Streven. Jaargang 12
(1958-1959)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
Ad Willibrordi Fontes
| |
[pagina 106]
| |
‘translatio’, de verheffing van Willibrords gebeente naar een praalgraf plaats. Het Echternachs Martyrologium plaatst deze met een heiligverklaring gelijkstaande plechtigheid op 10 november. Het juiste jaar is onbekend, men denkt aan 750-760. Daarmede is echter nog niet de ontstaansgeschiedenis van dit kerkje van Willibrord zélf duidelijk geworden. Om dat te bereiken moest men tevens de oorkonden raadplegen. Was dit hetzelfde kerkje - zo luidde de vraag - als dat, wat Willibrord in 698 van Pepijns schoonmoeder Irmina ten geschenke kreeg? Aanvankelijk hield men dit, maar al spoedig werd duidelijk, dat dit geschenk (bestaande uit een hospitium met kerk in Echternach) blijkens de oorkonden moet verschillen van het in 1949 opgegraven kerkje. Pepijn verklaart n.l. in 706, dat Willibrord in Echternach een klooster bouwt op zijn grond, niet op die, welke van Irmina geweest was. SteffenGa naar voetnoot1) heeft ontdekt, dat Irmina's kerkje op de zgn. Petrusheuvel was gelegen (daar, waar nu de Romaanse kerk van Petrus en Paulus zich verheft), een voor uitbreiding inderdaad zeer ongeschikte plaats; reden, waarom S. Willibrord tachtig meter verder, waar meer ruimte was, in de jaren rond 706 een eigen klooster en kerk heeft gebouwd, waarin hij later begraven zou worden. Het is op dezelfde plaats, dat in de negende en elfde eeuw grotere basilieken zouden verrijzen, kerken, die behalve de monniken ook de talrijke pelgrims konden bevatten, want de verering tot S. Willibrord nam al spoedig een hoge vlucht. Sint-Willibrord moet een heilige van betekenis zijn geweest. Dit wordt bijzonder duidelijk door de expositie, welke de afgelopen zomer bij gelegenheid van Willibrords Eeuwfeest in Echternach is gehouden. Onwillekeurig komt men ertoe, om haar te vergelijken met de Willibrord-tentoonstelling in Utrecht van 1939. Bood deze laatste al een indrukwekkend resultaat van een ingespannen en systematisch onderzoek naar sporen van S. Willibrord in het Nederlands geestesleven door de eeuwen heen (vooral zoals dit zich uitte in de Iconografie), de recente Echternachse tentoonstelling geeft er blijk van, dat de studie intens is voortgezet. Zo zijn wij in Echternach beter dan in 1939 ingelicht over de verering tot S. Willibrord in het Herfsttij der Nederlandse Middeleeuwen: oude houtsneden en een aantal kortelings ontdekte stukken kunstnaaldwerk uit die tijd getuigen ervan. Geen wonder, want (zoals eveneens aan het daglicht is gekomen) S. Willibrord moet door de Moderne Devoten grotelijks zijn vereerd. Vele voorstellingen van de heilige, vooral in sculptuur en samengebracht uit verscheidene landen | |
[pagina 107]
| |
onderstreepten duidelijker dan in 1939 de algemeenheid van deze cultus en de diversiteit van haar vormen: voor het Noorden is Willibrord altijd de stichter van onze vaderlandse Kerk geweest (gesymboliseerd door de Dom van Utrecht), voor het Zuiden met name de voorspreker tegen talrijke ziekten, vooral van kinderen, reden, waarom men er S. Willibrord vaak met een kind op de arm ziet afgebeeld. Welk een voorname plaats onze eerste Aartsbisschop tijdens de Contrareformatie ten onzent heeft ingenomen werd in Echternach duidelijk aan de hand van de vele daar verzamelde illustraties uit de vroomheidsliteratuur dier dagen. Het was een gelukkige gedachte van de organisatoren om de talloze gegevens over de devotie tot S. Willibrord meer reliëf te verlenen door middel van twee wandkaarten, welke een overzichtelijk beeld gaven van de ontelbare patrocinia en zgn. putjes van S. Willibrord. Hetzelfde heeft men gedaan bij de behandeling van een nog enigszins mysterieuze vorm van devotie tot S. Willibrord: de Springprocessie. Daardoor werd het de bezoeker meteen duidelijk, dat de deelname aan deze processie (waarbij - dit zij tussen haakjes opgemerkt. - nóóit achterwaarts wordt gesprongen) steeds een aangelegenheid is geweest van de parochies uit een drietal welomschreven landdekenaten, wier gelovigen aan de abt van Echternach tot deze deelname verplicht waren. Het springen is niet altijd algemeen gebruik geweest; het is (zoals Senninger heeft ontdektGa naar voetnoot2)) de thans Duitse parochie Waxweiler, de parochie van de ‘Springenden Heiligen’, welke op den duur in deze boetepraktijk door alle pelgrims is nagevolgd. De reden, waarom Waxweiler met springen is begonnen is nog steeds niet duidelijk geworden, is nog steeds een ‘crux interpretum’. Nog dichter bij de centrale figuur van deze expositie bracht ons de tentoongestelde verzameling kostbare Echternachse handschriften. Allereerst verdient hier Willibrords Kalender vermelding, om de eigenhandige autobiografische notitie van S. Willibrord in margine bij de maand november aangebracht. Verder het Evangeliarium, dat hij zelf uit Northumberland zou hebben medegenomen, beroemd om de afbeeldingen van de Evangelistensymbolen, waaronder de ‘Imago Leonis’: een mooi specimen van boekverluchting. Hierbij aansluitend volgde een rij manuscripten uit de eerste school van Echternachse miniaturisten, die van de achtste eeuw. Men zag er Echternach als invalspoort van iro-angelsaksische cultuur, tevens echter als atelier met eigen opvattingen, de onderwerpen met groter levendigheid behandelend dan het ‘moederland’. Tot in de tiende eeuw zullen deze handschriften andere scholen blijven beïnvloeden. De tentoonstel- | |
[pagina 108]
| |
ling bevatte onder meer het Evangeliarium, dat tegen het eind van de achtste eeuw in Echternach is vervaardigd door een viertal monniken, waarvan er een tekent met: ‘thomas scripsit’. Boven deze kleine herinnering aan een verder onbekende Benedictijn staat een wonderlijke combinatie van de symbolen van de vier Evangelisten afgebeeld: een figuur, die ons aanstaart als vanuit een totaal vreemde wereld (is het de wereld van Ezechiël I?) met een onvergetelijk-scherpe gelaatsuitdrukking. Rijk vertegenwoordigd was ook de tweede periode van Echternachse boekverluchting (983-1110), welke begon met de terugkeer der Benedictijnen in de door de vorsten misbruikte abdij en met de bouw van de huidige Romaanse grafkerk in de jaren 1063-1131. Echternach verdringt Reichenau als keizerlijke kanselarij en oorkonden, maar ook Evangeliaria worden er in groten getale geschreven. Georges Kiesel noemt karakteristiek voor deze manuscripten: het groot formaat, de tegen een purperen of veelkleurig fond met rijke variatie verluchte sierpagina's en het imiteren van Persisch-Sassanidische en Byzantijnse stoffenGa naar voetnoot3). Het pronkjuweel der expositie, de zgn. Codex Aureus van Echternach - een Evangelieboek van pl.m. 1040 - toont aan tot op welk een hoogte men was gestegen: grote, veelkleurige voorstellingen van de vier Evangelisten, elk gezeten in een tempelachtige woning (geliefd kader, waarin Echternach grotere scènes plaatst) en talrijke kleinere miniaturen, steeds in drie rijen op een bladzijde aangebracht, als illustraties van Jesus' leven, brachten de bezoekers in verrukking. Daarnaast lagen enkele specimina van Echternachse ivoorsnijkunst uit dezelfde periode, waarvan de band van genoemde Codex Aureus met zijn weergaloos tere afbeelding van de Kruisiging wereldberoemd is: ‘Met onuitsprekelijk verdriet ziet de Heer naar de krijgsknecht Longinus, die op het punt staat Hem de zijde te doorsteken. En hoe opvallend voorzichtig weer houdt deze het dodelijk wapen in de hand, als vreesde hij de lijdende Heer overtollige smart te bereiden’Ga naar voetnoot4). Dit laatste deel van de Echternachse tentoonstelling kan vergeleken worden met de eveneens in 1939 te Utrecht gehouden expositie van Vroegmiddeleeuwse Kunst. Wél was de Echternachse collectie op dit punt kleiner, maar anderzijds stond zij ook dichter bij Sint-Willibrord, in wiens abdij dit alles werd vervaardigd en wiens herinnering voortleeft in diverse miniaturen met zijn afbeelding uit het Echternachse atelier. Zo zijn wij dan gecirkeld rond het kleine centrum van deze tentoon- | |
[pagina 109]
| |
stelling: de uitbeelding van leven en werken van de H. Willibordus zelf. Zijn draagaltaar en reliekenbursa (uit Emmerik) stonden er als getuigen van zijn prediking in de vele landstreken, welke op grote wandkaarten waren aangegeven. Het is naar aanleiding hiervan, dat wij iets dieper op het leven van St.-Willibrord willen ingaan. Het beschrijven van S. Willibrords leven is een allesbehalve gemakkelijke taak. Vooral op dit gebied gaat men tegenwoordig meer dan ooit ‘ad fontes’, wil men legende en folklore (hoe interessant ook) van historie scheiden om een zo overzichtelijk mogelijk beeld van S. Willibrord te krijgen. Elkeen zal dit streven toejuichen, maar tevens toegeven, dat hier grote voorzichtigheid geboden is. Het aantal studies van de laatste jaren over S. Willibrord is indrukwekkend: Post, Wampach, Erens, Lampen, Lindeboom, Verbist, Boeren en anderen hebben zich ermee beziggehouden. De meest recente levensschets is van PostGa naar voetnoot5) en het is aan de hand van dit kort, maar zeer scherpzinnig levensverhaal, dat wij op enige vragen omtrent S. Willibrord zouden willen wijzen. De bronnen voor een geschiedenis van Willibrord zijn sober. Behalve enkele geschriften van hemzelf en een brief van Bonifatius zijn wij v.n.l. op Beda en Alcuinus aangewezen: de eerste is een nuchter auteur, tijdgenoot van S. Willibrord, terwijl de ander, die op uitgebreide wijze over Willibrords leven en wonderwerken bericht, vijftig jaren later schreef. Nu is men van Alcuinus' historische waarde de laatste tijd steeds minder overtuigd, vooral, omdat zijn werk kennelijk als geestelijke lectuur voor de monniken van Echternach was bedoeld. Met name Post is huiverig om iets op uitsluitend gezag van Alcuinus te aanvaarden. Zelfs de voor S. Willibrord welhaast mislukte missiereis naar Denemarken (alleen door Alcuinus vermeld), welke weinig ‘propagandistische’ waarde kan hebben, acht de Nijmeegse Hoogleraar onwaarschijnlijk. Terwijl het toch ‘opvallend blijft, dat Alcuinus (anders dan bij de wonderverhalen uit zovele heiligenlevens) hier niets over een straffend optreden van Willibrord bericht heeft’Ga naar voetnoot6), m.a.w. vrij sober blijft in zijn verhaal. Ook de bekende geschiedenis van Alcuinus, dat de apostel bij de vernietiging van een afgodsbeeld op Walcheren vergeefs zou zijn aangevallen, gelooft Prof. Post maar half, om van andere gebeurtenissen nog te zwijgen. Het is een begrijpelijke twijfel, maar hij lijkt ons als twijfel onvoldoende gefundeerd, zolang men niet uitgaat van een diepere studie van het literair genre van AlcuinusGa naar voetnoot7). | |
[pagina 110]
| |
Min of meer ongemerkt plaatst Post nog veel meer vraagtekens. Zo vraagt hij zich af, of Willibrord wel in 658 geboren is, terwijl Poncelet een hiervoor toch zeer aanvaardbare argumentatie geleverd heeftGa naar voetnoot8). Bovendien wordt het slechts ‘waarschijnlijk’ genoemd, dat Willibrord ca. 663 in Ripon de regel van Benedictus aannam, hoewel zijn eerste abt Wilfried O.S.B. toch jarenlang innig contact met Willibrord heeft gehouden, zoals hieronder zal worden uiteengezet. Betwijfeld wordt, of Willibrord in zijn tweede klooster (het Ierse Rathmelsigi) als Benedictijn geleefd heeft, wat een reden zou zijn, om Willibrords bovengenoemde Benedictijnse professie eerder zeer onwaarschijnlijk te noemen. Ook meent de Nijmeegse Professor, dat het niet bewezen is, dat Willibrords gezellen, met wie hij in 690 naar Nederland kwam allen Angelsaksische peregrini van Rathmelsigi of Benedictijnen zijn geweest, hetgeen ons Prof. Post naar de betekenis van Willibrords abbatiaat doet vragen. Zo worden hier talrijke twijfels geuit, waarbij helaas de redenen van twijfel niet worden aangegeven, hoewel zulks (gezien het tamelijk revolutionaire van deze dubia) ons zeer welkom geweest ware. Als Post spreekt over het door Willibrord in Utrecht gestichte convent betwijfelt hij, of er wel de regel van Benedictus gevolgd werd ‘omdat Willibrord tijdens zijn Iers verblijf in peregrinatio geen benedictijnse kloosters had gezien’. Het bewijs, dat Willibrord in Ierland inderdaad ‘in peregrinatione’ verbleef ontbreekt echter, terwijl met evenveel recht kan worden gezegd, dat Willibrord tijdens zijn verblijf in Engeland, in zijn eerste klooster Ripon, temidden van Benedictijnen woonde, monniken, wier abt daarna nog persoonlijk S. Willibrord zou bezoekenGa naar voetnoot9). Als Bonifatius van Willibrord getuigt (en in tamelijk genuanceerde termen), dat het grootste deel van Friesland bij diens dood was gekerstend, hoewel ook nog een groot deel het heidendom trouw bleef, noemt Post dit een ‘misschien een beetje te gunstige voorstelling’, maar zonder motivering. Is dit een vooruitlopen op het belangrijke vraagstuk, | |
[pagina 111]
| |
of Willibrord in Antwerpen en Brabant heeft gewerkt? Post houdt dit laatste niet, Wampach wel. De kern van de zaak is een oorkondenkwestie, te omvangrijk om hier verder te bespreken. Maar áls de opvatting van Post juist is, als Willibrord Brabant dus niét gekerstend heeft, omdat het al bekeerd wás, waarom worden aan Willibrord dan wel vele Brabantse landerijen, maar geen enkele kerk, behalve die van Bakel geschonken? ‘Waren er geen andere kerken?’ vraagt Post. Als Brabant reeds gekerstend was wel, maar dát is juist de vraag en dan voldoet de opmerking: ‘Als Bakel een kerk nodig had, dan zal het ook wel elders zo geweest zijn’ niet, hoe scherpzinnig het betoog van Prof. Post verder ongetwijfeld moet worden genoemdGa naar voetnoot10). De behoefte om door sagen en legenden heen door te stoten naar de kern, naar de eigenlijke betekenis van S. Willibrord heeft zich ook doen gevoelen in catechese en prediking. O.i. leidt de weg, die de catechese ten onzent heeft ingeslagen tot een juiste theologische waardering van Sint-Willibrord. Zeer sterk wordt daar de nadruk gelegd op Willibrords functie in de Kerk, in de Kerk van Nederland vooral, als gezondene, als priester, als bisschop, wiens ambt en missie voortleven in het huidig Nederlands episcopaat, wiens verantwoordelijkheid voor de niet-katholieke medechristenen en tevens voor de niet-christenen in ons vaderland ook de onze isGa naar voetnoot11). Willibrord kwam hier niet allereerst als wonderdoener (ook al willen wij het miraculeuze in hem niet a priori uitschakelen), als genezer van zieke kinderen, neen, primair kwam hij hier het Evangelie brengen. En hij kón dat doen in eminente vorm, want als bisschop was hij leraar en liturg bij uitnemendheid. Hij vervulde de opdracht ‘Gaat heel de wereld door en predikt aan elk schepsel het Evangelie’ op zulke wijze, dat de prediking van hem en de zijnen van meet af aan een ‘evangelische’ indruk heeft gemaakt, zodat ook voor hen het ‘sequentibus signis’ heeft gegolden. Niet om henzelf, maar om het verkondigde Woord. Het waarlijk mysterieuze ligt echter in de begenadigde mens Willibrord zelf. Want zijn eigenlijk en overtuigend ‘signum’ blijft toch zijn geloof in zijn eigen zending, zijn hoop op het door hem gepredikt komend Rijk Gods en zijn liefde voor wie dorsten naar de Bron. Daarom is S. Willibrord ons bovenal zo dierbaar. |
|