Streven. Jaargang 12
(1958-1959)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
Historische kroniek
| |
[pagina 60]
| |
bewaren, schrijft Simon, betoont de katholieke partij vanaf 1884 tegenover het episcopaat een onderwerping en een tegemoetkoming, welke een zelfstandig optreden op het politieke vlak wel niet uitsluiten, doch haar tot de laatste dagen van haar bestaan onder de invloed van de bisschoppen plaatsen’. Deze formulering mag men niet onjuist noemen, en toch dreigt zij een vals beeld van de werkelijkheid te geven. Wie de parlementaire geschiedenis in bijzonderheden naspeurt, is getroffen, niet door de clericale slaafsheid van de rechterzijde, maar veeleer door haar besliste onafhankelijkheidswil. En deze werd met de jaren sterker beklemtoond, vooral na het ontstaan van de katholieke partij, en precies omwille van deze: wat vroeger de houding van toonaangevende enkelingen was, wordt nu de gedragslijn van de georganiseerde groep. Heel de politieke activiteit van leiders als de Theux, De Decker, Dechamps, d'Anethan, Malou, Beernaert, staat in het teken van de burgerlijke zelfstandigheid, en hierbij bleef het niet alleen bij woorden. Om dit te staven zou men de gehele parlementaire geschiedenis moeten doorlopen. Het jarenlange verzet, bijvoorbeeld, van de conservatieve partij tegen de politieke erkenning van de christelijke democratie, had plaats tegen de uitdrukkelijke wil van de meerderheid der bisschoppen. Deze geest van onafhankelijkheid werd de rechtse parlementairen hoofdzakelijk ingegeven door hun liberaal-katholieke mentaliteit, die tot 1914 toonaangevend bleef en op een praktisch laïcisme berustte. Natuurlijk bestond er ruggespraak tussen de rechterzijde en het episcopaat en hebben de bisschoppen de katholieke partij steeds als het geschikte instrument beschouwd voor de verdediging der religieuze belangen in de politiek. Maar dit doet geen afbreuk aan de onontbeerlijke zelfstandigheid van de politici, en van clericalisme in eigenlijke zin is hier geen sprake.
De katholieke partij diende om de katholieke belangen in het openbaar leven te behartigen. Er is echter geen aanleiding om zich daarover te ergeren: dit confessionalisme houdt geen miskenning in van het laïcistisch parlementair regime, het heeft er integendeel zijn normale en onvermijdelijke plaats. Een belangrijk deel van het soevereine volk is katholiek en wenst dat zijn levensbeschouwing zich vrij en ongehinderd in alle domeinen van het openbaar leven kan ontplooien en dat hiertoe de wettelijke mogelijkheden geboden worden. Dit is normaal de taak van katholieke politici, die handelen volgens een programma en een vaste leiding, en dus een partij vormen. Ergerlijk en schadelijk zou het bestaan van een katholieke partij pas zijn wanneer zij er naar streefde het algemeen belang te herleiden tot het katholieke belang, wanneer het politiek katholicisme de volledige en vrije ontplooiing van niet-katholieke levensbeschouwingen verhinderde, wanneer het katholicisme inderdaad, zoals Simon schrijft, de politieke vrijheid van opinie verwierp. Wie aan de katholieke partij een constante houding van positieve onverdraagzaamheid toeschrijft, getuigt van historische onwetendheid. Men kan voorbeelden van intolerantie aanhalen, maar dat betreft dan enkel kleine minderheidsgroepen die precies in de mate van hun onverdraagzaamheid afweken van de katholieke orthodoxie. Deze intolerantie is toe te schrijven aan het politiek onbegrip of het fanatisme van enkelingen als de nuntius Fornari, of Mgr. Dumont, of sommige ultramontaanse leiders. Parlementairen als Helleputte en vooral Woeste hebben gepoogd door wetten de vrije ontplooiing van andersdenkenden te remmen; en de gemeentelijke kieswet van 1895 bijvoorbeeld, was bedoeld om | |
[pagina 61]
| |
de doorbraak van het socialisme - en overigens ook van de christelijke democratie - te beletten. Maar daartegenover kan men heel wat voorbeelden aanhalen van eerlijke zorg voor het algemeen belang; men denke bijvoorbeeld aan het invoeren van de evenredige vertegenwoordiging in 1899. Ieder onbevooroordeeld historicus zal getuigen dat niet het onverdraagzaam proselytisme maar de zorg voor de katholieke belangen, gekoppeld aan de eerbied voor de rechten van andere opinies, het eigenlijk kenmerk is geweest van de katholieke partij. ‘Je constate’, schrijft Simon, ‘que les Catholiques, en prenant position par prosélytisme apostolique ou constitutionnel, n'ont pas hésité, même lorsqu'ils se déclaraient uniquement conservateus ou constitutionnels, à affirmer qu'ils entendaient défendre les droits cultuels inscrits dans la Constitution. Enlevez un parti qui voulût une telle action et la réalisât, et les querelles politico-religieuses ne se seraient pas produites’. Daarnaast somt Simon de vele positieve waarden op, die het land en de Kerk aan de katholieke partij danken. Niettemin kan men zich, in het licht van de geschiedenis, met de hier geciteerde zin onmogelijk akkoord verklaren. Indien het gewettigde streven van de katholieke partij om een gunstig klimaat te scheppen voor de religieuze belangen aanleiding gaf tot het ontstaan van politiek-religieuze twisten, ligt de verantwoordelijkheid hiervoor bij de andersdenkenden, bij wie het anticlericalisme zich inderdaad meestal richtte, niet tegen het onverdraagzaam proselytisme van de katholieken, dat uitzonderlijk is gebleven, maar tegen hun normale confessionele actie.
Vermoedelijk zou ons openbaar leven gezonder zijn indien de belangen van de katholieken en van alle andere opinie-groepen in het kader van de constitutie en de wetten behartigd werden zonder een beroep op de actie van een confessionele partij. Maar men vergete niet dat in België de katholieke partij ontstaan is omdat de grondwettelijke waarborgen onvoldoende bleken om de katholieke levensbelangen te vrijwaren: vanaf het midden der XIXe eeuw wilde het liberalisme het openbaar leven zo inrichten dat de normale ontplooiing van de katholieke godsdienst onmogelijk werd. De conservatieve groep werd willens nillens een confessionele partij. Dat dit confessionalisme doorgaans en principieel eerbiedig is gebleven voor andere levensbeschouwingen, leidt er toe om heel wat scherpe hoeken van kanunnik Simon's conclusies glad te strijken. |
|