| |
| |
| |
P. Dr. Zeno O.F.M. Cap.
Onze weg naar de zekerheid
volgens John Henry Newman
Meer geïnteresseerde lezers verwijzen wij naar het boek van Pater Dr. Zeno: J.H. Newman. Our Way to Certitude. Leiden, Brill, 1957, waarin dit artikel zijn verantwoording en verklaring vindt.
Red. Streven
TOEN Newman pas bekeerd was tot het Katholicisme en met enkele vrienden een soort kloosterleven leidde in het oude seminarie van Oscott, moest hij als overste eens een onderdaan waarschuwen tegen egoïsme. Heel de gemeenschap was er van overtuigd, dat de jonge bekeerling Morris zich voortdurend door deze eigenschap liet beïnvloeden, alleen de schuldige zelf bleek geheel onkundig van het feit. In een lange brief nam Newman Morris onder handen. Het merkwaardige is, dat hij hierbij de methode volgde, die hij dertig jaar later zou uitwerken in zijn Grammar of Assent, en die, volgens Newman's opvatting, de gewone weg tot de zekerheid is. Hij deelde Morris n.l. mede, dat hij hem ergens van wilde overtuigen, maar dit uiterst moeilijk vond, omdat Morris de zaken zeker niet zag zoals Newman ze bekeek. Daarbij, zijn bewijzen hingen samen met een groot aantal zeer kleine feitelijkheden, die bijna niet op papier te zetten waren. Elk feitje op zich zou gemakkelijk weg te redeneren zijn, terwijl ze alle tezamen grote overtuigingskracht bezaten. Hij wilde echter niet proberen de waarheid, waarvan hij overtuigd was, logisch te bewijzen. Hij wilde alleen door een groot aantal voorbeelden de sfeer tastbaar maken, waarin Morris leefde. Hoewel deze voorbeelden op zich zelf beschouwd minutieus en weinigzeggend waren, en sommige zelfs gevaar liepen overdreven en ongegrond te schijnen, zouden ze Morris, naar hij hoopte, toch tot het inzicht brengen, dat zijn stelling juist was. Na deze inleiding trachtte Newman in het vervolg van zijn brief de waarheid, die Morris op het eerste gezicht een onwerkelijke abstractie moest toeschijnen, om te zetten in een concrete, tastbare werkelijkheid.
Newman heeft heel zijn leven een allerhoogste waarde toegekend aan de verovering van de waarheid, aan het bezit van zekerheid. Maar bij zijn intens streven hiernaar zag hij duidelijk in, dat deze ideële begrippen, ondanks hun abstract karakter en hun theoretisch aspect, geheel vervat waren in de concrete werkelijkheid, evenals de menselijke ziel, bij wijze van spreken, in het stoffelijk lichaam besloten is. Daarom vestigde hij er in zijn geschriften telkens de aandacht op, dat ons leven sterk door het concrete beïnvloed wordt. Daarom ook wijdde hij in zijn
| |
| |
Grammar of Assent, - het boek over de gewone weg naar de zekerheid, - vele meesterlijke bladzijden aan de uiteenzetting van concreet kennen tegenover abstract kennen, van concrete tegenover abstracte instemming, van concrete tegenover abstracte zekerheid, en hij toonde aan, hoe uiterst belangrijk de concreetheid van kennis, instemming en zekerheid is, tegenover wat abstract in de menselijke geest leeft.
Een kort en schematisch overzicht van Newman's gedachtengang omtrent de concrete weg naar concrete zekerheid is de bedoeling van dit artikel.
Vooraf zij echter opgemerkt, dat de betekenis van Newman's termen niet altijd overeenkomt met die van de traditionele filosofie en psychologie. Zo verstaat hij onder ‘certitude’, zekerheid, instemming met de waarheid van een oordeel na reflectie, d.w.z. de onvoorwaardelijke aanvaarding van een waarheid na voldoend, grondig en bewust nadenken. Instemming of ‘assent’ is op zichzelf beschouwd nog geen zekerheid, al wordt zij vaak met zekerheid verward en al geeft Newman toe, dat men in het gewone leven instemming gewoonlijk zekerheid noemt. Instemming is alleen het beamen van een oordeel, stelling, of bewering zonder enig verband met de gronden daarvoor. Wanneer men een oordeel, stelling of bewering aanneemt in afhankelijkheid van gronden, dus van een voorafgaande redenering, dan noemt Newman dit een inferentie of conclusie. Deze wordt slechts in zoverre beaamd of aanvaard als de kracht van de voorafgaande redeneringen dit veroorlooft; het is geen instemming of assent in Newman's betekenis. Hieruit volgt dat alle zekerheid instemming insluit, maar instemming nog geen zekerheid is. Inferenties of conclusies horen vooral thuis bij de syllogistische methode van de logica en bij de mathematische methode van de wiskunde. Dit is zuiver abstract denken, ‘notional apprehension’. Instemmingen daarentegen behoren gewoonlijk tot het gebied van het concrete denken, de ‘real apprehension’, dat ook het gewone werkterrein is van wat Newman noemt de illatieve zin, ons verstandelijk zintuig om zekerheid te bereiken zonder syllogismen. - Dit als inleiding op Newman's originele terminologie.
Wanneer men het feit buiten beschouwing laat, dat Newman zich bij zijn daden allereerst heeft laten beïnvloeden door zijn ideaal van overgave aan Gods Voorzienigheid, - Lead, kindly Light, - dan is er misschien niets, waarnaar hij zich in de praktijk van het leven meer richtte dan naar de stelling: We should take things as we find them: We moeten de dingen aanvaarden, zoals we ze aantreffen. Men stelt hem, in tegenstelling met Kardinaal Manning die een man van actie was, graag
| |
| |
voor als een speculatieve geest, een kamergeleerde, een abstract denker. Maar dit mag men niet zo verstaan, dat Newman, opgesloten in zijn Oratorium, slechts theoretiseerde, gedachtenspinsels ontwikkelde, en systemen construeerde op papier. Vóór alles trachtte hij in contact te komen met de werkelijkheid en concrete verschijnselen. Vandaar ook zijn beginsel: het leven is er voor de daad. Zijn abstract denken diende enkel om tot daden te komen of anderen tot daden te brengen. Denken om te denken vond hij nutteloos. Hij was bovendien overtuigd, dat alle mensen - enkele uitzonderingen daargelaten - bij hun denken uiteindelijk het concrete beogen. Anders gezegd, het menselijk verlangen naar kennis is op het concrete gericht. Misschien zal men hier tegen opwerpen dat hij in zijn Idea of a University een gehele toespraak wijdt aan het feit dat de wetenschap een doel in zich zelf kan zijn. Maar hierin spreekt hij over universitaire opvoeding, die, met voorbijzien van alle tastbare resultaten, een geestesontwikkeling of verruiming van het intellect bedoelt, tot een zegen voor het hele leven. Kennis als doel in zich zelf ziet hij dus ook als een verrijking van het praktische, concrete leven. Hierin was Newman een existentialist in de goede zin van het woord. De overtuiging, dat al ons denken ten slotte op het concrete was gericht, was bij hem een levensbeschouwing geworden, van waaruit hij alles wist te bezien. Zelfs de Menswording zag hij vanuit deze gezichtshoek, toen hij er op wees, dat God onze vage, abstracte kennis omtrent het Goddelijk Wezen in een concrete wenste te veranderen en zo aan onze natuurlijke verlangens tegemoet wilde komen. De tweede Persoon der H. Drieëenheid nam de menselijke natuur aan om ons Godsbegrip te omgeven met feitelijkheden en tastbaarheden, en er een vleesgeworden bewijs van te maken. - Zeker, de mens kan niet leven zonder abstracties. Hij is altijd aan het abstraheren, hij vergelijkt en
stelt tegenover elkaar, hij verzamelt en ontleedt, hij onderscheidt en groepeert, en door deze verstandelijke operaties komt hij van de afzonderlijke realiteiten tot algemene begrippen. Maar die algemene begrippen zijn gewoonlijk niet de enige bouwstenen, waarmee we onze zekerheden opbouwen. Ja, we kunnen zelfs zeggen, dat behalve in de wiskunde en andere logistische redeneringen de zekerheid niet door een louter manoeuvreren met zuivere begrippen verkregen wordt. Trouwens, de mens is niet enkel verstand, is niet alleen maar een wezen dat abstraheren kan. Een mens heeft een wil, een begeervermogen, hij bezit geheugen en fantasie, hij heeft een gemoed onderhevig aan emoties en hartstochten, hij bezit zintuigen. Het is een uiterst gecompliceerde eenheid. Welnu, héél die mens redeneert, zegt Newman, niet het zuiver abstraherende verstand alleen. En als hij zich een zekerheid verwerft, dan geschiedt dat hoogst zelden
| |
| |
zonder invloed van de vermogens, die buiten het verstand staan. Het is slechts de vraag hoever die invloed gaat en hoe het subjectivisme kan worden uitgesloten, dat alle zekerheid in discrediet brengt.
Dit alles had Newman waargenomen en beschouwde hij als een onomstotelijk feit.
Als dit echter zo is, hoe bereikt de mens dan zijn zekerheden? Wat is de weg, de methode, het proces?
Er waren er velen in Newman's tijd, die deze vraag beantwoordden met een tractaat over de logica, de wetenschappelijk verantwoorde, systematisch uitgewerkte denkmethode. Elk oordeel, elke stelling, elke waarheid diende logisch bewezen te kunnen worden. De resultaten van deze wijze van redeneren waren trouwens verbazingwekkend. Sinds men in de natuurwetenschappen met behulp van de streng-logische wiskunde tot zoveel opzienbarende ontdekkingen en uitvindingen gekomen was en de wereld daardoor van gedaante was veranderd, meende men op dezelfde wijze ook de andere wetenschappen te moeten behandelen. Wat niet streng systematisch kon bewezen worden zoals in de algebra en de meetkunde, mocht ook niet als zekerheid worden aanvaard, kon geen on voorwaardelijke instemming voor zich opeisen.
De gevolgen van deze vooropgezette mening waren ontstellend. Velen vervielen in twijfelzucht, want wat was er nog zeker, als alles tot quasi wiskundige formules moest herleid kunnen worden? Indien strikt wiskundige bewijsvoeringen uitvoerig en ingewikkeld zijn, blijft zelfs daar de vraag, of men wel in alle stadia zonder afwijkingen van de logica heeft geredeneerd. Twijfel aan de eindconclusie lijkt dan zeer redelijk. Vele Anglicanen verloren dan ook hun geloof, want wat is er moeilijker op quasi wiskundige wijze aan te tonen dan de bovenaardse waarheden, die met het Godsbestaan en de Openbaring samenhangen? Newman voorzag, dat deze mentaliteit het groeiende ongeloof nog meer zou bevorderen en dat ook de Katholieke Kerk de terugslag zou ondervinden van deze aanbidding der mathematische bewijsmethode.
Nu is het waar, dat men op het gebied van de geloofsleer, b.v. in apologetische handboeken, vaak een strenge logica toepaste, zowel bij Anglicanen als Katholieken, en alles trachtte te bewijzen met maior, minor en conclusie, maar dit was heel iets anders dan de logica van de wiskunde, waar geen opwerpingen tegen te maken vallen, en waar men nuchter concludeert: ‘Dit moet zo zijn; dit is onontkoombaar; dit staat onherroepelijk vast’. Tegen elk onderdeel van de apologetische bewijzen kan men echter gemakkelijk tegen-argumenten inbrengen, die niet zo maar met enkele woorden weg te redeneren zijn en de conclusie in
| |
| |
volle helderheid als onweerlegbaar achterlaten. Alles wel beschouwd is dit evenzeer het geval met de zekerheden van het alledaagse leven. Hoe vele hiervan kunnen we mathematisch bewijzen? Wanneer we voor een rechtbank omtrent deze zekerheden een kruisverhoor zouden moeten ondergaan, en de rechter bewijzen zou eisen, die even onomstotelijk waren als de bewijzen voor een meetkundige stelling, dan zouden we al gauw moeten erkennen, dat onze zekerheid op een wankele bodem stond en dat we op een onverantwoordelijke manier aan onze overtuigingen vasthielden.
Newman noemt reeksen van zulke alledaagse zekerheden op. We aanvaarden ze zonder de minste twijfel, we handelen er naar, we richten er heel ons leven naar in, we durven er zelfs onze eeuwigheid voor op het spel zetten. En toch kunnen we ze niet tot het laatste toe verdedigen en velen zullen een eventuele verdediging zeer onbevredigend vinden. Logica is niet de weg, concludeert Newman.
Nu mag men hieruit niet de gevolgtrekking maken, dat Newman de logica als waardeloos terzijde schuift. Integendeel, zijn beschrijvingen van deze kunst van redeneren gelijken soms op panegyrieken. Hij laat duidelijk uitkomen, dat de logica aan onze zekerheid ten grondslag ligt; dat zij ons het middel verschaft om ideeën op anderen over te brengen. Hij beweert met nadruk, dat de logica de mogelijkheid schept om met anderen over een twistpunt te redeneren; dat zij verder de gang van onze gedachten weergeeft en een hulpmiddel is om uit te maken wanneer meningsverschillen onoplosbaar zijn. Daarenboven heeft zij in verband met onze zekerheden een grote negatieve waarde, want wanneer we op weg naar de zekerheid tegen de regels der logica zondigen, dan raken we op een dwaalspoor, en we worden gedwongen op onze schreden terug te keren. De logica heeft een leidende, maar geen scheppende functie, zegt Newman, ze becritiseert maar bouwt niet op. En daarom kan men de logica nooit het instrument noemen, dat in staat is, alle waarheden te achterhalen en dat de enige en volledige basis vormt voor onze zekerheden.
Maar wanneer de mens in het dagelijks leven, in de wereld van het concrete, niet door middel van de logica tot zekerheid komt, hoe komt hij er dan wel?
Het is Newman's grote thesis in de Grammar of Assent dat de menselijke geest het vermogen bezit om uit een aantal concrete gegevens omtrent een concrete zaak een conclusie te trekken, waaraan hij onvoorwaardelijke instemming kan geven, omdat hij met klaarblijkelijkheid
| |
| |
inziet, dat ze volledig verantwoord is. Dit vermogen heeft iets spontaans zoals een zintuig, daarom noemt hij het ons zintuig-om-gevolgtrekkingen-of-illaties-te-maken, de illatieve zin. En het is zijn vaste overtuiging, dat de mens bijna al zijn zekerheden met behulp van dit vermogen bereikt. Het is geen faculteit, die naast het verstand staat of die het verstand vervangt, zoals men wel eens gedacht heeft; ook gaat dit vermogen niet tegen de logische denkwijze van het verstand in; nee, het is het verstand zelf, dat een leidende functie uitoefent bij het ontdekken van de waarheid, maar dat daarvoor heel de mens mobiliseert en met behulp van alle menselijke vermogens en van al wat leeft in de menselijke geest, de waarheid achterhaalt en zeker wordt. Hierop volgt vanzelf de vraag: Hoe werkt dan dit vermogen?
Wanneer we zekerheid verwerven, leert Newman, dan is dit bijna altijd het resultaat van redeneringen, die volgens de letter genomen en niet volgens hun diepe, impliciete inhoud, slechts waarschijnlijkheden als materiaal gebruiken, waarschijnlijkheden, ordeloos opgestapeld in onze geest, verbonden met allerlei concrete gegevens, waaruit het verstand als het ware spontaan een eindconclusie te voorschijn haalt. Het duidelijkste is dit misschien te illustreren door een voorbeeld. Als een Protestant katholiek wordt, dan vindt hij de voorbereidende natuurlijke beweegredenen daartoe - Newman spreekt namelijk niet over de noodzakelijke genade maar alleen over de zuiver verstandelijke motieven - niet in sluitende syllogismen, waarvan de premissen door andere redeneringen moeten worden bewezen en die op hun beurt weer door andere. Weliswaar worden hem die redeneringen voorgelegd; hij bestudeert ze en neemt ze in zich op, maar eigenlijk kan hij ze hoogstens slechts waarschijnlijk noemen. Daarenboven zweven hem een uitgebreid complex van allerlei gegevens voor de geest, die samenhangen met natuurlijke aanleg, gemoedsgesteltenis, herinneringen, fantasieën, ervaringen, affecties, emoties, behoeften, verlangens en begeerten. Als hij ten slotte in deze microkosmos van waarschijnlijkheden en andere gegevens tot de zekerheid komt, dat hij het Protestantisme voor het Katholieke Geloof moet opgeven, dan geschiedt dit niet door het opsommen en overzien van zijn talloze en nauwkeurig uitgewerkte redeneringen. Hij is evenmin in staat om bij elke fase van het redeneerproces de onaanvechtbaarheid van de bereikte conclusies en de onontkoombaarheid van hun samenhang te verantwoorden. Maar zijn zekerheid is ontstaan door een verstandelijk, alles-omvattend inzicht in het geheel. Weliswaar was er dus veel logisch wikken en wegen, maar het einde kwam in één heldere, bliksemsnelle akt, die om zo te zeggen het geheel doorschouwde, en hem met uitsluiting van alle twijfel
deed inzien, dat de plicht voor
| |
| |
hem vast stond: ‘ik moet katholiek worden’. Dit is het werk van de illatieve zin.
Zo gaat het ook de geleerde, die uitvindingen doet; de arts, die een diagnose opmaakt; de advocaat, die een weg zoekt om zijn cliënt te bevoordelen; de detective, die de misdadiger opspoort; de boer, die het weer voorspelt. Langs dezelfde weg zijn we volstrekt zeker van het feit, dat we eens zullen sterven; dat er plaatsen zijn, die Tokio, Singapore, Damascus en Leningrad heten, al zijn we er nooit geweest; dat we vrienden bezitten, die we kunnen vertrouwen; dat onze gezondheid bepaalde omstandigheden en bepaalde spijzen niet verdraagt; dat we in ons vak of in onze functie op die en die manier de beste resultaten zullen bereiken; dat we voor sommige personen op onze hoede moeten zijn; dat we zekere situaties niet kunnen verwerken. Ja, alles waarbij we redenerend tot een conclusie komen staat onder invloed van dat verstandelijk vermogen. Zelfs onze geloofsovertuiging berust veel meer - wat het natuurlijke element betreft - op deze illatieve zin, dan op de syllogismen, die in onze apologetische werken staan opgebouwd.
Ik ben mij ten volle bewust, dat deze summiere beschrijving van Newman's weg naar de zekerheid velen niet bevredigen zal. En dit is goed te begrijpen. Men zou de Grammar of Assent geheel moeten lezen om zijn leer over de illatieve zin duidelijk in te zien. Daar bewijst hij zijn stelling, meer door middel van vele, rijk-geschakeerde voorbeelden uit het gewone leven, waarbij hij op minutieuze wijze de verstandswerking ontleedt, dan door een abstracte, schematische weergave van het proces. En het is onmogelijk in enkele bladzijden dit proces tot zijn recht te doen komen.
Er zijn nog andere redenen, waarom men Newman's stelling onwaarschijnlijk en misschien zelfs onaannemelijk zal vinden, vooral als men van jongsaf is opgegroeid met de idee van de alleen-zaligmakende logica en meent zijn zekerheden logisch te kunnen verdedigen. Heeft Newman de waarde van de logica niet onderschat? Hij durft haar ‘handigheid met woorden’ te noemen en beperkt haar gebied tot datgene wat in termen kan worden uitgedrukt. Passen we de logica niet evenzeer toe in de snelle denkprocessen, waar hij de illatieve zin aan het werk ziet? Al kan men de logische draad niet terstond ontwarren, bij enig nadenken is hij toch wel te voorschijn te brengen. Newman zou hierop antwoorden met een wedervraag: Hoe verklaart u mij, dat u niet iedereen van de juistheid van uw zekerheden kunt overtuigen, als de onveranderlijke wetten van de logica deze zekerheid gebracht hebben? Nee, zegt Newman, het is de illatieve zin, die u zekerheid schonk, maar
| |
| |
omdat dit vermogen op zulk een subtiele wijze werkt, het concrete als materiaal gebruikt, alle zielsvermogens inschakelt met het verstand als leider, heel de mens doet redeneren, daarom is het zo moeilijk en dikwijls zelfs onmogelijk anderen te overtuigen. Zij hebben immers geheel verschillende concrete gegevens ter beschikking. Hun menselijke vermogens zijn anders georiënteerd, wil en inzicht, gemoed en emoties, geheugen en fantasie, oordelen en wensen, ervaringen en eerste beginselen staan soms lijnrecht tegenover de uwe. Wie zal die ingewikkelde constructie, waarop een bepaalde zekerheid is gebouwd, uit elkaar halen en zeggen: Zo alleen kan men redeneren en dit is het onaanvechtbare eind-resultaat? Daarom is er - behalve op strikt abstract terrein, zoals in de wiskunde en logistiek - vaak voor iemand geen mogelijkheid tegenstanders te overtuigen dan alleen door hen te doen inleven in zijn eigen persoonlijkheid. De tegenstander moet in zekere zin het volledige proces van redeneringen, ervaringen, fantasieën, gemoedsaandoeningen, wilsstrevingen, zelf hebben doorgemaakt en meegeleefd om in staat te zijn dezelfde conclusie met dezelfde zekerheid te bereiken. Daarom richtte Newman zulk een uitgebreide brief aan Morris om hem zijn egoïsme onder het oog te brengen. Dit verklaart ook, waarom velen zulk een intense voorbereiding behoeven, voordat zij de beweegreden tot geloven kunnen aanvaarden.
Newman zag heel goed in, hoe subjectief de grond van alle zekerheid schijnt, wanneer men ze laat afhangen van zijn illatieve zin. Logica gaf ons houvast. Ze gaat voort volgens duidelijke, onveranderlijke beginselen. Maar de illatieve zin is, om het markant te zeggen, onberekenbaar. Is dus dit vermogen eigenlijk niet de ondergang van alle zekerheid? Wordt zekerheid niet louter subjectief? Trouwens, hoe dikwijls meenden we niet zeker te zijn, terwijl we later bedrogen bleken en onze zekerheid als vals moesten opgeven! Newman erkent inderdaad, dat valse zekerheid mogelijk is. Maar, zegt hij, zekerheid is reflex, d.w.z. het is instemming, die doordacht, dus na beraad gegeven wordt. Wanneer zekerheid vals blijkt, moet daarom de instemming gegeven zijn zonder voldoende nadenken, min of meer ondoordacht. We hebben een fout gemaakt. Maar de fout ligt niet in ons verstand, niet in ons vermogen om uit de gegevens conclusies te trekken, dus niet in de illatieve zin, maar in het verkeerd gebruik er van. We zijn al te spoedig tevreden geweest met onze reflexie. We hebben ons vermogen om gevolgtrekkingen te maken ongecontroleerd laten werken. Mogelijk is het niet voldoende getraind. We hebben ons wijs gemaakt, dat we een verantwoorde conclusie zagen, we hebben er onvoorwaardelijke instemming aan geschonken, maar we hadden er geen recht toe. Dit is geen reden om
| |
| |
onze illatieve zin te wantrouwen en naar het rijk van de subjectiviteit te verwijzen. We schaffen toch immers onze klokken niet af om voortaan alleen door middel van zonnewijzers de tijd te bepalen, wanneer we zien dat sommige klokken onbetrouwbaar zijn. Daarbij mogen we niet vergeten, dat men vaak zekerheid noemt wat geen zekerheid is, maar een eenvoudige, ondoordachte instemming met een bewering, zoals b.v. de instemming met algemene opvattingen over politieke kwesties, wetenschappelijke problemen, bekende persoonlijkheden of sociale toestanden. Alleen ingewijden, deskundigen, vakmensen kunnen over deze onderwerpen werkelijke zekerheid bezitten. Trouwens in vele zaken is volstrekte zekerheid onmogelijk, zelfs voor deskundigen, want bij nadere beschouwing blijken vele zogenaamde zekerheden slechts waarschijnlijkheden en men zal ze gemakkelijk laten varen. Ten slotte geeft men de naam ‘zekerheid’ dikwijls aan waarheden, die niet volstrekt zeker zijn, maar uitzonderingen toelaten en daarom alleen voor het praktische leven als zeker worden behandeld. Welnu, zoals men in de wiskunde langzaam en geleidelijk te werk moet gaan om bij elke vooruitgaande fase van de redenering zekerheid te bezitten, zo ook moet men bij het gebruik van ons illatieve vermogen rustig, reflex, voorzichtig vooruitgaan, wil men met recht kunnen zeggen, zeker te zijn.
Zo kon Newman beweren, dat zijn illatieve zin een groot woord was voor iets heel gewoons. Dit heel gewone, dat men onder invloed van logica-tractaten zou vergeten, ligt in het spontane, persoonlijke en concrete karakter van ieders waarheidsverovering. Het is een aspect, waarop het moderne existentialisme opnieuw de aandacht heeft gevestigd en dat in Newman's University Sermons, maar vooral in zijn Grammar of Assent geniaal wordt uiteengezet.
Ik kan, dunkt mij, deze beknopte samenvatting van Newman's ideeën over de menselijke weg naar de zekerheid het best besluiten met een bladzijde uit de Grammar of Assent:
‘Natuurlijk, hiermee is nog niet alles gezegd. Zoals de bouw van het heelal ons spreekt van de Maker, zo zijn de geesteswetten de uitdrukking, niet van een vastgestelde orde alleen, maar van Zijn Wil. Ik zou ze moeten volgen, ook al waren het Zijn wetten niet. Maar daar één van hun functies juist bestaat in de verkondiging van Zijn wezen, werpen zij een reflex licht op zich zelf, en in plaats van slechts gelaten te zijn in mijn lot, werk ik blijde mede met een allesbeheersende Voorzienigheid. Wij kunnen vreugdevol de moeilijkheden aanvaarden, die in de verstandelijke structuur en de wisselwerking van onze vermogens gevonden worden, als we slechts overtuigd kunnen zijn, dat Hij ze ons
| |
| |
gaf en dat Hij er meester over is. We kunnen ze gerust aannemen zoals ze zijn, en ze benutten zoals we ze vinden. Hij is het, die ons alle kennis schenkt; en de wijze, waarop wij haar verwerven, is Zijn weg. Hij wijzigt die weg naargelang het voorwerp; maar hetzij Hij ons in onze bepaalde werkkring heeft aangewezen de weg van de waarneming of van het experiment, de weg van de bespiegeling of van het onderzoek, de weg van de demonstratie of van de waarschijnlijkheid; - hetzij wij het systeem van de schepping bestuderen, de elementen van de stof of van het leven, de geschiedenis van de menselijke samenleving en van het verleden, - indien we de methode maar volgen, die bij ons onderwerp behoort, dan geeft Hij ons Zijn zegen, en dan zullen wij, behalve overvloedige stof voor loutere opinie, ook in voldoende mate het materiaal vinden voor inferentie en instemming’.
‘En door deze stand van zaken zullen we vooral begrijpen, hoe weinig we zonder die zegen in godsdienstige en ethische studiën kunnen bereiken, zelfs ondanks de grootste inspanning. Want als met opzet maakte Hij dit pad der gedachten lastig en kronkelend, meer nog dan andere onderzoekingen, opdat onze geest alleen reeds door de tucht, die hem bij het zoeken naar God wordt opgelegd, gebracht zou worden tot een standvastige, gepaste godsvrucht, wanneer Hij eenmaal gevonden is. “Waarlijk, Gij zijt een verborgen God, de God van Israël, de Zaligmaker”, dat is wel de wet van Zijn omgang met ons. We hebben ongetwijfeld een leidraad nodig voor het doolhof, waardoor we tot Hem moeten komen. En wie van ons mag hopen voor deze onderneming de ware uitgangspunten van het denken te bemeesteren, en nog wel alle zonder uitzondering? Wie zou daarbij de goede richting zien, ze volgen tot hun juiste grenzen, en wie zou op hun waarde schatten, met elkaar in verband brengen en combineren, de verschillende redeneringen, waartoe ze leiden, zodat hij veilig het doel bereikt dat alle arbeid waard is, - zonder een bizondere verlichting van Hem? Zo handelt de Wijsheid met de uitverkoren ziel. “Zij zal vrees en angst en beproeving over haar brengen; en Zij zal haar kwellen met de kwelling van Haar tucht, totdat Zij haar beproefd heeft door Haar wetten en vertrouwen stelt in haar ziel. Dan zal Zij haar versterken en haar voeren op de rechte weg en haar verblijden”.’
|
|