| |
| |
| |
Nous, Général de Gaulle
Prof. Dr. Otto Forst de Battaglia
‘DE man van karakter belichaamt in zijn persoon de aan het streven eigene strengheid. Zijn ondergeschikten moeten die verdragen, al kreunen ze er wel eens onder. Komt het echter tot handelen dan verstommen de critici. Aller willen en hopen keert zich naar hem toe als het vuur naar de magneet. Ontstaat er een crisis dan is hij het die men volgt en die de druk met zijn armen wegneemt, ook al breken zij.... Behaalt hij de overwinning, dan verdeelt hij grootmoedig de buit en bij tegenslag staat hij niet toe dat verwijten verder doordringen dan tot hem. Wat hij aan veiligheid biedt, vergeldt men hem met hoogachting. Beslist in zijn oordelen, zich van zijn sterkte bewust, weerstaat hij alle zucht om te behagen. Worden de gebeurtenissen ernstig en het gevaar dreigend, eist het algemeen welzijn - le salut commun - plotseling initiatieven, zin voor gedurfdheden, onwrikbaarheid.... dan verlangt men zijn raad, prijst men zijn talent, vertrouwt men op zijn genie. Hem vallen, als vanzelf, de moeilijke taken, de hoofdonderneming, de beslissende zending toe. Al zijn voorstellen worden overwogen, al zijn eisen worden ingewilligd. Overigens maakt hij geen misbruik daarvan en hij toont zich genadig, als men hem daarom verzoekt. De wraakzucht geniet hij slechts vluchtig, want op hem legt alleen de daad beslag’.
Deze karakteristiek ontwierp in 1932 de toenmalige majoor en stafsecretaris van de opperste nationale verdedigingsraad Charles de Gaulle: zij stelt de ‘chef’ voor, de ‘leider’, zoals de drieënveertig-jarige, van brandende eerzucht vervulde officier die voor ogen zag: half maarschalk Philippe Pétain, half.... Charles de Gaulle. Deze tekst uit Le fil de l'épée bevat reeds al het wezenlijke dat men over de ene helft der verheven wensdroomgestalte zeggen kan, die zich in pijnlijke dagen, na pijnlijke zielestrijd, van de andere helft heeft losgemaakt en die tastbare, historische waarheid is geworden.
Deze bijzondere mens, - een van de ‘hors série’, de niet massa-mensen, zoals zijn van geest sprankelende landsman Anatole de Monzie het noemde - is uit één stuk; reeds tijdens zijn leven een wandelend standbeeld, die ontelbare leporello's angst inboezemt, zoals de stenen commandeur de dienaar van Don Juan. De Gaulle is echter vóór alles een wandelend symbool in (weinig) vlees en edel bloed. Zo ooit, dan is bij hem de naam een Omen, al moeten we daarbij ook de volksetymologie te hulp roepen. De Gaulle - de dubbele l doet niet ter zake -, dat betekent enerzijds ‘de hengel’, de lange stok en de lichaamslengte van de generaal past daar goed bij; anderzijds ‘galappel’ en deze betekenis is in het ‘sprekende wapen’ der familie uitgedrukt. Ons bekoort echter een derde verklaring van de naam het meest: Gaul(l)e = Gallië of het voorromeinse, keltische Frankrijk dat deze benaming in verheven taal ook na de romeinse verovering en na de germaanse invasies behield. Charles de Gaulle is Frankrijk: het Frankrijk der gesta Dei per Francos en dat der revolutie, dat der Kelten, der Latijnen en der Germanen. Hij is het ook naar het bloed. Zijn vaderstam: een ‘noblesse de robe’, ambtelijke adel, die deze rang te danken heeft aan het erfelijk bekleden van waardigheden bij de parlementen van Dyon en Parijs. Niet
| |
| |
volkomen zekere verwantschap leidt van Cuisery, het Bourgondische stamhuis der de Gaulles, naar Normandië tot gelijknamige ridders, dus tot adel van het zwaard, oeradel. Sinds de 17de eeuw zijn de voorvaderen van de generaal in mannelijke linie in alle geval juristen en geleerden. De grootvader was een bekend historicus; de vader, Henri, was professor aan een Jezuïetencollege in de rue de Vaugirard. De moeder en de grootmoeder stamden beiden uit het Vlaamse geslacht Maillot. Deze voorvaderen dankt hij waarschijnlijk zijn vasthoudendheid en zijn reusachtige lengte. Een oerovergrootvader Charles Maillot, cavalerie-officier, leeft nog altijd in de herinnering voort als gigant. De erfenis der Maillots doet zich in de nakomeling des te sterker gelden naarmate het in nabije afstamming gelijkheid van voorvaderen brengt. De generaal telt in een rij van zestien voorvaderen slechts veertien van elkaar verschillende ascendenten; het oeroergrootouderspaar Maillot verschijnt tweemaal. Doch, biologisch gezien, is het wellicht even belangrijk op de grootmoeder van moederszijde te letten. Zij was een de Lannoy, eveneens uit een Vlaams geslacht en wel een oeradellijk, waarvan een tak naar de U.S.A. emigreerde en daar bloeit als Delano. Door deze familie is de Gaulle met Franklin Delano Roosevelt, de gestorven president, in de verte verwant. Nog merkwaardiger samenhangen veroorzaakt verdere vrouwelijke ascendentie der met de Gaulles grootvader van moederszijde Jules Maillot gehuwde Julia de Lannoy. Daar vinden we de Ierse MacCartans en die Schotse Flemings, van wie een tak over Danzig naar Polen kwam, daar rijkdom en de graventitel verwierf en door het huwelijk ener dochter met Vorst Adam Czartoryski de stammoeder van een groot deel der hoge aristocratie werd. De keltische bloedsstroom, die zich in de mannelijke linie der de Gaulles zo onderscheidde - een oom van de generaal, zijn peetoom Charles, behoorde tot de opvallendste herauten van het Keltische
wezen - is door verbinding met de MacCartans en de Schotse voorouders versterkt.
Zo staat dan le libérateur, de bevrijder, le sauveur, de redder, voor ons. Een keltische dromer van romantische stoutmoedigheid, een in deze tijd van toorn gelanceerde ridder uit Artus' tafelronde; een frankische, fiere held met onbuigzame wil en onbuigzame trots; die echter een dubbele erfenis, welke tot erfvloek had kunnen worden, meester werd door latijnse tucht, latijnse orde en antiek maatgevoel. Alle goede, schitterende, grote eigenschappen van zijn volk verenigt hij in zich, zonder de slechte en kleinzielige. Doch slechts een serviele vleier zou kunnen beweren dat de bewonderenswaardige en hooggezinde man beminnelijk van aard is en dat de sympathieën hem van nature toevloeien. Wij bezitten talloze getuigenissen uit de mond, uit de pen van verstandige en belangrijke tijdgenoten die met de generaal omgang hadden en maanden, jaren met hem samenwerkten. Hoe hoger en onaantastbaarder deze beoordelaars staan, des te afwijzender hebben zij zich over de ongemakkelijke en onuitstaanbare uitgelaten. Churchill klaagde over het Lotharingse kruis, de Gaulles symbool; het was het zwaarste kruis dat de Britse oorlogspremier te dragen had. Roosevelt kon zijn verre neef niet uitstaan. De Franse politici, met uitzondering van de Gaulles intiemer gevolg uit de verzetsbeweging, verfoeiden hem en zo deden haast alle generaals, met Weygand en Gamelin aan het hoofd. Men denkt bij deze houding der coryfeeën onwillekeurig aan een ander, evenzo geaard en moeilijk te benaderen eenzame, die slechts zijn vertrouwelingen eerbiedig lief hadden, Franz Ferdinand.
Ook van de Gaulle mag gezegd worden dat ‘hij weinig moeite deed, om tot een lagere gezindheid af te dalen’. Ook hij was ‘geen groeter’. Hij had niets van
| |
| |
die ‘innemendheid’ die een volk van toeschouwers over verliezen heen helpt. En nogmaals citeren wij Karl Kraus' afscheidswoord aan de dode van Serajewo: ‘De hoop van dit rijk voor allen die nog geloofden dat in het voorland van de grote chaos een geordend staatswezen mogelijk was. Geen Hamlet, die, ware hij verrezen, zich onfeilbaar hoogst koninklijk zou gedragen hebben (en die tevoren duizend scrupels plaagden, in het wankelen tussen zijn en niet-zijn); neen, doch een Fortinbras!’ Laten wij hopen voor hem en Frankrijk dat de treurige woorden niet in vervulling gaan die de aartshertog-troonopvolger in het graf vergezelden: ‘Maar als zelfs Fortinbras valt, moet er ook iets rot zijn buiten de staat’. Doch nog even deze merkwaardige, overmerkwaardige parallel. In La France et son armée schildert de Gaulle - zoals zes jaar vroeger de leider, een mengsel uit Pétain en zich zelf - nu, in 1938 de geniale Louvois, wie Lodewijk XIV de grondslagen van macht en orde verdankte: ‘De afstand bewarend, ofschoon toegankelijk, uit verslagen lerend en daarnaar oordelend, om raad vragend, doch zich ijverzuchtig de beslissing voorbehoudend, leefde hij slechts voor zijn werk, tevens stoutmoedig en geduldig, actief en voorzichtig. Streng jegens de mensen, zonder hen te verachten, helderziend zonder sceptisch te zijn, zonder illusies, doch niet zonder geloof, is hij hard tegen onbekwamen, onbarmhartig voor pretentieuzen, doch openstaand om talenten te erkennen, die hij helpt en bemoedigt’. Een portret van Louvois? Misschien! Een portret van Franz Ferdinand en van de Gaulle ongetwijfeld! En in het algemeen van elk waarlijk providentieel beheerser der lotgevallen van een volk in moeilijke uren. Beloofde Churchill bij zijn ambtsaanvaarding zijn volk bloed, zweet en tranen, de Gaulle vermaande 3 april 1945, toen de geallieerden de eindoverwinning tastbaar voor zich zagen: ‘Een volk, dat
de schandelijke verlokkingen der decadentie afwijst en uit een krachtig herontwaakt instinct naar vernieuwing verlangt, is meer gebaat door hindernissen en oneffenheden dan door zachte glooiingen’. De generaal die zijn licht niet onder de korenmaat plaatst en geen geringe mening van zich zelf heeft, bezit, in tegenstelling met zoveel andere echte en valse grote mannen, het bewustzijn dat hij de rechte man op de rechte plaats is, juist in de kritieke momenten van Frankrijk. Grondig voorbereid voor de hoogste en moeilijkste prestaties, was hij tot in het midden van zijn vijfde decennium in brede kringen onbekend, ofschoon hij de belangstelling der vaklieden, zijn militaire overheden, spoedig gewekt had. In de eerste wereldoorlog had hij dapper meegevochten. Gewond en bewusteloos raakte hij in Duitse gevangenschap. Van 1919 tot 1921 was hij werkzaam in Polen; daar had hij een prijzenswaardig aandeel in de oorlog tegen het bolsjewistische Rusland en gaf, daarvoor en daarna, les aan de Poolse krijgsschool. Later doceerde hij krijgsgeschiedenis in Saint-Cyr (de Franse militaire academie) en aan de hogere krijgsschool voor officieren. Door Pétain ‘ontdekt’, werd hij diens adjudant en gunsteling. De maarschalk werd peter van de Gaulles enige zoon Philippe, verdedigde de geschriften van zijn beschermeling en steunde diens benoeming tot stafsecretaris van de opperste nationale verdedigingsraad. Er trad echter vervreemding in, toen de van scheppende plannen schuimende luitenant-kolonel (rang van Kerstmis 1933) in Vers l'armée de métier (1934) en La France et son armée (1938) zijn in sleur verstarde overheid door gewaagde nieuwigheden ontstelde. Een klein geselecteerd beroepsleger als kern der strijdkrachten, de pantsereenheden als voornaamste wapen, deze gedachten, vooral de tweede, heeft men wel in Duitsland overgenomen, waar generaal Guderian er voor vocht, doch niet in Frankrijk. Een
enkele politicus stemde
| |
| |
ermee in, doch te laat. Het was Paul Reynaud die de na de beëindiging van de ‘drôle de guerre’ 15 mei 1940, tot brigade-generaal bevorderde - hij was, symptomatisch, met 50 jaar de jongste van zijn rang - als onderstaatssecretaris in het ministerie van defensie opnam. Tevoren had de Gaulle gelegenheid het enige kleine detailsucces op de indringende Duitse weermacht te behalen. De 17e juni vliegt hij als enig ontsnapt regeringslid naar de Britse hoofdstad. Hij verneemt het bericht van het capitulatie-aanbod van Pétain, die Lebrun als president is opgevolgd, en daags daarna houdt hij voor de BBC de onvergetelijke rede waardoor hij zich in verzet tegen de in het vaderland gebleven onmachthebbers plaatst. De Rubicon - Het Kanaal - is overschreden. Bruggen afbreken is niet nodig, want er zijn geen bruggen naar Engeland.
De geweldige epopee van het France Libre begint. Hier de geschiedenis daarvan te vertellen heeft geen zin. De ongehoorde volharding waarmee de Gaulle, een legeraanvoerder zonder, wat het getal betreft, imponerende troepen, een staatschef zonder normale autoriteit in het moederland, zich naast Britten, Russen, Amerikanen handhaaft ligt nog vers in de herinnering; eveneens hoe hij in de Franse koloniën, dus in Noord-Afrika - waar hij 30 mei 1943 aankomt - en ten slotte in Frankrijk in het tweede halfjaar van 1944 - onvermoede krachten ontketent, eerst tot verzet dan tot een succesvol offensief. Hij groeit uit boven zijn niet tegen hem opgewassen rivalen, de wakkere, doch te zwak blijkende generaal Giraud, die aanvankelijk door Washington voor de leidende functie bestemd was. Hij speelt waardig en handig zijn rol in het Vatikaan, in de U.S.A. en de Sovjetunie. Hij herstelt in Frankrijk de republikeinse constitutie (4 september 1945) en wordt door de constituerende nationale vergadering eenstemmig tot hoofd der regering gekozen (13 november 1945). Doch nu blijkt dat de Gaulle een dictator in oud-romeinse zin is. Hij heeft in dagen van nood een onbeperkte macht uitgeoefend. Toen het weer vrede was of tenminste scheen, vermoeide de niet aan een klimaat van voortdurende intriges en ruzies gewende spoedig. De uitputtende guerilla tegen de fossielen der eerloos ineengestorte derde republiek en tegen de nieuwe partijcoryfeeën der door hem gegrondveste vierde republiek vergalde hem het staatsbestuur. Te trots om zich te schikken, te trouw aan de bestaande en door insluipende kwalen nog meer verdorven constitutie, deed hij in een boze bui of vertwijfelend aan de verwezenlijking zijner weldoordachte hervormingen dat, wat 26 jaren vroeger de laatste Saksenkoning zijn dierbare onderdanen en hun vertegenwoordigers met de simpele woorden aangekondigd had: ‘Macht euch euern Dreck alleene!’ Hij demissioneerde en trok zich, een wrokkende Achilles, in
zijn tent terug (21 januari 1946).
Deze tent heeft hij in het aardige dorp Colombey-les-deux-Eglises, ongeveer 200 km ten Oosten van Parijs, opgeslagen, in een van die behagelijke, bescheiden en toch smaakvolle landhuizen, waaraan de Franse provincie zo rijk is. Vanuit zijn Tusculum heeft de generaal vaak in de politiek ingegrepen, door enkele redevoeringen, waarin hij het regime en diens toenemende verwording aan de kaak stelde, als stichter ener partij, de Union Gaulliste, die weinig succes had, doch het volgend jaar (1947), in Rassemblement du Peuple Français (R.P.F.) veranderd, ongewone triomfen vierde. Deze bereikten hun hoogtepunt in 1948 toen de R.P.F. in de Senaat de sterkste partij werd, nadat reeds bij de gemeenteraadsverkiezingen dertig procent der stemmen haar toegevallen waren. Doch de geestdrift voor het Gaullisme duurde niet lang. De R.P.F. brokkelde bij elke
| |
| |
nieuwe verkiezing af. Met 118 afgevaardigden de sterkste partij in de nationale vergadering van 1951, verloor de fractie tengevolge van innerlijke twisten spoedig aan macht en aanzien. In mei 1953 werd zij door de Gaulle ontbonden, die nu drie jaar op de achtergrond bleef. De algemene belangstelling richtte zich weer op hem, toen hij twee delen Mémoires publiceerde, een meesterwerk van prachtig, latijns aandoend proza en een getuigenis zowel van de helderziendheid als van de prestaties, zowel van het allerzuiverste karakter als van de soms pijnlijke zelfoverschatting des schrijvers. Sindsdien was de Gaulle de grote tegenwoordige op de achtergrond, die steeds meer de aan de vierde republiek vertwijfelenden op de voorgrond wensten. De tegenslagen der elkaar aflossende regeringen, de walgelijke draaimolen der portefeuille-begerige mandatarissen van de zogenaamde volkswil dreven met onweerstaanbare consequentie naar de oplossing die wij onlangs hebben bijgewoond.
Op het kritieke ogenblik werd de mening bevestigd van alle onbevangen waarnemers dat een terugkeer van de Gaulle nergens op ernstig verzet zou stuiten. Bevend van angst schikten zich de enen, op bevel van Moskou hun wrok verkroppend, en met schetterend protest de anderen, de derden met gehuichelde voldoening. De gehele geestelijke elite, met uitzondering van de communistische vleugel en de meelopers (et encore!), de brede volksmassa's begroeten in de Gaulle weer de redder en bevrijder. Naar binnen heeft hij de handen vrij, doch daar rijzen dreigend vijf stenen des aanstoots op. Eén over de grens! Hoe zal de generaal zich op internationaal terrein gedragen? Gelukkig schijnt in Washington, Londen en Bonn het inzicht te overheersen dat men hem met open armen ontvangen moet, zelfs als hij op een andere toon zou spreken en een veel straffer ruggegraat zou tonen dan zijn civiele ambtsvoorgangers. Ook in het Kremlin zal men voorlopig proberen hem te winnen en hem, zelfs ten koste van tijdelijke opoffering der Franse communisten, wereldpolitisch tot de derde macht over te halen. Daar is echter even weinig kans op als op een gehoorzaam zich schikken in het front ener door het staatsdepartement en het Pentagon gecommandeerde Nato. Zodra men dit in Washington en in Moskou doorzien heeft kunnen daaruit allerlei verwikkelingen worden afgeleid. Daarentegen lijkt alles ons gunstig voor de Duits-Franse gemeenschap. De Gaulle heeft nooit van de Duitsers gehouden, maar hen steeds hoog geacht. Hij koestert de wens van hen te kunnen houden als hij ze als oprechte vrienden van Frankrijk mag zien. Beide volken, zo schrijft hij in Vers l'armée du métier, ‘dromen van de grote dingen die men gezamenlijk zou kunnen ondernemen’, ofschoon tussen hen wantrouwen heerst en hun geaardheid zeer verschillend is. Dit werd gedrukt in 1934; sindsdien is er veel veranderd. Wij menen dat de Gaulle's Frankrijk, beter dan het vroegere, rijp en bereid
is voor een blijvende vriendschap met Duitsland.
De tweede steen des aanstoots heet Algerije, Marokko, Tunis. Dat hij opzij te schuiven is, is onze innigste wens, doch wij vrezen van niet. Gelukt hier de Gaulle het onwaarschijnlijke, dan heeft hij zijn grootste meesterwerk volbracht. Derde hindernis: de economische problemen. De generaal preekt soberheid, zelfbeperking, onthouding voor een volk dat in zijn meerderheid geen nood kent, terwijl een dof dreigende minderheid van onbehuisden en onbekleden, van rasechte sansculotten zulk een vermaning als hoon gevoelt en ze met hoon beantwoordt. Hoe Frankrijk een prijsstop, stabilisering der salarissen en lonen, scherpe budgetbeperking, verlaging of intrekking van talloze subsidies, verhoogde arbeid, beperking van de import, onvermijdelijke verlaging van de levensstan- | |
| |
daard gedurende een half jaar en langer verdragen zal, is een open en moeilijk te beantwoorden vraag. En dan liggen, als vierde hindernis, de nu tot zwijgen gebrachte of in zinloos gekanker hun woede luchtende politici van de eerste, tweede.... en laatste rang op de loer, die slechts wachten op de Gaulle's mislukking. Misschien dat na hem, als na het ancien régime, de zondvloed zou komen; de rode zee die de burgerlijke maatschappij zou verzwelgen en wel niet aan de Franse grens zou blijven stilstaan, of wel een vuilbruine golfstroom. Ongetwijfeld dreigde zulk een overstroming ook vroeger onder aegide van de elk totalitair experiment weerstrevende generaal.
De directe aanleiding tot zijn beroeping is van Algerije gekomen, waar allerlei minder gewenste bondgenoten, die de Gaulle eens als de ‘staatloze vroegere kolonel’ van hoogverraad en desertie beschuldigden, zich nu voor en achter hem plaatsen met het doel hem tot gevangene van hun boze projecten te maken. Tegenover onwelkome medehelpers onder wie zich naast rechts extremistische fanatici vertegenwoordigers van bedenkelijke financiële belangen bevinden zal de redder een moeilijke positie hebben te handhaven. Doch hij is zeker van plan deze onrustige geesten eronder te houden evenzeer als hun antipoden van links. Zal hij steeds de nodige kracht hebben?
Twee voorwaarden daartoe en tot zijn handhaving ontbreken niet. Het Godsvertrouwen, een diep geloof waaraan hij bij zijn intocht in Parijs zo treffend uiting gaf, toen hij in de Notre-Dame het Magnificat aanhief - zoals eens Koning Jan Sobièski, hem in lot en wezen verwant, na de overwinning van de Kahlenberg in de Weense dom - en het vertrouwen in zich zelf, het geloof aan zijn zending. Als een fanfare klinkt uit zijn dagorders uit de oorlogstijd de oude Franse formuul, de pluralis majestatis ener aangeboren majesteit: ‘Nous, Général de Gaulle’. Laten wij hopen voor Frankrijk, voor Europa, voor de wereld, dat hij, de soldaat en denker, de erfgenaam van Turenne en Condé, van Carnot en Foch - niet van de Corsicaan Napoleon, voor wie Frankrijk hoofdzakelijk het krachtcentrum zijner heersersmacht was - maar ook de erfgenaam van Pascal, Descartes, Bergson en Péguy.... bidden wij voor het roemrijke, geliefde land, waarin zo velen buiten zijn grenzen een tweede geestelijk vaderland gevonden hebben, dat Charles de Gaulle het het allerkostbaarste moge bezorgen, het behoud van de uiterlijke en innerlijke vrede. Zoals hij het dertien jaar geleden de hele wereld toeriep: ‘Er is vrede nodig en ge zult zien dat wij vrede zullen maken’, ‘Il faut la paix et vous verrez que nous ferons la paix!’
|
|