Streven. Jaargang 10
(1956-1957)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd[p. 1076] | |
Letterkundige kroniek
| |
[p. 1077] | |
ling vermag te geven, en zo was het zeker bij Katherine Mansfield, aanhangster vanaf haar prille jeugd van alles wat met ‘experience’ te maken had, of haar dit nu naar weinig aanlokkelijke diepten voerde of niet. Van doorslaande betekenis voor het in haar kunst hervinden van het geboorteland was het sneuvelen van haar broer Leslie in Frankrijk. Het maakte haar bijna zenuwziek, totdat haar tobbende herinneringen het veld ruimden voor de vaste wil - als na een vingerwijzing - om van nu af aan die beelden van eigen jeugd in eigen land in letters te boetseren. ‘Nu - nu wil ik herinneringen aan mijn eigen land neerschrijven. Ja, ik wil over mijn eigen land schrijven tot ik mijn voorraad uitgeput heb. Niet alleen, omdat het een “heilige schuld” is, die ik mijn land betaal, daar mijn broer en ik er geboren werden, maar ook, omdat ik in mijn gedachten met hem naar al de bekende plekjes zwerf. Ik ben nooit ver van ze weg. Ik verlang ernaar ze schrijvend te doen herleven. Ah, de mensen - de mensen, die we daar liefhadden - over hen wil ik ook schrijven. Nog een liefdeschuld. O, ik wil ons onontdekte land voor één ogenblik onder de blik van de Oude Wereld brengen. Het moet mysterieus zijn, alsof het een drijvend land is. Het moet de adem doen stokken. Het moet “een van die eilanden” zijn.... Ik zal alles vertellen, zelfs hoe de wasmand kraakte op No. 751). Maar alles moet worden verteld met een zin voor mysterie, een glans, een nagloed - omdat jij, mijn kleine zon daarvan, bent ondergegaan. Jij bent over de verblindende rand van de wereld gevallen. Nu moet ik mijn rol spelen’. En zij speelde hem - als een Eleonora Duse van het blank papier. Een kortstondig optreden, maar in een onvergetelijk spel, dat vele aspecten op haar kunnen bood, te beginnen met het verhaal The Aloe, later Prelude getiteld. De Burnells in Prelude zijn haar eigen familieleden, evenals dat het geval zou zijn in tal van volgende verhalen, spelend in Nieuw Zeeland - de meest volmaakte, die zij schreef. Een derde geheim van dit succes, nauw verwant aan het tweede: haar verhalen zijn haast alle zéér autobiografisch. Zij kon ervaring en kunst niet scheiden en om die reden ook werd zij met een vreselijke onafwendbaarheid naar de schrijnendste ‘ervaringen’ gevoerd; zij meende immers, dat zij zo en niet anders leven moest om als schrijfster te evolueren. ‘Hoe kan ik schrijven over de dingen, als ik ze niet beleef!’ roept ze nog vóór haar Londense periode uit - en in haar Dagboek luidt het in mei 1908: ‘Alwéér - het besef, dat Kunst absolute zelfontwikkeling is. De wetenschap, dat het genie in elke ziel sluimert - dat diezelfde individualiteit, die aan de wortel van ons zijn ligt, er zo heel dringend op aan komt’. Katherine Mansfield is nooit van idee veranderd. Overal in haar Dagboek, in al haar brieven en aantekeningen wijst de onverbiddelijke vinger van dit besef ons bij. Jaren later, in een ‘niet geposte’ brief van januari 1921, belijdt zij: ‘Zie je - voor mij zijn leven en werk twee onscheidbare zaken. Alleen door trouw aan het leven te zijn kan ik trouw wezen aan de kunst. En trouw aan het leven te zijn is goed, ernstig, eerlijk zijn’. Het is ons in dit artikel niet te doen om wat biografische gegevens over Katherine Mansfield, alhoewel er in onze literatuur bijzonder weinig over haar te vinden is, terwijl ook geen steekhoudende verklaring is te verkrijgen voor het | |
[p. 1078] | |
feit, dat slechts een zeer gering aantal van haar verhalen in een bundel bijeengebracht werd (Prelude, Driehoek, 1947). Wij hebben het wel onversaagder met het korte verhaal in Nederland geprobeerd! Maar zelfs na een nog smadelijker nederlaag valt het niet te verantwoorden, dat men deze uiterst opmerkelijke Nieuw Zeelandse schrijfster, die meer dan wie ook van haar eigen generatie - en met succes - naar technische volmaaktheid streefde, tot nu toe schromelijk te kort heeft gedaan. Niet slechts haar verhalen zelf mogen boeiende en leerzame bijdragen worden genoemd tot de kunst van het short story schrijven - ook haar uitspraken hieromtrent doen ons weten van haar strijd om die opvattingen aangaande eenheid tussen leven en werk zo zuiver mogelijk na te komen. In december 1910 hield men in Londen een expositie van o.a. de werken van Vincent van Gogh. Later zou Katherine Mansfield, die de tentoonstelling bezocht, hierover aan een schilderes schrijven. Twee van van Goghs schilderwerken ‘leerden mij iets over het schrijven, wat eigenaardig was, een soort vrijheid - liever een zich vrijmaken. Als je lange tijd gewerkt hebt, begint je visie zich wat te beperken, je verfijnt de dingen te veel. En pas, wanneer er iets anders doorbreekt, een schilderij, of iets wat je buiten ziet, realiseer je het je’. Bliss and other stories verscheen in 1920. In de Engelse literatuur nam het korte verhaal nog geen wezenlijke plaats in; slechts nu en dan gebruikte een auteur van naam deze schrijfvorm en eigenlijk werd het korte verhaal beschouwd als een poging van beginnelingen. Waar de Russen (en de Maupassant!) het genre volgens vaste normen tot kunst verhieven, bleef er bij de Engelsen, ondanks enkele uitzonderingen (Kipling, Somerset Maugham) een middelmatigheid, die Katherine Mansfield er tijdens haar kritiserende periode bij Athenaeum niet toe noopte nader op deze vorm van schrijven in te gaan. Er verschenen in die twee jaar acht bundels short stories, w.o. van de auteurs Jack London en E.F. Benson. Maar met haar bundel Bliss verscheen een aantal verhalen, die haar eigen (overigens altijd opbouwende) kritiek op schrijvers als Gibbs en Galsworthy aanvaardbaar maakten, zelfs al gaf deze bundel dan nog geen genialiteit, wel talent te zien! In The Garden-Party wordt deze traditie voortgezet. Haar omstandigheden zijn zeer gunstig: ze is verliefd op Murry, haar trouwe vriendin deelt haar leven in de Villa Isola Bella, en haar koortsen zijn geweken. Zij is ziek, maar het tast haar werkzin niet aan. Op 17 januari, in haar laatste levensjaar, zal zij in haar Dagboek schrijven: ‘Tchechov maakt een fout door te denken, dat hij, wanneer hij meer tijd had gehad, vollediger zou hebben geschreven, de regen beschreven en de theedrinkende vroedvrouw en dokter. De waarheid is, dat je maar zóveel in een verhaal kunt krijgen; er komt altijd een offer aan te pas. Je moet eruit laten wat je weet en verlangt te benutten: Waarom? Ik heb er geen idee van, maar zo ligt het. 't Is altijd een soort wedloop om er zoveel mogelijk in te krijgen eer het verdwijnt....’. Zij herinnert zich daarbij in diezelfde passage als een uitzondering het verhaal The Daughters of the late Colonel, dat zij heel kalm kon schrijven. Maar: ‘aan het eind was ik zo vreselijk ongelukkig, dat ik zo snel mogelijk schreef uit angst te zullen sterven voor het verhaal verzonden werd’. Dit verhaal ontstond uit een eerlijke poging het karakter van haar vriendin bloot te leggen, een poging, die eerder mislukt was. Ida Baker haalde haar zelf | |
[p. 1079] | |
over opnieuw te beginnen, hetgeen geschiedde. Vooraf schreef Katherine Mansfield hierover aan Murry (4 oktober 1920): ‘Ik voel, dat deze brief kil en pover is; de vruchten smaken niet. Weet je, dat er een soort vijgeboom is, die verondersteld wordt familie te zijn van die ene ongelukkige - hij heeft een donkere stam en zijn bladeren zijn zwart; zij klapperen aan de zwart geworden takken; ze zijn als bladeren, waar een vlam overheen is gegaan. Verschrikkelijk. Ik zag er eens een in een dal, een prachtig dal, waar een rivier doorheen stroomde. Er lag goed te drogen op de oever en vrouwen sloegen op het water en riepen elkaar vrolijk toe - en daar was die droeve boom. L.M.2), die bij me was, zei: “Natuurlijk is de verklaring, dat je nooit moet ophouden te geven”. De vijgeboom had geen vijgen - dus Christus vervloekte hem. Heb je ooit! Er gaat zo'n verhaal schuil onder dat alles - niet? - als je het maar kon opgraven’. Welnu, zij deed het.... en later, als Murry haar teleurgesteld heeft, geeft zij ons bovendien het verhaal over het leven van Ma Parker, de oude werkster, die haar kleinzoontje begraven heeft en geen tijd en geen plaats kan vinden om te huilen. Nauw hiermee verbonden is de bekentenis, die we vinden in haar Dagboek, 16 december 1920: ‘Er is geen grens aan het menselijk lijden. Lijden is mateloos, het is eeuwigheid. Fysiek lijden is kinderspel. Je borst door een grote steen vermorzeld - om te lachen! Ik wil niet sterven zonder een getuigenis na te laten van mijn geloof, dat lijden overwonnen kan worden. Want dat geloof ik. Wat moet men doen? Men moet zich onderwerpen. Niet tegenstribbelen. Het aanvaarden. Zich laten overstelpen. Het volledig accepteren. Het tot een deel van zijn leven maken. Alles in het leven, dat wij werkelijk aanvaarden, ondergaat een verandering. Dus lijden moet Liefde worden. Dit is het geheim. Dit is wat ik doen moet’. Zij bedoelt ermee: haar persoonlijke liefde voor Murry, de man, die haar begeeft, tot een ‘groter’ liefde sublimeren. En ze beeldt Ma Parker uit, het oudje, dat ‘volledig accepteerde’.... Wij zeiden reeds, dat Katherine Mansfield het als haar dure plicht beschouwde - evenals Tsjechov dat voor Rusland deed - haar land aan de mensen bekend te maken. Zij werd meer en meer van dit idee vervuld naarmate zij haar hoogste kunnen bereikte. Zij geloofde - zo zegt Anthony Alpers het in zijn biografie - dat de oorlog aan haar generatie ‘een tragisch weten’ gebracht had. Ze was echter van mening, dat dit tragisch besef alleen door schoonheid, indirect, in de kunst kon worden uitgedrukt. Daarbij sluit aan wat zij als een cri de coeur eind oktober 1921 in haar Dagboek neerwerpt: ‘Ik vraag me af waarom het zo bijzonder moeilijk zou zijn om nederig te wezen. Als ik een verhaal voltooid heb en eer ik aan een ander ben begonnen, betrap ik mezelf erop heel fier te zijn. Dit beïnvloedt het werk ten zeerste. Je kunt niet kalm zijn, niet zuiver en goed, zoals je zijn moet, wil je voortgaan. Ik kijk naar de bergen, probeer te bidden en aan iets geweldigs te denken. Het is een soort opwinding binnenin je, die er niet hoort te zijn.... En al wat ik in deze stemming schrijf zal niet goed worden, het zal vol droesem zijn. Als ik goed deed, zou ik in m'n eentje ergens onder een boom gaan zitten. Je moet leren, je moet je oefenen jezelf te vergeten. Ik kan de waarheid over Tante Anne niet vertellen, als ik niet zonder zelfbewustheid in haar leven kan doordringen. O, God! Ik ben nog verdeeld. Ik ben slecht. Ik faal in mijn persoonlijk leven. Ik verval tot ongeduldigheid, humeurigheid, ijdelheid, en zo faal ik als Uw priesteres. Misschien helpt poëzie me....’. | |
[p. 1080] | |
En door deze puurheid, dit nooit aflatende zelfonderzoek, werd het beeld, dat wij van het ons onbekende Nieuw Zeeland krijgen, met al zijn mensen van toen en nu en straks, met zijn kreken, taxusbomen, camelia's, zijn schapenkudden, rotsen en bungalows - van een transparantie, die ons bijna verwart, omdat het lijkt, alsof wij onbescheiden waren.... Er is bij een zo uitgebreide brievenschat, vol uitingen over de kunstvorm, die haar lief was, mét een evenzo zichzelf en haar verhalen ontledend Dagboek, stof te over om te blijven putten uit wat ‘de moeder van het korte verhaal’ ons naliet. Maar wij moeten naar een slot uitzien. Laat dit zijn wat Katherine Mansfield in haar Dagboek schreef, nadat zij The Garden-Party voltooid had (op 14 oktober 1921): ‘De laatste dagen valt je meer dan iets anders het blauw op. Blauwe lucht, blauwe bergen, alles is van een hemels blauw! En wolken in allerlei soort - vleugels, zachte witte wolken, bijna vaste, gouden eilandjes, grote namaakbergen. Het goud verdonkert langs de hellingen. Het is, heel gewoon: volmaakt. Maar de late avond is de tijd - der tijden. Dan, met die onaardse schoonheid voor je, is het niet moeilijk je te realiseren hoe ver je gaan moet. Iets schrijven, dat die rijzende maan, dat bleke licht waardig zal zijn. En “simpel” genoeg te zijn, zoals men simpel zou zijn voor God....’. | |
NaschriftBij het corrigeren der drukproeven vernamen wij helaas, dat John Middleton Murry op 67-jarige leeftijd te Bury St. Edmunds overleed. Zo ontviel ons de grote ijveraar voor Katherine Mansfields werk toch nog te vroeg.... Een gelukkige omstandigheid mag echter zeker heten, dat hij juist voor zijn ziekworden nog geweten heeft, dat ook Holland K.M.'s betekenis gaat begrijpen: Gaade in Delft gaf Hans Edinga opdracht haar verhalen te selecteren en te vertalen. F.S.-O.
|