ook het tekort aan geestelijken in de verschillende Anglikaanse Kerken, eveneens de roeping der leken. Het belang van een degelijke theologische scholing der a.s. geestelijken werd naar voren gebracht, de verantwoordelijkheid van de leek in deze wereld werd helder belicht, en de religieuzen in de Anglican Communion kregen een goedkeurend knikje: vermoedelijk hadden ze meer verwacht, te weten officiële erkenning en eigen plaats in de Anglikaanse gemeenschap. Blijven ons ter bespreking over hetgeen naar aanleiding van de oecumenische beweging, de herziening van het Book of Common Prayer en het gezin in de hedendaagse maatschappij naar voren werd gebracht, drie serieuze programmapunten.
De gezamenlijke Resolutions betreffende de oecumenische beweging zijn wel dermate vaag en weinig zeggend dat we geheel zijn aangewezen op het verslag van de commissie die deze zaak bestudeerde. Er zijn de laatste jaren vele besprekingen gevoerd met niet-Anglikaanse Kerken; er zijn ontstellende moeilijkheden geweest naar aanleiding van een eerste hereniging van de Anglikaanse Kerk met presbyterianen, congregationalisten en methodisten in India. In beide gevallen stond het priesterschap en het daarmee verbonden historische episcopaat in het hart der controverse. De oplossing van de Church of South India was voor vele Anglikanen onaanvaardbaar, en enkele jaren geleden verlieten een veertigtal geestelijken de Staatskerk. De Conference heeft deze netelige kwestie aangepakt, maar waar er zulke duidelijke taal gesproken is door methodisten en presbyterianen, die van geen hereniging willen weten op voorwaarde van herwijding van hun bedienaren, zoekt de Anglican Communion naar een standpunt en formulering, die kool en geit sparen. Terwijl er merkwaardig genoeg geen woord gerept wordt of het episcopaat al dan niet tot het esse, of enkel tot het bene esse, of plene esse behoort, terwijl ook de distinctie van essentialia en creative gifts door de aartsbisschop van Canterbury in deze materie aangewend op het Anglican Congress van 1954 (p. 14), niet wordt vermeld, heeft de commissie zich voornamelijk bezig gehouden met het begrip episcopè, en geconstateerd dat op verschillende wijze de christenen hierin kunnen delen. Dit houdt reeds in een zekere erkenning van de geestelijken van de zgn. vrije kerken: ‘we fully recognize that there are other forms of ministry than episcopacy in which have been revealed the gracious activity of God in the life of the universal Church’. Een onbevooroordeeld mens zal hierop dan onmiddellijk reageren: maar waarom dan geëist dat
voortaan deze activiteit Gods gekanaliseerd wordt in een bisschop en een door deze gewijde clergé? Het antwoord dat de commissie hierop geeft, lijkt ons een prijs geven van de oorspronkelijke overtuiging van de Anglikaanse Kerk
| |
| |
in deze materie: de commissie moet wel aannemen, hiertoe gedwongen door de eeuwenlange traditie van de kerk, ‘that a ministry to be acknowledged by every part of the Church can only be attained through the historic episcopate....’ (Rapport, 2. 22). Dit beroep op traditie doet vreemd aan, vooral waar de tegenstander zich op het standpunt stelt van de bijbel en de interpretatie van de term episcopus en presbyter. Weinig bevredigend, om niet te zeggen onbegrijpelijk en onverzoenbaar met hetgeen vroegere Conferences over het gewijde priesterschap zeiden, lijkt ons de oplossing die voorgestaan wordt bij de hereniging van verschillende kerken in Ceylon, Pakistan, Noord-India en Burma, en die, zij het in ietwat vage bewoordingen, de goedkeuring wegdraagt van de commissie. In een wijdingsrite, waaraan de geestelijken der verschillende kerkgenootschappen zich onderwerpen, wordt God gevraagd aan te vullen wat aan ieders wijding mocht ontbreken, terwijl naar voren gebracht wordt dat hiermede geen enkel oordeel wordt uitgesproken over de werkelijkheid en krachtdadigheid van verschillende wijdingen. We vragen ons hierbij af of de priesterwijding als sacrament voor de Anglican Communion nog enige betekenis heeft.
Wanneer er andere punten besproken worden betreffende de voorwaarden van hereniging, treft ons herhaaldelijk dat formulering en rite van groter belang worden geacht dan exacte weergave van doctrien. Er rezen bezwaren tegen de doopformulering van de nieuwe kerk in Ceylon en Pakistan: het woord werkdadig teken werd vermeden, en men wilde het niet invoegen, ofschoon dit wel bedoeld werd. Bij deze herenigingsgesprekken bemerken we meerdere malen hoe eenheid meer bereikt wil worden langs de weg van eenvormige rite dan van eenzelfde leer; dit treedt ook naar voren waar doopsel en vormsel ter sprake worden gebracht, en hiermede zijn we dan bij de herziening van het prayerbook.
Men verlangt naar meer uitwendige eenheid en gelijkheid van eredienst. Niet alleen dat verschillende Anglikaanse Kerken hun eigen ritueel er op na houden, maar het is een bekend feit dat de geestelijken zelf vaak hun eigen gang gaan en op onbegrijpelijke wijze met het prayerbook omspringen; op de Conference van 1948 werd hierop reeds gewezen, omdat vooral de leken hierdoor verward raakten (II. 86; zie ook Rapport 1958, 2. 79). Op het terrein van het toedienen van het doopsel gebeuren de vreemdste dingen; zelf zagen we onlangs op de televisie een nieuw experiment betreffende de Eucharistische viering, waarbij de voorgeschreven liturgie moeilijk was terug te kennen, en iedereen weet dat een anglikaanse kerkdienst varieert van de meest uitgesproken woorddienst der protestanten tot de meest katholieke hoogmis die maar denkbaar is, met gothische kazuivels, veel misdienaars, Gregoriaanse muziek en wolken wierook! Beziet men nu nauwkeurig de voorgestelde aanpassingen van het prayerbook, opdat dit een bond of unity zou blijven, dan valt het ons op hoe deze zich allerminst bewegen in de richting van een pan-protestantisme. Dit is merkwaardig omdat de Anglican Communion niet zonder reden beschuldigd wordt zich in deze richting te bewegen. Bij voorgestelde veranderingen, adaptaties en toevoegingen komt sterk naar voren het bewustzijn van verbondenheid met het verleden, van de traditie dus; men put uit pre-reformatorische bronnen en herstelt oude gewoonten, zodat het doopritueel b.v. nu vaak doet denken aan de wijze waarop katholieken dit toedienen. Dezelfde tendens spreekt uit hetgeen gezegd wordt over het bezoeken, en vooral het zalven der zieken, over het bidden voor overledenen, over de leer en liturgie van de communion service als een offer (cfr. 2. 92-3, 2. 83), en niet te vergeten, uit de aanpassing van de kalender door daarin op te
| |
| |
nemen nieuwe heiligen, zowel uit de Katholieke Kerk, alsook uit eigen Anglikaanse Gemeenschap. Minder aangenaam is dat wanneer zulke katholieke gebruiken worden besproken, de gelegenheid wordt aangegrepen zich tegelijkertijd bewust van de Katholieke Kerk te distanciëren door deze indirect te beschuldigen van ketterij, bijgeloof en misbruik. Wanneer b.v. de communion service gezegd wordt te zijn een hernieuwende tegenwoordigstelling van Calvarië (katholieke doctrien), wordt er aan toegevoegd dat hiermede verworpen wordt ‘certain mediaeval developments, notably the habitual celebration of the Eucharist without the Communion of the people; or the notion that the offering of the Eucharist is the concern of the individual priest rather than of the assembled church; and, above all, any idea that in the Eucharist we offer a sacrifice to propitiate God. We offer it only because He has offered the one Sacrifice, once for all....’ (Rapport 2. 85). De insinuatie tegen de katholieken is duidelijk.
Ernstige Anglikanen zullen zich o.i. weinig illusies maken omtrent de herziening van het Prayerbook; daar is op de eerste plaats steeds de onafhankelijkheid van iedere dochterkerk van deze Anglikaanse Gemeenschap; daar is vervolgens de tendens om eenheid meer te zoeken in uitwendig ritueel dan in daaraan ten grondslag liggende leer, terwijl daar ten slotte voor ons ligt de poging om vast te stellen wat nu eigenlijk wezenlijk is aan dit Book of Common Prayer: dit is weinig, het is bovendien vaag en laat veel verscheidenheid van interpretatie toe (Rapport p. 2. 80-1). Tenzij de vermaning ter harte wordt genomen dat de kerk eerst eens beslist omtrent de grenzen van haar comprehensiveness (Prayerbook Revision p. 13), zal iedere herziening haar primair doel nimmer bereiken.
Nog een enkel woord willen we nu wijden aan de wel zeer trieste kwestie der family-planning. Het is niet het enige aspect van The Family in Contemporary Society dat besproken werd; maar over behuizing, emigratie, bejaardenzorg e.d. onderwerpen werd weinig nieuws gezegd of voorgesteld. In de Encyclical Letter en in de Resolutions wordt trouwens ook weinig gezegd over family-planning, en naar de letter zou men hetgeen gezegd wordt als katholiek nog wel kunnen onderschrijven. Op zich toch is family-planning een plicht voor alle ouders; en dat kinderen op de wereld brengen niet het enige doel is van het huwelijk weet ook iedereen. Waar het om gaat, en waar in vele huwelijken de moeilijkheid schuilt, is welk middel in deze family-planning gebruikt gaat worden. Nergens wordt positief het gebruik van voorbehoedmiddelen aanbevolen; het woord zelf wordt nauwelijks vermeld: er is één maal sprake van the use of effective contraceptives ‘met zijn steeds aanwezige uitnodiging tot zinnelijkheid en egoïsme’ (Rapport p. 2. 149) en verder ontmoeten we ‘techniques and devices for controlled conception’, en hiervan wordt ter plaatse enkel geconstateerd dat zij het voor ieder mogelijk maken ‘to plan for parenthood at will’ (Rapport p. 2. 145). Maar niet de minste twijfel wordt open gelaten omtrent de toelaatbaarheid van zulke methoden; onder de wijzen toch, die voor Christenen niet aanvaardbaar zijn om het kinderaantal te beperken, wordt het gebruik van anti-conceptionele middelen niet vermeld; de conclusie ligt voor de hand: deze zijn voor christenen dus wel aanvaardbaar, d.i. toegestaan (Rapport p. 2. 148). Geheel verrassend was deze concessie niet; voor wie het voorbereidend verslag las, was duidelijk dat deze beslissing zou vallen. Wel verrassend is dat geen enkele motivering wordt gegeven; dit kan o.i. enkel betekenen dat er geen eenstemmigheid werd bereikt
omtrent de in genoemd voorverslag aangevoerde motivering, die getuigt van veel emotionalisme, slordig denken en een verbijsterend doorheen- | |
| |
halen van elementaire beginselen en termen. Dat de houding van de Conference in deze hoogst gewichtige aangelegenheid voor menig Anglikaan een harde slag is, en een geheel onaanvaardbaar advies inhoudt, is voldoende gebleken uit de reacties die verschenen in de correspondentie-kolommen van de pers. Verbijsterend is echter dat de Conference 1958 zich totaal distancieert van de vroegere Conferences, en zelfs met geen woord hiernaar verwijst. Terwijl zo graag verwezen wordt naar de Conferences van, laten we zeggen, 1948, inzake de kwestie van de Church of South India, of naar die van 1920 inzake de houding ten opzichte van oecumene, en bijgevolg hieraan een zeker gezag wordt toegekend, wordt de traditie en het gezag van voorgaande Conferences in deze materie geheel doodgezwegen. Maar een resolutie van de Lambeth Conference van 1908 luidt: de Conference beschouwt met schrik de groeiende praktijk van het kunstmatig beperken van het gezin, en doet een ernstig beroep op alle christenen af te keuren en tegen te gaan (discountenance) het gebruik van kunstmatige middelen. De Conference van 1920 onderstreepte deze houding. Maar de Conference van 1930 zette de eerste stap op het glibberige pad; er werd toen al gesproken van ‘other methods’, ook al mochten deze alleen gebruikt worden ‘in het licht van christelijke beginselen’.
We vragen ons af of een soortgelijke ontwikkeling te verwachten valt waar het gaat over de echtscheiding. Nog houdt de Anglican Communion vast aan de onverbreekbaarheid van het huwelijk, maar in het aanvaarden van de consequenties hiervan is er veel onzekerheid. Nog verbiedt zij haar clergé om, terwijl de vroegere partner van een der twee huwenden in leven is, een tweede huwelijk voor de kerk te doen plaats vinden, terwijl zij, die zulk een tweede huwelijk aangaan niet tot de sacramenten mogen naderen. Maar scandaleuze gevallen waarbij deze regel eenvoudig genegeerd wordt zijn niet zeldzaam; en wat moeten we doen met de beslissing van een der bisschoppen die zijn ongehoorzame schapen voor zes maanden toegang tot de sacramenten weigerde? Wij vrezen dat dezelfde ontwikkeling als plaats vond betreffende het gebruik van voorbehoedmiddelen, zich zal voortzetten op het terrein van echtscheiding. Katholieken kunnen dit alleen maar betreuren: mede hierom, omdat zodoende de hereniging ernstig bemoeilijkt wordt. Zo wordt het lastig nog te spreken van een hereniging van christenen, wanneer de moraal ernstig verminkt wordt.
We hebben het rapport van de Lambeth Conference van 1958 vergeleken met verslagen van vroegere Conferences; we geloven niet dat het een subjectieve reactie is indien we in deze oudere verslagen een meer autoritaire toon en klaardere taal horen, een bovennatuurlijke instelling bespeuren; we ontmoeten er mannen die met meer gezag spreken, en die dit gezag baseerden niet zozeer op vriendelijkheid en mutual good-will, maar op steviger grondslagen in bijbel en eigen prayerbook. De corrosie van vrij onderzoek, nog vrijere interpretatie, van vrijheid in ieder opzicht, die het kind is van het modernisme, gaat steeds verder; en het einde is helaas niet in zicht. Het droevige is dat deze tendens geïnspireerd en gedetermineerd wordt door een groot verlangen om tot de vurig begeerde eenheid van alle christenen te komen: in feite zal deze tendens de eenwording in hoge mate bemoeilijken, en uiteindelijk totaal onmogelijk maken. Terwijl alle besprekingen in het teken stonden van de verzoening, dragen zij de kiem tot voortschrijdende scheiding, zowel binnen de Staatskerk, alsook binnen de Anglican Communion, alsook onder alle christenen, in zich. Dit is een treurig resultaat, dat ieder christenmens aangaat en waarmee niemand gediend is.
|
|