C.V.P. de heren Lefèvre, Van Hemelrijck, Harmel, Houben; voor de B.S.P. de heren Buset, Collard, Spinoy en Bracops; voor de liberalen de heren Destenay, Janssens, Motz en Vanaudenhove. Volgens de overeenkomst was de opzet zover mogelijk klaar te komen tegen de parlementaire hervatting, en de ontwerpen terugwerkende kracht te geven vanaf 1 september 1958.
Op de installatievergadering verstrekte de commissie richtlijnen aan een comité van technici, om de nodige technische dossiers klaar te maken voor haar volgende vergadering in september. Als technici werden aangeduid: voor de C.V.P. de heren Grauls, kabinetschef van de minister van Openbaar Onderwijs, en Prof. Jan Lindemans; voor de B.S.P. de heren senator Busieau en Stryvers; voor de liberalen de heren Destrebecq en De Coster; deze samenstelling werd algemeen als een blijk van gematigdheid van de verschillende zijden opgevat.
Op 20 augustus reeds betuigde dit comité zijn instemming met de beslissing van de minister tot verlaging van het aantal leerlingen nodig om weddetoelagen te ontvangen in het lager en aangenomen lager onderwijs: kleinere klassen, meer onderwijzers, betere pedagogische voorwaarden voor de leerlingen. De bijval in Vlaamse en christelijke kringen was onverdeeld. Toch zou in de weken daarop het klimaat voor de commissie enigszins moeilijker worden en werd rond 1 september de vraag naar het welslagen opnieuw gesteld. Van C.V.P.-zijde bleef men deze werkzaamheden met grote waakzaamheid volgen, om aan alle linkse maneuvers onmiddellijk het hoofd te kunnen bieden: de kans, het schoolvraagstuk uit de weg te ruimen, moet echter zo ver mogelijk waargenomen worden.
Alles samen was de regering Eyskens dus succesvol: zoiets had men nog nooit van een minderheidsregering gezien. En vanaf augustus tekende zich bij de liberalen een bereidschap tot coalitie af die weldra in ongeduld ontaardde. De eerste-minister stelde in een speech op de traditionele crisis-lunch de verruiming wel voor ‘weldra’ in het vooruitzicht, maar C.V.P.-voorzitter Lefèvre merkte terecht op dat de regering in werkelijkheid niet minoritair was, gezien tussen de linkse partijen een zekere wedijver bleek te bestaan om mee te gaan. Dit kwam o.m. tot uiting in de perspolemiek Moureaux-Pierson: eerstgenoemde beschuldigde de socialisten van sabotagebedoelingen tegen de onderwijscommissie om, na een relatief succes bij de gemeenteraadsverkiezingen, zelf een coalitie met de C.V.P. aan te gaan. Deze coalitiewil wordt door de officiële B.S.P.-instanties gelogenstraft, evenals de sabotagebedoelingen. Maar een deel der socialistische opinie is helemaal niet tegen een samengaan met Eyskens. Intussen waren er vanaf begin september contacten met de liberalen, naar verluidt echter zonder meer. Waarschijnlijk zal geen regeringswijziging komen voor de gemeenteraadsverkiezingen.
Na de goedkeuring van de regeringsverklaring aanvaardde gouverneur-generaal Pétillon de portefeuille van Koloniën op 5 juli. Enkele weken later werd het departement omgedoopt in ‘Ministerie van Belgisch Kongo en Ruanda-Urundi’. Dhr. Pétillon verklaarde de Kongo-politiek te willen ‘ontpolitiseren’. Hij gelastte een werkgroep van personaliteiten uit de drie partijen een plan voor de nodige politieke hervormingen uit te werken. De kongolese milieus die op autonomie belust zijn blijven echter sceptisch tegenover deze hervormingsplannen, te meer daar de minister in Elisabethstad een verklaring tegen ieder federalisme aflegde die zeer verdeeld werd onthaald. Verwacht wordt dat de minister eerlang zijn politiek in een uitvoerige verklaring zal preciseren.
L. Deraedt