| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Parrot, André, De Tempel van Jeruzalem (Serie: Bijbel en Archeologie, deel 4). In het Nederlands vertaald door Aleida G. van Daalen. - Callenbach, Nijkerk, 1956, 99 pp., 6 pl., 25 afb., f 5.-.
Parrot, André, Golgotha en het Heilige Graf (Serie: Bijbel en Archeologie, deel 5). In het Nederlands vertaald door Aleida G. van Daalen. - Callenbach, Nijkerk, 1956, 107 pp., 8 pl., 29 afb., f 5.25.
Deze twee deeltjes verhogen het niveau van deze in haar geheel reeds voortreffelijke serie. Ze belonen de verwachting van degenen, die er op ingetekend hebben, en verdienen zeker, zowel om hun onderwerp als om de wijze van behandeling, afzonderlijk aangeschaft te worden. In het deeltje over de Tempel vindt de Bijbellezer de onmisbare levende achtergrond voor talloze taferelen uit het Oude en Nieuwe Testament. Terecht krijgt de tempel van Salomon, voor het grootste belang voor het Oude Testament en tevens uitgangspunt en blijvend grondtype van Jahweh's heiligdom, de meeste aandacht. Even terecht gaat de schrijver uitvoerig in op de tempel van Herodes, vanwege zijn belang voor het Nieuwe Testament. Belangwekkende bijzonderheden en welkome aanvullingen danken we tenslotte aan de gegevens over de tempel van Ezechiël, de tweede tempel na de Ballingschap en aan de lotgevallen van het huidige monumentale tempelplein sinds de verwoesting van het jaar 70. Zo vervolledigt zich gaandeweg een beeld, dat de lezer bij zal blijven en hem veel zal helpen tot een levend verstaan van de H. Schrift. Het deeltje over Golgotha en het Heilige Graf werpt niet alleen licht op de laatste hoofdstukken der Evangelies, maar zal ook ieder christen in hoge mate boeien. We mogen de schrijver dankbaar zijn voor de beheerste, objectieve en constructieve wijze waarop hij zich van zijn moeilijke taak gekweten heeft. Na een zorgvuldige reconstructie van de situatie van Calvarië en Graf in het oude Jerusalem ten tijde van Christus, laat het vervolg de etappes zien waarlangs het tenslotte gekomen is tot de huidige toestand. Zo wordt de hedendaagse H. Grafkerk, welke op het eerste gezicht een chaotisch agglomeraat van bouwsels lijkt, gaandeweg doorzichtig en behoeft ze niet langer een onoverkomelijk beletsel te zijn om de brug naar het Evangelie te slaan. Het laatste hoofdstuk bespreekt enige beroemde Jerusalemse graven, die uit bijbelse tijd stammen en waarvan de inrichting in een
zó gave toestand door de opgravers werd aangetroffen, dat ze het beste en sprekendste commentaar zijn op de gegevens van het Evangelie.
H. Renckens
| |
Bijbels Woordenboek o. red. v. Dr. A. v.d. Born, Dr. J. Coppens etc., 2e druk; 4e afl.: Nacht-Samaria. - J. Romen & Zn., Roermond, 1956.
Blijkens een mededeling van de redactie is het onmogelijk gebleken de gehele stof welke dit woordenboek omvatten moet in 4 afleveringen samen te brengen. Er zal daarom nog een 5e aflevering volgen. De gebruikers zullen daarover wel niet teleurgesteld zijn. Integendeel, de extra kosten hiermee verbonden zijn welbesteed. Na de lofprijzingen welke deze uitgave ook buiten het Nederlands taalgebied is te beurt gevallen, kunnen wij wel volstaan met deze nieuwe aflevering aan onze lezers te signaleren. Zij zullen er ook deze keer weer zeer fundamentele uiteenzettingen vinden. Wij noemen slechts de art. over de Oergeschiedenis, waarin vooral kostbaar de aanwijzingen die uit de tekst zelf naar voren worden gebracht om aan te tonen dat deze verhalen niet in modern-historische zin moeten verstaan worden. Over Palestina en de opgravingen aldaar kan de lezer zich nu snel oriënteren. Verder vinden wij er belangrijke titels als Parousie; Paulus; Rechtvaardigheid; Rijk Gods, welke een zeer goede introductie vormen tot het gebied van de Bijbelse theologie. Over het art. Proto-Evangelie een opmerking. Begaat S. zelf geen methodische fout door deze tekst te veel los te maken van de Israëlitische contekst en achtergrond? In het geheel van Genesis is ook deze tekst ongetwijfeld te zien als een geïnspireerde weergave van het Heilsbewustzijn van Israël. Wij zouden de gedachte aan een persoonlijke Messias bij de geïnspireerde redacteur van dit verhaal niet zonder meer durven uitsluiten, te meer daar de eindredactie volgens velen stamt uit de koningstijd, de tijd bij uitstek van de Messiaanse verwachting. Heeft hij hier niet een vroege aankondiging van de Messias willen suggereren als een persoon vanaf het begin opgenomen in Gods plan? In
| |
| |
ieder geval mag men een dergelijke opvatting niet als gevolg van een methodische fout brandmerken. Volgens velen beweegt zich bovendien Gen. 3, 15 c d meer op individueel plan; in dat geval doet een louter collectieve interpretatie van ‘het kroost der vrouw’ geen recht aan de tekst. De vraag naar de aard van de Christologische en Mariologische zin is, zoals S. doet uitkomen, inderdaad veel moeilijker te beantwoorden.
H. Suasso
| |
Brouwer, Dr. P.C. de, Brieven van Sint Paulus. - H. Gianotten, Tilburg, 1956, 158 pp., f 5.75.
Dr. de Brouwer biedt ons hier een zelfstandige vertaling van Paulus' brieven uit de Griekse grondtekst. Overal speurt men zijn voortdurende bekommernis om de gedachtengang van de Apostel zo dicht mogelijk te benaderen en op sprekende wijze in echt Nederlands idioom weer te geven. Daarbij stuit men vaak op verrassende vondsten, die de kenners te denken kunnen geven, al zullen zij ook menig vraagteken moeten plaatsen. Een verantwoording voor verschillende bijzonderheden in zijn vertaling geeft de vertaler in aantekeningen, die soms onder aan de bladzijde, meestal aan het eind van het boek te vinden zijn. Drukfouten zijn er helaas te veel. In plaats van Imprimatur vindt men op blz. 158 de vermelding: ‘Uitgegeven in beperkte oplaag met toestemming van de Nederlandse Bisschoppen’.
P. Ahsmann
| |
Kierkegaard, Sören, Randbemerkungen zum Evangelium. - Kösel-Verlag, München, 1956, 122 pp., D.M. 6,80.
Commentaren op het evangelie beslaan een goed gedeelte van Kierkegaards uitgegeven werken. Deze staan reeds ter beschikking van het publiek in Duitse, Engelse en Franse vertalingen. Doch daarbuiten parafraseert de Deense theoloog nog een groot aantal evangeliewoorden in nagelaten papieren, die nooit volledig vertaald werden. F. Hansen-Löve biedt ons hier een keuze uit deze teksten. Ofschoon de bloemlezing niet volledig is, schijnt het voornaamste toch wel opgenomen te zijn. Kierkegaard is geen exegeet: dikwijls haalt hij de Schrift alleen aan om zijn eigen gedachten te ontwikkelen, maar deze zijn altijd interessant en meestal diep ‘evangelisch’. De teksten staan gerangschikt in de volgorde van de evangeliecitaten. Achteraan wordt dan de referentie naar het dagboek aangegeven. Misschien was het handiger geweest deze onmiddellijk op de tekst te doen volgen. Vertaling en uiterlijke verzorging zijn even keurig als we dat van Kösel-Verlag gewoon zijn.
L. Dupré
| |
Dantec, François, Fiançailles chrétiennes. - Direction des Oeuvres, Quimper, 1957, 190 pp.
We kennen de schrijver van dit boekje door zijn zeer verdienstelijke Foyers Rayonnants die zich op een verheven plan van de christelijke huwelijksbeleving bewegen. Ook hier spreekt hij tot strijdende jonge christenen van bretons gehalte, over de christelijke zin van het huwelijk, over de keuze van de levensgezel, over christelijke houdingen gedurende de verlovingstijd en over de nodige voorbereidingen op het huwelijk: oprecht, evenwichtig, tot edelmoedigheid oproepend. In het hoofdstuk over de kuisheid, dat men in het geheel van het boek dient te beschouwen, vinden we echter al te veel onderscheidingen: zij zijn natuurlijk van uit onze klassieke handboeken aangebracht als antwoord op telkens weer in de studiekringen gestelde vragen, maar zoals ze daar staan klinken zij soms streng, en dreigen een zekere onbevangenheid te ontnemen, die bij idealistische jongeren, tot wie zich het boekje richt, alleen maar goed kan doen.
A. Snoeck
| |
Leroy, Olivier, Sainte Jeanne d'Arc. Les Voix. - Alsatia, Parijs, 1956, 156 pp.
Een probleem als dat van de religieuze authenticiteit van inwendige stemmen is slechts zeer gedeeltelijk langs de weg der historische kritiek op te lossen. Uiteindelijk kan alleen een bovennatuurlijk gerichte ‘onderscheiding der geesten’ beslissen. Het werkje van O. Leroy, de bekende specialist in de studie der religieuze paranormale verschijnselen, over de ‘stemmen’ van Jeanne d'Arc, is onder dit opzicht meesterlijk. Terwijl hij met feilloze hand de historische gegevens uit een aantal legendarische overwoekeringen en uit de mythologiserende fantasie van heel wat historici vrijmaakt, past hij er geleidelijk de techniek van de onderscheiding der geesten op toe, en concludeert, o.i. volkomen terecht, tot de ontwijfelbare authenticiteit van Jeanne's roeping en van haar stemmen.
L. Monden
| |
| |
| |
Wimmer, Otto, Handbuch der Namen und Heiligen. - Tyrolia-Verlag, Innsbruck, 1956, 560 pp., geb.
Een boek over doopnamen. Een Tyrools pastoor geeft hier de veilige inleiding, die menigeen welkom zal heten. Over onze christelijke namen en al wat ermede verband houdt, vindt men hier prettig en bruikbaar gerangschikte inlichtingen: patronen, heiligenlevens, feesten, attributen, kerkelijk jaar. Ook over minder aan te raden namen worden gegevens verschaft.
M. Dijkmans
| |
Guardini, R., Existentie in het geloof, vert. M. Van Vossole. - Lannoo, Tielt-Den Haag, 1957, 86 pp., ing. Fr. 38, geb. Fr. 62.
Drie voordrachten, gehouden in augustus 1950, tijdens de recollectiedagen die voorafgingen aan de 74ste Duitse katholiekendag. Onze menselijke existentie krijgt haar zin en richting vanuit het geloof dat we door God geschapen zijn: wij bestaan vanuit Hem, en willen dus zijn zoals Hij ons heeft gewild; door God in de vrijheid gesteld: God legt Zijn werk in onze handen, waardoor onze vrijheid een opdracht wordt; door God gekend: uit Gods liefdevol kennen zijn en worden we ons zelf. Deze ‘meditaties’ beginnen met een luisteren aan de bron van ons geloof, de Schrift (eerste hoofdstuk Genesis; 8ste psalm; 138ste psalm), om van daaruit over te gaan tot beschouwingen waarin we, in een eenvoudige vorm, de vertrouwde religieus-psychologische themata van Guardini's denken terugvinden.
C. Traets
| |
Sheen, Mgr. Fulton J., Une divine histoire d'amour, vert. M. Brehier. - Ed. Salvator-Casterman, Doornik, 1957, 88 pp., ing. Fr. 56.
Trese, L., Nous sommes un, vert. L. Brevet. - Ed. Salvator-Casterman, Doornik, 1957, 192 pp., ing. Fr. 72.
Twee werkjes van overbekende schrijvers, die elk hun eigen schrijftrant en voorstellingswijze trouw blijven. Het boekje van Sheen geeft een schets van het heilsbestel als werk van Gods liefde; Trese behandelt onze sacramentele verbondenheid in Christus, en de gevolgen die dat meebrengt voor ons persoonlijk leven en ons apostolaat.
L. Monden
| |
Pittet, Mgr. Romain, Lourdes. Foto's van Ch. Jud. - Editions St Paul, Fribourg-Zw., z.j., 10 pp., 52 pl., geb. 21,5 × 19 cm.
Het was wel een beetje te verwachten dat Ch. Jud, wiens prachtige foto-albums tot nog toe voornamelijk aan Italiaanse steden waren gewijd, bij de nadering van het Lourdes-jaar aan de bekoring niet zou kunnen weerstaan, om ook over deze beroemde bedevaartplaats een album te publiceren. De technisch volmaakte, sterk evocatieve foto's, samen met de sobere religieus-echte inleiding van Mgr. Pittet en de stemmige commentaren van Maria Winowska, maken dit boek tot een uitstekende inleiding en een ideaal souvenir voor de bedevaarder.
L. Monden
| |
Literatuur
Harduwijn, Justus De, De Weerliicke Liefden tot Roose-Mond, 1613, ingeleid en met aantekeningen voorzien door Dr. O. Dambre. - Zwolse Drukken en Herdrukken. W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1956, 184 pp., f 4.60.
Dat het beeld van de literaire renaissance in de zuidelijke Nederlanden werd vertekend, is de laatste tijd uit een reeks waardevolle essays en tekstuitgaven genoegzaam gebleken. Een vernieuwd totaalbeeld van deze periode dringt zich op, en deze bijdehandse en kritisch verantwoorde RooseMond-editie zal hier niet weinig toe bijdragen. De Harduwijn behoort immers tot de belangrijkste dichters der XVIIe eeuw: zijn sensitieve onbevangenheid en spontaan lyrisme steken zelfs Hoofts liefdeverzen naar de kroon; en wat zijn Franse voorbeelden betreft, de Pleiadedichters du Bellay, Belleau, Laugier en Desportes, hoever laat de Harduwijn die niet achter zich? Dr. Dambres inleiding bevat, naast de gebruikelijke uitweidingen, bibliografie, auteurschap, ontstaan- en publikatietijd van de Roose-Mond betreffend, ook menig interessant gegeven over de cyclische structuur van de bundel, over het imitatieprocédé en het probleem van de echte of vermeende verliefdheid van de dichter. Het beeld van de dichter de Harduwijn blijft onvolledig zo lang wij de religieuze omwerking van een aantal liefdeverzen uit de latere bundels Goddelicke Lof-Sanghen, Val ende Opstand en Goddelicke Wenschen niet in eenzelfde degelijke en handige uitgave ter beschikking hebben. We verwachten dat Dr. Dambre hiervoor binnen afzienbare tijd zorgen zal.
J. Du Bois
| |
| |
| |
Fechter, Paul, Das europäische Drama. I: Vom Barock zum Naturalismus. - Bibliographisches Institut, Mannheim, 1956, 512 pp., geb. DM. 19,80 (inschr.), geïll.
Te oordelen naar dit eerste deel, wordt Fechters studie over het drama een nog monumentaler synthese dan zijn Geschiedenis van de Duitse letterkunde. Hij bezit de zeldzame gave, in de veelheid van schrijvers en werken de eenheid van blik te bewaren voor de continuïteit zowel als voor de evolutie. Daarbij beschouwt hij, met groot penetratievermogen, de geestelijke inhoud, de technische vormgeving en de woordkunst, als één geheel. Om misverstand en onvoldaanheid te voorkomen, waarschuwen we de lezer, dat de titel niet helemaal beantwoordt aan het werk. Juister ware: ‘het Duitse drama en zijn relatie tot het Europese drama’. Dit laatste wordt alleen behandeld in de figuren van internationale betekenis, terwijl het voor Duitse schrijvers volstond om opgenomen te worden, dat ze in Duitsland gespeeld worden of.... verdienen gespeeld te worden. Daarbij gaat het hier om toneel, niet om literatuur: vandaar een heel andere orde dan die van de literatuurhistorie. Het gespeelde theater als levend Europees cultuurbezit wordt in deze studie verwerkt voor zo ver het levenswaarde kreeg voor het Duitse toneel. Interessant is daarbij S.'s distinctie tussen de ‘moderne antiek’ van Winckelmann en Goethe, in werkelijkheid een 18-eeuwse creatie, en de hèrontdekking van het andere Griekenland, dat van Sofokles en Aischylos, voor wie Euripides dan ook meer en meer de plaats ruimt. Shakespeare en de grote Spanjaarden komen aan de beurt wanneer, dank zij goede vertalingen, de Romantiek ze voor Duitsland waardeert. Dit eerste deel eindigt bij de wegbereiders tot het naturalisme. - Een enkele maal, waar het om Duitse werken gaat (met aan het hoofd Faust II), vergeet S. zijn opzet, en spreekt hij meer over literatuur dan over opgevoerd toneel. Voor ons publiek, dat de groei van het thans nog levende toneel te eenzijdig van uit het Engelse en Franse heeft leren zien, zal dit boek het inzicht heel wat verruimen en
verrijken. S.'s waarderingen zijn helemaal geen cliché's, maar ontstaan resoluut en verantwoord van uit de geestelijke positie van onze tijd. Prachtige illustratie. Had een deskundig corrector de Franse citaten even doorgenomen, dan had dit werk nog aan Europese presentatie gewonnen.
A. Deblaere
| |
Bruggen, Kees van, Ontbonden Garven. Roman van een hedendaags gezin. Wereldbibliotheek. Amsterdam - Antwerpen. 148 blz., 1957, f 5,90.
In Ontbonden Garven beschrijft Kees van Bruggen de toestand van een maatschappelijk afzakkend burgergezin, in de jaren na de oorlog. Alle stromingen en verschijnselen in het na-oorlogse gezinsverband, de spanningen tussen ouders en opgroeiende kinderen, het verzwakken van traditie en moraal, dit alles wordt levend in dit met fotografische nauwkeurigheid weergegeven gezinsbeeld. Kees van Bruggen heeft nog niets van zijn scherpe observeerkunst, zijn levendigheid van weergave, zijn stekelige humor verloren. Alles bij elkaar is het een triest, maar boeiend relaas van een gezin, waar alle binding met God of enige religieuze houvast verloren gingen.
J.v.H.
| |
Schneider, Rudolf, Verhüllter Tag. - Jacob Hegner, Köln & Olten, 1956, 234 pp., D.M. 6.80.
Rudolf Schneider publiceerde dit boek in 1954 en Jacob Hegner bezorgde een ‘Sonderausgabe’ daarvan in 1956. Het is niet zo zeer een autobiografie van de in Duitsland zeer geroemde auteur als wel een soort ‘Levensbelijdenis’, te vergelijken met de belijdenissen van Augustinus of Rousseau. De schrijver is een eenzaam mens, een denker en een ‘gevoelige’, die de lotgevallen van zijn volk, vooral de verdwazing onder Hitler, met bitterheid ondergaat. Na een wat luchthartige en vrijwel godsdienstloze jeugd wordt hij gegrepen door de waarheid en de tragische ernst van het kruis en voortaan speelt dit leven zich af in de kruisschaduw. Schneider schrijft geen Unterhaltungslectuur, maar boeit door zijn ernst en door de menselijke rijkdom zijner inzichten en gevoelens. Het tragische en het paradoxale der menselijke verhoudingen heeft hem bijzonder gegrepen en bepalen stemming en sfeer van zijn boek. Het is een werk dat nadenkende en meditatieve lezers bijzonder bekoren zal.
J. v. Heugten
| |
Snoek, Paul., Ik rook een vredespijp, gedichten. - Uitg. A.A.M. Stols, 's-Gravenhage, 1957, 76 pp., f 4.90.
Jammer genoeg kan ik mij nauwelijks aan de indruk onttrekken dat deze jonge Vlaamse experimentele dichter zijn eigen taal niet spreekt. Dat de wereld van zijn woorden en beelden een vesting is, waarin hij wegvlucht voor zichzelf. Uitge- | |
| |
zonderd misschien de eerste verzen van deze bundel, waar nog sprake is van ‘de mens, het krachtige kind’, die smeekt om ‘zaad van vrede’; en hier en daar een enkele regel. Dan, even, voel ik mij begrepen en begrijp ik hem. Het is omwille van die enkele ontmoetingen, dat ik vol verwachting naar hem zal luisteren als hij een volgende maal spreekt.
Huub Oosterhuis
| |
Nieuwenhuizen, Johan van, Credo van de waterman, gedichten. De Windroos XL. - U.M. Holland, Amsterdam, 1956, 40 pp., ing. f 2.75.
Nog schuifelt door deze verzen de ‘angst om aan het woord te komen’. Het is alsof de dichter zijn eigen situatie, te worden ‘gericht door het woord’, woordmens te zijn, niet helemaal aan kan, en al dichtend tracht zijn eigen wezen te veroveren. Maar soms schrijft hij een prachtig vers, als dat ‘voor een kind’, trefzeker, vol en schoon. Wel zou men wensen dat er wat meer licht en kleur en muziek aan deze gedichten te pas kwam. Zijn taal schijnt soms een beetje cerebraal en nog te weinig plooibaar. Het klinkt nog niet voluit. Maar zeker komt dat nog.
Huub Oosterhuis
| |
Strand, Mea, Orion, gedichten. De Windroos XXXVII. - U.M. Holland, Amsterdam 1956, 43 pp., ing. f 2.75.
Deze verzen zijn driftig gezegd, trillend, stampvoetend soms. Een scherp en ook moedig gesprek met de realiteit van deze wereld. Maar er ontbreekt een dimensie. Alles is diesseitig, en dat geeft aan deze poezie iets ontluisterends. ‘Mes’ is een sleutelwoord, ook ‘Glasscherven’, ‘ijzer’. En ‘wij zijn er blindelings’. De dichteres maakt taal die pijn doet; waarom toch, zou men willen vragen. Want zij kan ook de beminde zijn: ‘Werkelijk vrolijk en zacht ben ik’, en dan staan er ineens gedichten als ‘Op reis’ en ‘Zomers’. Men zou haar willen vragen om menselijker poezie. En inderdaad, dat is veel gevraagd.
Huub Oosterhuis
| |
Valleide, Guus (ps), Zon maan en hun verwend publiek. - De Windroos XXXVIII, U.M. Holland, Amsterdam 1956, 32 pp., ing. f 2.75.
Een zwak debuut. Men heeft voortdurend het gevoel dat het eigen woord voor de ervaring niet werd gevonden en dat de dichter een taal tracht te spreken die hij wel bewondert maar niet beheerst. Zijn beeldspraak mist al te vaak kracht van suggestie, geeft veel te vermoeden, vooral vermoeidheid en innerlijke verwarring, maar uiteindelijk komt men nauwelijks onder de indruk, helaas. Bovendien ben ik bang dat het proefondervindelijk gedicht hier een procédé is geworden. Epigonisme is een vervelend woord, maar toch ‘men is niet ongestraft te gast bij vorsten’, zoals hij zelf ergens zegt. Jammer van de originele titel.
Huub Oosterhuis
| |
Laurey, Harriet,, Oorbellen, gedichten. - Uitg. A.J.G. Strengholt, Amsterdam, 1956, 16 pp., ing. f 2.50.
Al wat men van deze bijzonder begaafde dichteres nog verwachten kan, ligt aangeduid en voorgespeeld in deze cyclus kwatrijnen. Liefdeslyriek, zo zuiver en rijk, dat men zijn hart niet geloven durft, voordat men ze nog vele keren heeft gelezen. Heel de veelkleurige werkelijkheid van de liefde, en het wonder van geborgen en bemind te zijn, brengt zij in deze poëzie nabij. ‘Ik dank je, dat je mij dit hebt gegeven’, zou men met haar eigen woorden willen zeggen. Hopelijk zal zij nog dikwijls vanuit deze volheid tot ons spreken, in verzen, even ‘aanhankelijk, verwonderd en bewogen’ als deze kostbare bundel.
Huub Oosterhuis
| |
Roosenburg, Henriette, En de Muren vielen om. Vertaald. - Querido. Amsterdam, 1957, 247 blz., f 8.90.
De Nederlandse, Henriette Roosenburg, thans werkzaam in New-York, beschrijft hier haar vlucht uit een Duitse gevangenis in het Oosten in 1945. De Russen komen, de Duitsers laten alles in de steek en de gevangenen moeten hun weg maar vinden. Het boek heeft succes in de V.S. en schijnt zelfs verfilmd te worden. De verhaaltrant der schrijfster is ongewoon boeiend en levendig en haar juiste vermenging van Dichtung en Wahrheit schept een spannende illusie. Het boek, hoewel in het Engels geschreven, is door en door Nederlands, in heel zijn sfeer en in de reacties van de schrijfster en haar medevluchtelingen. Een lang verblijf in kampen en gevangenissen verruwt onwillekeurig en ook dit is door het werk heen voelbaar.
R.S.
| |
Helderenberg, Gery, Sacramentarium. - Eigen beheer, Leopoldlaan 7, Aalst, 1956, 25 pp.
Zeven lyrische zangen op de sacramenten, getuigen van een zuiver religieus gevoel. Het eigene van Helderenbergs poë- | |
| |
zie komt ook hier weer tot gestalte: het samengaan, in beeld en ritme, van objectieve, dogmatische gegevenheid en subjectieve, persoonlijke inleving van het christelijk mysterie. Wat de dichter van Gods gaven leren wil, groeit telkens vanuit de diepten van zijn priesterhart op. Men leze b.v. het laatste vers van Huwelijk om te vermoeden hoe levensecht Helderenberg dicht.
J. Du Bois
| |
Hugnet, Georges, L'aventure Dada. - Galerie de L'Institut, Parijs, 1957, 102 pp., geïll.
Een van de grote verdiensten van de tentoonstelling Dada die onlangs in Parijs werd georganiseerd is zeker de uitgave van L'aventure Dada door G. Hugnet. Helemaal geen Dada-uitgave, ook al komt ze van iemand die zich gaarne als dadaïst laat doorgaan, maar een zeer net boek met een belangrijke inleiding van Tzara, waarin hij Dada scherp bepaalt en ook relativiseert, en een objectief-gehouden tekst van Hugnet. Of is deze angstvallige objectiviteit de nieuwe vorm waarin Dada, de eeuwige revolutie, zich nu voordoet? G. Hugnet heeft de korte geschiedenis van Dada (1916-1922) samengevat in een aantal hoofdstukken telkens een of ander Dada-centrum als Zürich, New-York, Berlijn, Keulen, Hannover, Parijs behandelend. Suggestief schetst hij de atmosfeer van deze groepen, maar wijdt zijn aandacht toch hoofdzakelijk aan de hoofdpersonen die deze groepen hebben beheerst.
G. Bekaert
| |
Kuepper, Dr. Heinz, Wörterbuch der deutschen Umgangssprache. - Claassen-Verlag, Hamburg, 1955, 421 pp., geb. D.M. 27.
In dit woordenboek vindt men de werkelijke toestand van het tegenwoordige spraakgebruik. Hoewel steeds vloeiend en evoluerend, werd het nodig de gebruikstaal eens te fixeren in een speciaal lexikon, dat voor vreemden, die met hun aangeleerd Duits soms niets van het gesprokene verstaan, misschien nog nuttiger kan zijn dan voor Duitsers. In de lezenswaardige inleiding gaat Dr. Küpper na, welke groepen in de laatste jaren een beslissende invloed op de spreektaal hebben uitgeoefend: vooral de industriële centra hebben uitdrukkingen, die vooreerst tot een groepstaal behoorden, tot gemeengoed gemaakt; andere, oorspronkelijk tot één gebied beperkt, volgden de binnenlandse volksverhuizing, zo kenmerkend voor het moderne Duitsland.
A. Deblaere
| |
Der Stil-Duden. Wörterbuch des guten Stils. - Bibliographisches Instituut A.G., Mannheim, (1956), 780 pp., geb. D.M. 12.60.
De ‘Stilduden’, tien jaar lang onvindbaar, verscheen eindelijk opnieuw, in een herwerkte uitgave onder leiding van Paul Grebe en Gerhart Streitberg. Voor ons Nederlanders is dit naslagwerk wellicht nuttiger dan de klassieke ‘Duden-Rechtschreibung’. Hier immers leert men de Duitse woorden en uitdrukkingen gebruiken in hun juiste verband, in de sociale, affectieve en qualitatieve sfeer, waarin ze passen. In de laatste jaren heeft de afwijking tussen papierduits en levend Duits scherper vormen aangenomen. Wie niet, of niet dikwijls genoeg, in Duitse cultuurcentra kan verblijven, zou licht een al te populaire uitdrukking voor de gepaste levende taal houden of anders zich voorzichtigheidshalve tot ‘dood’ Duits moeten beperken. De inleiding van Dr. Ludwig Reiners geeft een zeer pedagogische voorbereiding, samen met de grote regels voor het gebruik van het levende Duits.
A. Deblaere
| |
Holthusen, Hans Egon, Das Schiff. - Piper-Verlag, München, 1956, 362 pp.
De criticus en dichter waagde zich hier aan een milieu-roman: het internationale gezelschap op een oceaanschip vormt inderdaad onmiddellijk een afzonderlijk milieu met zijn eigen wetten en gebruiken. Een zuiver afgesneden stuk moderne maatschappij en haar problematiek, in al zijn lagen zichtbaar als een laboratorium-preparaat, is op drift op enkele honderden vierkante meter bodem, en de individualiteiten zien zich onontkoombaar tegenover elkander gesteld. Het leven wordt hier snel tot een ersatz van de werkelijkheid: sympathieën en antipathieën groeien, juist in het bewustzijn van hun voorlopigheid en irrealiteit, tot artificieel acute stadia, psychologisch verwoestend en toch wezensvreemd. Is Holthusen romancier? In dit boek slaagt hij er niet in, ons zijn worsteling met de vorm voor de inhoud te doen vergeten. Nog te veel opgeschroefdheid en gewilde intensiteit, met te zichtbare post-expressionistische stijlprocédé's.
A. Deblaere
| |
Zwolse Drukken en Herdrukken. Nr. 6: J.J. Mak, Uyt jonsten versaemt. Retoricale studiën. - W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1957, 256 pp., f 6.80.
Voor degenen die belangstellen in de rederijkersliteratuur, is in deze bundel op- | |
| |
stellen volop gelegenheid veel wetenswaardigs en interessants te vinden. De lezer bemerkt dat ook in de veelgesmade de lichtpunten niet ontbreken. Hetgeen dr. Mak in de loop der laatste tien jaren her en der gepubliceerd had, vindt de lezer thans bijeen in het zesde nummer der Zwolse reeks van Taal- en Letterkundige studies; en hiermede is een uitmuntend deel aan de reeks toegevoegd. Men ervaart dr. Mak als een zeer bekwame kenner én speurder inzake rederijkerspoëzie die men met vertrouwen en een gerust wetenschappelijk geweten kan volgen.
Joh. Heesterbeek
| |
Kunst en cultuurleven
Klee, Paul, Das bildnerische Denken, herausg. von Jürg Spiller. - B. Schwabe-Verlag, Basel-Stuttgart, 1956, 32-542 pp., 1200 afb., 22 × 22,5 cm., geb. Zw. Fr. 76.
Klee, Paul, Tagebücher 1898-1918, herausg. von Felix Klee. - Verlag DuMont-Schauberg, Keulen, 1957, 423 pp., geïll., D.M. 28.
Petitpierre, Petra, Aus der Malklasse von Paul Klee. - Benteli-Verlag, Bern, 1957, 65 pp.
Driemaal Paul Klee, driemaal buiten elke interpretatie om, Paul Klee zoals hij zichzelf in zijn werk en in zijn geschriften heeft uitgedrukt. Petra Petitpierre was een leerlinge van Paul Klee die haar leermeester in zijn verschillende leeropdrachten te Weimar, Dessau en Düsseldorf is gevolgd en het gelukkige idee had, zijn reacties bij zijn lessen en bij het bespreken van eigen werk en dat van zijn leerlingen stenografisch op te tekenen. In zijn laatste levensjaren gebruikte Klee zelf herhaaldelijk deze nota's zodat we reden hebben om ze als authentiek te beschouwen. De Benteli-Verlag heeft deze nota's, die het beeld van Klee niet alleen bevestigen, maar ook verrijken, in een verzorgde plaquette uitgegeven. - uit de dagboeken van Paul Klee, die tot 1918 nauwgezet werden bijgehouden, waren reeds enkele uittreksels klassiek geworden. De jonge uitgeverij DuMont-Schauberg heeft als een van haar eerste prestaties de volledige uitgave ervan bezorgd. Felix Klee, de zoon van de schilder, was haar hierbij behulpzaam. Vier dagboeken heeft Paul Klee neergeschreven, vanaf zijn eerste jeugdherinneringen tot in 1918. Daarna vervangt de briefwisseling het dagboek, waarin overigens reeds vroeger fragmenten van brieven werden overgeschreven. De uitgave van dit dagboek is ontegensprekelijk van het hoogste belang voor een diepere kennis van Klee's persoonlijkheid, waar hij zelf sterk de nadruk op legt, en voor een verheldering van zijn schilderwijze. Daarbij is het echter ook een waardevol document voor de kennis van de moderne psyche, die in een dichterlijke natuur als die van Paul Klee zeer gevoelig staat uitgetekend. - Ook het derde, lijvige boek wordt uitgegeven onder de naam Klee en bevat, de bondige inleiding niet te na gesproken, uitsluitend teksten en tekeningen van Klee zelf. Onder de titel Das bildnerische Denken, - waarmee Paul Klee zijn eigen creativiteit beschreef - werden hier verzameld de nota's voor voordrachten en lessen aan het Bauhaus
over de vormleer van de schilderkunst. Het is onmogelijk deze syntaxis van het werk van Klee te resumeren. Een diepgaande studie zal nodig zijn om het overvloedige materiaal, dat in een schitterende uitvoering wordt voorgelegd, te begrijpen en ooit - zo dit mogelijk mocht blijken - in een overzichtelijke synthese te ordenen. Hierbij herinneren wij aan de boeken van Haftmann en Grohmann die een eerste poging daartoe hebben gedaan, hier vroeger reeds besproken. Met deze werken bezit de Klee-studie, een van de meest boeiende opgaven in de moderne schilderkunst, in elk geval een ernstige basis.
G. Bekaert
| |
Bourniquel, Camille en Jean Guichard-Meili, Les créateurs et le sacré. (Coll. L'Art et Dieu). - Ed. du Cerf, Parijs, 1956, 234 pp., 12 ill.
Buiten alle polemiek om hebben C. Bourniquel en J. Guichard-Meili een belangrijke verzameling teksten uitgegeven die in hun verscheidenheid en toevalligheid het probleem van de moderne gewijde kunst in een zuiver licht stellen, wat ongeveer hetzelfde is als het oplossen. De waarde van hun boek, waarin getuigenissen van zogenaamde atheïsten naast die van vrome gelovigen over religieuze ervaringen in het kunstleven zijn opgenomen, ligt voor een deel hierin dat de auteurs geen bepaald standpunt verdedigen, zich niet aan de ene of andere kant van de zinloze, maar daarom des te verbetener strijd stellen. Het sacrale zelf wordt op die wijze in het brandpunt ge- | |
| |
steld. In een korte inleiding wordt de situatie van de moderne religieuze kunst geschetst. Daarna krijgen wij het getuigenis van een dertigtal schilders en beeldhouwers sedert Delacroix, die chronologisch gerangschikt alle richtingen van de moderne kunst vertegenwoordigen. De meeste van die teksten zijn niet onbekend. Zij zijn echter soms moeilijk te bereiken en worden in elk geval in evidentie gesteld door in een dergelijke bundel te worden opgenomen.
G. Bekaert
| |
Buschor, Ernst, Von griechischer Kunst. - Piper-Verlag, München, 1956, 212 pp., 50 ill., geb. D.M. 7.80.
Worringer, Wilhelm, Fragen und Gegenfragen, Schriften zum Kunstproblem. - 191 pp., geb. D.M. 6.80.
In een keurige reeks biedt ons de Piper-Verlag, meestal naar aanleiding van de verjaardag van zijn beste auteurs, bloemlezingen aan uit hun geschriften, die op een of ander gebied van het moderne geestesleven een invloed hebben uitgeoefend. In Streven werden reeds enkele delen ervan besproken. De laatste twee zijn - een oude voorkeur van de Piper-Verlag - gewijd aan figuren uit de kunstwereld, E. Buschor en W. Worringer. Men kent het oeuvre van Ernst Buschor, haast uitsluitend gewijd aan de Griekse kunst en bijzonder aan de Griekse plastiek en vazenschildering. Hieruit werden een dertien hoofdstukken gekozen, die een goede kijk geven op de persoonlijkheid van deze geleerde, die zijn archeologie wist te ‘beleven’. Een contact met de persoonlijkheid, meer nog dan een kennisname van het inzicht van Worringer, te verschaffen was ook de eerste bedoeling van Fragen und Gegenfragen. Uiteraard kan deze bloemlezing slechts een zeer kleine indruk meedelen van deze dynamische en invloedrijke denker die zich evenzeer voor de kennis en het begrip van de kunstgeschiedenis als van de moderne kunst heeft verdienstelijk gemaakt.
G. Bekaert
| |
Ahlers-Hestermann, Fr., Stilwende. Aufbruch der Jugend um 1900. - Verlag Gebr. Mann, Berlijn, 1956, 116 pp., 44 pl., 34 Abb., geb. D.M. 16. Sternberger, Dolf, Ueber den Jugendstil und andere Essays. - Claassen-Verlag, Hamburg, 1956, 254 pp.
Men haalt gemakkelijk de schouders op over wat Fr. Ahlers-Hestermann heeft genoemd de Aufbruch der Jugend um 1900 en wat beter bekend is onder de naam van Jugendstil, Modern Style, Art Nouveau. Deze cultuurbeweging die haar hoogtepunt kende rond 1900 kan ons inderdaad doen glimlachen om de profetische ernst waarmede haar aanhangers dit nieuwe romantisme verdedigden, dat tenslotte, na vijftig jaar, in de meeste van zijn produkten geen overtuigingskracht meer bezit. Deze glimlach mag echter geen miskenning worden van de grote betekenis die deze Jugendstil bij de geboorte van de moderne wereld heeft gehad. Weinig kunstenaars die in die tijd debuteerden - en dit zijn de grote moderne meesters - zijn aan zijn invloed ontsnapt. Fr. Ahlers-Hestermann, geboren in 1883, heeft als jonge schilder de omwenteling van de Jugendstil meegemaakt en zijn invloed op de moderne kunst kunnen nagaan. Zijn boek is een heldere en onmisbare bijdrage tot de kennis van deze beweging geworden. Door de gelukkige keuze van de illustraties roept het de zeer creatieve en geladen sfeer van deze dagen op. De essays van Dolf Sternberger, waarvan er slechts enkele de Jugendstil als thema hebben, omspelen de historische schets van Fr. Ahlers-Hestermann als een Jugendstil-decoratie, in een onuitputtelijke variëteit feiten en figuren naar voren brengend en deze met pittige opmerkingen - die meestal objectief blijven - samenhoudend. Zij vormen bij het eerste boek een goede aanvulling. Maar ook afzonderlijk zijn zij interessant als schets van een tijdsgeest waaruit wij zijn gegroeid en waarin wij nog op verscheidene punten vastzitten.
G. Bekaert
| |
Read, Herbert, The art of sculpture (The Mellon Lectures in the Fine Arts, 1954). - Faber & Faber, Londen, 1956, XXII-152 pp., 224 pl., geb. sh. 52/6.
In zijn laatste werk tracht de grote Engelse kunstgeleerde sir Herbert Read het eigen karakter van de beeldhouwkunst uit te tekenen, wat, volgens de auteur, slechts in de laatste tijden, sinds Rodin, is ontdekt. Natuurlijk zijn er ook in het verleden grote beeldhouwers geweest die de echte geest van de beeldhouwkunst min of meer bewust hebben aangevoeld en uitgedrukt. Meestal echter leefde deze kunst in afhankelijkheid van haar architecturaal milieu of werd beheerst door de wetten van de schilderkunst. H. Read geeft toe dat ook in dit laatste geval nog authentieke kunstwerken kunnen ontstaan, al zullen deze dan minder zuiver het eigen karakter van de beeldhouwkunst realise- | |
| |
ren. Dit eigen karakter nu van de beeldhouwkunst bepaalt Rèad ergens als ‘a three-dimensional object in space’ - een vrij banale definitie - waarbij Read echter denkt aan een object met volume en massa, aan een object dus dat essentieel kan betast worden. Deze opvatting van sculptuur is glansrijk geïllustreerd in het titelbeeld ‘Ptolemeus’ van J. Arp. Zij wordt vanzelfsprekend als wij ons de intieme vriendschap herinneren die de auteur met H. Moore verbindt, wiens werk een onmiddellijke interpretatie van deze opvatting kon zijn. Zij komt echter in flagrante tegenspraak met de jongste richtingen van de sculptuur, die Read dan ook logisch beschouwt als nieuwe afwijkingen van de zuivere beeldhouwkunst. Of men deze thesis aanvaardt of verwerpt of haar eenvoudig als relatief beschouwt, het boek van sir Herbert Read, met zijn talrijke en schitterende illustraties, blijft voor iedere lezer een verrijking.
G. Bekaert
| |
Filosofie en psychologie
Huebscher, Arthur, Denker unsrer Zeit. - R. Piper & Co Verlag, München, 1956, 363 pp., D.M. 7.20.
Na een uitstekende inleiding van een zestig bladzijden over de huidige filosofisch-culturele situatie der wereld, waarin een bijzonder licht op Schopenhauer valt, biedt Huebscher een galerij van twee en zestig filosofen, historici, natuurkundigen en psychologen. Ieder van hen krijgt enige bladzijden toegemeten, waarin een kort overzicht over hun doctrien en opvattingen wordt gegeven. Deze karakteristieken zijn telkens goed geslaagd; men voelt dat een kundige hand ze samenstelde. Enige levensdata worden verstrekt met daarna een lijst van de werken. Heel het westen aan weerszijde van de Atlantische Oceaan is vertegenwoordigd, met uitzondering van de Slavische wereld (slechts Berdjajew is opgenomen). Voor Nederland fungeert Huizinga. Het is opvallend hoeveel welwillende aandacht de schrijver aan vertegenwoordigers uit de katholieke denkerswereld wijdt. Bekende figuren als Maritain, Gilson, Haecker, Guardini, Dawson en anderen staan hier naast de existentialisten, de grote fysici en psychologen. Voor wie zich enigszins op de hoogte wil houden van wat er in de wetenschappelijke en denkwereld van het ogenblik omgaat is dit boek een goede en boeiende inleiding.
R.S.
| |
Lutz, E., Das Schulspiel. Die Praxis des darstellenden Spiels in den Volks-und Höheren Schulen auf entwicklungspsychologischer und pädagogischer Grundlage. - Don Bosco Verlag, München, 1957, 271 pp., D.M. 13.80.
Onder de middelen om opvoeding en onderwijs meer op de vorming van de gehele persoonlijkheid te richten neemt het dramatiseren een belangrijke plaats in. E. Lutz heeft op grond van langdurige ervaringen en uitgebreide studie van de betreffende litteratuur dit handboek samengesteld, dat allen die kinderen willen brengen tot creatieve dramatiek uitstekende diensten kan bewijzen. Na een behandeling der grondproblemen worden in een ontwikkelingspsychologisch overzicht de verschillende spelvormen behandeld. Een volgend hoofdstuk bevat vele practische aanwijzingen voor de leerkrachten. Het laatste deel van het boek bestaat uit een opsomming van onderwerpen, die geschikt zijn voor oefeningen, en een uitvoerig litteratuuroverzicht. Een boek, dat de aandacht verdient van hen, die meewerken aan de vernieuwing van het onderwijs.
J.M. Kijm
| |
Hirzel, S., Spielzeug und Spielware. - O. Maier Verlag, Ravensburg, 1956, 47 pp. met 80 pp. foto's, D.M. 9.80.
Dit prachtig uitgegeven boekje treft wel allereerst door de verzameling foto's van speelgoed, welke getuigt van een fijne smaak en waarvan ongetwijfeld een vormende invloed kan uitgaan op hen, die met de vervaardiging of met de verspreiding van speelgoed te maken hebben. De tekst geeft enkele reflecties op de artistieke en paedagogische waarde van het speelgoed, waarbij de problemen ontstaan door de speelgoedindustrie aan de orde komen. De grote invloed van het speelgoed op de jeugd, en het onmiskenbare gevaar, dat schuilt in een speelgoedindustrie die te eenzijdig geleid wordt door economische gezichtspunten, maakt een publicatie als deze urgent.
J.M. Kijm
| |
Specht, Minna, Kinderzorgen II, vert. Drs. P.J. Stolker. - Heideland, Hasselt, 1956, 222 pp., geb. Fr. 105, geïll.
Zoals het eerste deel, behandelt dit tweede deel ook de gewone moeilijkheden van de opvoeding. Natuurlijk zijn deze bijdragen soms wat theoretisch, doch zij willen
| |
| |
slechts een inzicht geven in de problemen, en geen pasklare oplossingen voor alle moeilijkheden. Menigvuldige voorbeelden uit een gezonde dagelijkse ervaring zetten de lezer aan om na te denken over de onbeduidende incidenten uit het kinderleven.
V. Verelst
| |
Horatczuk, S.J., M., Hier lacht der Aszet. - Verlag Herold, Wenen, 1956, 148 pp., ing. S. 32, geb. S. 48.
Psychologen, geestelijke leiders, en vooral heiligen weten hoe onoprecht de mens is tegenover zichzelf. Vele mensen nemen er aanstoot aan, waar zij deze onoprechtheid ontdekken bij anderen - natuurlijk -, en wel heel speciaal bij ‘vromen’. Schrijver ‘lacht’, en dat is de gezonde houding, hij lacht met wijze, milde humor, soms op het randje ietwat cynisch. Uitstekende lectuur voor al wie zich oefent in zelfkennis, voor retraitanten, voor leken, kloosterlingen en priesters, die oprecht de vele verkapte vormen willen opsporen van ons egoïsme, de vele arglistige wijzen van zelfbedrog, die ook enkele te weinig geprezen deugden willen leren kennen, als takt, vreugde, rust, fijngevoeligheid, ‘Schwung’ en gelatenheid, en de religieuze kunst van het ‘understatement’. Het wil ons voorkomen dat het fijne, typisch Engelse gebed: ‘Give me a good digestion, Lord, and also something to digest’, niet van Thomas Morus stamt.
P. Fransen
| |
Wetenschap
Wanders, Dr. A.J.M., Het raadsel Mars, de geschiedenis van een geheimzinnige wereld. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1956, 15,5 × 22,5, 240 pp., f 9.75.
Naar aanleiding van de opmerkelijk gunstige Mars-oppositie in het afgelopen jaar heeft Dr. Wanders in dit boek een samenvatting gegeven van alles wat tot nu toe over de rode planeet bekend is. Schr. heeft geen genoegen genomen met een louter meedelen der resultaten, maar laat tevens zien, langs welke wegen men daartoe is gekomen. Zo wordt zijn boek tevens een boeiende geschiedenis van menselijk vorsen en speuren. Schr. verstaat de kunst ingewikkelde kwesties zo te behandelen, dat ook de niet-vakman zich een duidelijk beeld kan vormen van de problemen, waarvoor het Mars-onderzoek zich geplaatst ziet. Schr. behandelt uitgebreid de geografische, klimatologische en atmosferische gesteldheid op Mars; uitvoerig wordt de ware aard van de poolkappen onderzocht; het kanalen-mysterie wordt in drie hoofdstukken diepgaand besproken en tot een hoogstwaarschijnlijke oplossing gebracht. Het geheel wordt nog verrijkt met 16 blz. kostelijke foto's, die alle zeer zorgvuldig zijn uitgekozen. Achterin vindt men een lijst van alle Mars-opposities tussen de jaren 1800 en 2000. Dit boek mag in de bibliotheek van de amateurastronoom niet ontbreken. Aan het getal op blz. 17 onderaan ontbreken drie nullen.
J. Mulders
| |
Russell, E. John, Dämonische Wissenschaft. - Lucas Cranach Verlag, München, z.j., 97 pp., D.M. 4,40.
De Engelse econoom Russell beziet eerst een aantal problemen, die de ontwikkeling der psychologie, natuurwetenschap en techniek stellen aan onze tijd (energievoorraden, vrije tijds-besteding, zorg voor ouden van dagen, verantwoordelijkheid voor onderontwikkelde gebieden, gebruik van moderne wapens). Daaruit trekt hij de conclusie, dat de wetenschap problemen oproept, die ze niet zelf vermag op te lossen. Hij eindigt met een pleidooi voor een morele stellingname, die tenslotte alleen in de Christelijke religie een duurzaam fundament kan vinden.
P. v. Breemen
| |
Dessauer, Friedrich, Religion im Lichte der heutigen Naturwissenschaft. - Verlag Josef Knecht, Frankfurt am Main, 1956, 49 pp., D.M. 3.20.
Een nieuwe druk van het fijnzinnige werkje, waarin Dessauer uitwerkt, hoe de natuurwetenschap van haar beoefenaars een vraag- en luisterhouding eist, en langs deze weg leidt tot een natuurlijke ontdekking van een scheppende God. Een betoog dus, dat helemaal past in het grote levenswerk van de schr.: natuurwetenschap en religie dichter bij elkaar te brengen; of beter: te laten zien hoe dicht zij eigenlijk bij elkaar staan.
P.G. v. Breemen
| |
De vorming van wetenschappelijke begrippen, door Donner, Prof. Mr. A.M., Lindeboom, Prof. Dr. G.A., Algera, Prof. Dr. L., Roos, Prof. Dr. F. de; - Uitgave J.H. Kok N.V., Kampen, 1957, 69 pp., f 2.95.
In deze serie interfacultaire voordrach- | |
| |
ten, gehouden aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, leiden vier vakgeleerden ons rond in het bedrijf van hun wetenschap: staatsrecht, pathologie, biologie, economie. Zij doen dit inderdaad als vakgeleerden, d.w.z. niet door ons een filosofie van hun wetenschap voor te zetten, maar door ons op een voor de niet-vakman zeer interessante en vatbare wijze te laten zien, hoe zij zelf in hun wetenschap bij hun begripsvorming te werk gaan.
A. v. Leeuwen
| |
Vogt, Heinrich, Das astronomische Weltbild der Gegenwart. - Morus-Verlag, Berlin, 19562, 104 pp., geill., D.M. 7.40.
De onmiskenbare verdienste van dit werkje ligt in de buitengewoon heldere samenvatting van veel gegevens uit de hedendaagse astronomie en van de modernste hypothesen over structuur, ontstaan en tijdsduur van de kosmos. Hoe compact ook de inhoud is, altijd blijft de wijze van voorstellen klaar en duidelijk. Bijzondere moeite moeite geeft schr. zich om, waar het te pas komt, te laten zien, hoe de natuurwetenschapper, juist bij het voortschrijden van zijn kennis, de grenzen van zijn wetenschap ervaart en zo boven zijn eigen vak uit verwezen wordt.
P.G. v. Breemen
| |
Sociologie
Hentzen O.F.M., Dr. Cassianus, Uit onze sociale geschiedenis. Herinneringen en documentalia. - Paul Brand N.V., Bussum, 1956, VIII, 253 pp., f 17.50.
De oud-adviseur der Nederlandse katholieke werkgevers beperkt zich in dit boek tot de periode 1915-1925, in het bijzonder om aldus een bijdrage te leveren tot inzicht in wording en ontwikkeling van de katholieke sociale organisaties in Nederland, waarbij een ideeënstrijd tussen de schr. en de sociale pionier van de Limburgse mijnstreek Poels een grote rol vervulde. Meer dan honderd klein gedrukte bladzijden geven de gehele dagblad-polemiek tussen de beide voorvechters weer, welke soms meer aan een spiegelgevecht dan aan allerdiepste meningsverschillen over aard en strekking van ‘stand’ en ‘standsorganisatie’ doen denken. Ook overigens bevat het boek meer documentalia dan herinneringen, waarbij voor een nog recenter verleden de dertig bladzijden met naoorlogse documenten niet onbelangrijk zijn. Het boek zal slechts voor een beperkte kring zijn bestemd, maar voor deze dan ook bepaald betekenis hebben.
J.v.d.V.
| |
Rosier, I., Ik zocht God's afwezigheid. Psychologische peilingen inzake religieus-sociale toestanden in Europa. Deel II: Italië-Oostenrijk. (Publicatie van het Katholiek Sociaal-Kerkelijk Instituut, Nummer 11). - Pax, 's-Gravenhage, z.j., 468 pp.
Het tweede deel van Pater Rosiers notities over zijn peilingen naar de concrete godsdienstbeleving in de Europese arbeiderswereld, geeft ons een beeld van het ‘onlogische’ diepe geloof der Italiaanse werklozen, dat verenigbaar is met communistische sympathieën en weinig preutse opvattingen over het geslachtsleven, en van het vonkje waarachtig godsdienstig besef, dat nog ergens schuilt in de Oostenrijkse gesocialiseerde burgerlijke arbeider. Het heeft dezelfde verdiensten als het eerste deel (vgl. Streven, mei) maar eerst thans overziet men de betekenis van dit werk: het brengt op scherpe wijze de sociale differentiëring van het geloofsleven naar de verschillende volkskarakters aan het licht. Het is daarom, behalve een interessante lectuur, ook een belangrijke documentatie voor het opbouwen van een psychologisch-sociale theorie van de godsdienstbeleving. Moge het de schrijver gegeven zijn, in een meer theoretische studie de volle vrucht uit zijn ervaringen te trekken.
H. Hoefnagels
| |
Varia
Hollenberg, Dr. P., Gerlacus van den Elsen Ord. Praem., Emancipator van de Noordbrabantse Boerenstand. - Zuid-Nederlandsche Drukkerij N.V., 's-Hertogenbosch, 1956, XII-388 pp.
Deze dissertatie is als deel III opgenomen in de ‘Bijdragen tot de sociale en economische Geschiedenis van het Zuiden van Nederland’, welke onder redactie van de professoren Rogier en van der Ven, alsmede van lector van den Eerenbeemt worden uitgegeven bij de Centrale Druk- | |
| |
kerij N.V., Arminiaanse plaats 9 te Nijmegen. Zij is blijkens het ‘Ten geleide’ van de Redactie dezer Bijdragen het resultaat van een bijna twintigjarig onderzoek en behandelt de ontwikkeling van de Noordbrabantse boerenstand rondom de figuur van de Norbertijn van den Elsen, die zich vanaf 1892 met hart en ziel heeft ingezet voor de noodlijdende landbouwers van zijn gewest. Geboren in 1853 te Gemert, bezoekt hij daar de vermaarde tweemans latijnse school (waarvan hij later ook de geschiedenis heeft geschreven), en trad in 1869 in de sinds 1857 te Heeswijk heropgerichte abdij van Berne. Na zijn priesterwijding was hij enige jaren werkzaam als kapelaan te Berlicum en schreef hij wekelijkse bijdragen in het Zondagsblad der H. Familie. In 1880 begon hij zijn lessen in Bijbelexegese en Kerkgeschiedenis (die dus ditmaal niet gecombineerd werd met Kerkelijk Recht, gelijk toen gebruikelijk was), maar de wetenschappelijke eisen moeten wel uiterst beperkt zijn geweest daar deze dubbele professor nog tijd overhield voor een aantal niet onverdienstelijke historische publicaties. Sinds 1886 nam hij bovendien nog de klassieke en de Nederlandse letteren waar aan het door hem gestichte abdij-gymnasium. En nog had daarmee deze felle man blijkbaar niet genoeg emplooi. Een jaar na de encycliek Rerum Novarum zond hij zijn eerste pleidooi de wereld in voor een boerenorganisatie, welke echter pas in 1896 in de Noordbrabantse Christelijke Boerenbond gestalte kreeg. Met spanning leest men het sterk zakelijk gehouden verhaal van de ellende op het platteland, van de uitzuigerij der vaak onontwikkelde en eigengereide zandboertjes door veekopers, winkeliers en pachtheren, maar
ook van de geduldige, wijze en onbaatzuchtige werkzaamheid van mannen als de Groningse onderwijzer P. van Hoek, die sinds 1891 als landbouwleraar in Brabant zulke grote verdienste heeft verworven door het propageren van de coöperaties en de landbouwcursussen. Een van de belangrijkste stichtingen was wel de Centrale Boerenleenbank te Eindhoven in 1898, waarover van den Elsen, vooral tegen de Limburgse promotor van de leenbanken, Th. van der Marck in, zijn eigen opinies had en heftig verdedigde met die eigenaardige mengeling van energie, praktisch doorzicht en boerse bekrompenheid, welke deze toch zo onbaatzuchtige strijder meer tegenstand en ellende hebben bezorgd dan hij dragen kon; zij hebben hem overigens ook overvloedig stof gegeven om zijn weekblad van den Noordbrabantschen Christelijken Boerenbond te vullen. Het valt niet te miskennen dat van den Elsen zijn talloze artikelen schreef vanuit een felle, persoonlijk ervaren bewogenheid met het ‘arme Brabant’, dat eeuwenlang was uitgemergeld en vertrapt. Fanatiek en demagogisch pakte hij zijn tegenstanders aan en al te gemakkelijk maakte hij hun bedoelingen verdacht in de ogen van de kleine boeren, die in hem hun onverschrokken voorvechter bewonderden, wiens profetische of dreigende taal hun uit het hart gegrepen was. Bij alle strijd om lotsverbetering van de boerenstand - in boteroorlog, eisen tot verbetering van pacht-, hypotheek- en erfrecht - waren het toch vooral de godsdienstige belangen van zijn volk, die van den Elsen tot zijn weergaloze activiteit voortdreven. Streng voor zichzelf en voor anderen, bezeten door zijn priesterlijke idealen, was hij een van die krachtfiguren, die pas volop tot hun recht komen onder de druk der tegenwerking. Hij sprong allesbehalve elegant om met zijn bestrijders en sloeg er met de klomp op, als uit een primitieve drift tot afweer. Toch voelt men onder het lezen van dit goed gedocumenteerde boek een stijgende sympathie voor deze pionier, die er blijkbaar
niet aan dacht zijn gebreken te bemantelen. Hij was tenslotte een man uit een stuk, een ridder zonder vrees of blaam. Naast Ariëns, Schaepman en Poels heeft hij zijn uitgebreide biografie, die tevens een stuk sociale en economische geschiedenis is geworden, ten volle verdiend. 20 april 1925 is hij in zijn geliefde abdij van Berne overleden.
Dr. J. Tesser
| |
Smedts, Mathieu, Geen tabak - geen hallelujah. - Foreholte, Voorhout, 1956, 188 pp., f 8.90.
In dit boek beschrijft Mathieu Smedts het leven van de laatste mensen uit de steentijd. Smedts is in Nieuw-Guinea, bij de Kepauku's aan de Wisselmeren. In het algemeen weten wij weinig van deze mensen af, die tot de primitiefste volkeren in de wereld behoren. Onze onkunde hierover is niet verwonderlijk wanneer men bedenkt, dat de woonplaats van de Kepauku's, het centrale bergland, alleen vanuit de lucht kan worden bereikt en dus uiterst geïsoleerd ligt. Het is de grote verdienste van Mathieu Smedts, dat hij in zijn boek Geen tabak - geen hallelujah een uiterst interessante schildering geeft van het leven en werken van de Kepau- | |
| |
ku's. Dit is daarom ook zo van belang omdat immers over enkele jaren, dank zij het Nederlands bestuur en dank zij de missie en de zending, de stenen bijl ook daar tot het verleden zal behoren. In die omstandigheden is het dan ook wel bijzonder nuttig dat de huidige toestand voor de historie is vastgelegd. Mathieu Smedts voert ons mee naar dit land der koppensnellers en kannibalen, naar het land waar op verschillende plaatsen een handjevol Europeanen, met Indo's en Papoea's, de afzondering delen, naar het land waar een klein voorval als het aankomen van de post het avontuur is van de week. Hij vertelt ons over de Kepauku's, over hun zeden en gewoonten, over hun magie en bijgeloof. Hij schildert ons op een voortreffelijke wijze de strijd die missionarissen en zendelingen moeten voeren om deze mensen allereerst te helpen in hun levensonderhoud. Pas daarna, als de levensstandaard opgevoerd is, kan aan het eigenlijke missiewerk worden begonnen. Deze noodzakelijke prioriteit van de vervulling van de materiële behoefte boven de geestelijke behoefte, vinden we terug in de titel van het boek. Een van de grote behoeften van de Kepauku's is het roken. Ze zijn bereid ziel en zaligheid te verkopen voor tabak. Omdat de missionarissen hen wel eens extra sigaretten gaven, waren zij de favorieten in de wedren
om de zielen van de Papoea's. Als de Papoea's 's zondags in de kerk kwamen zingen, kregen ze tabak. Een keer werd dit stopgezet, kregen ze geen tabak en het gevolg was.... ‘Geen hallelujah’ werd gezongen. Geen tabak - geen hallelujah is een boek dat wij iedereen willen aanbevelen, in het bijzonder hen die zich interesseren voor de situatie in een der achtergebleven gebiedsdelen, dat ons zo na aan het hart ligt: Nieuw-Guinea.
J. v. Lierde
| |
Brunet, G., Le Pari de Pascal. - Desclée de Brouwer, Parijs-Brugge, 1956, 140 pp., ing. Fr. 66.
Van de tien, twaalf grote fragmenten die de originele verzameling van Pascals Pensées uitmaken is de beroemde tekst die in de traditie de naam van pari ontving, voor de paleografen een kruis en een nachtmerrie voor de exegeten. De uitgave van Brunet zal voor beiden zeer nuttig zijn. Zij biedt ons het fac-simile van het handschrift, de letterlijke transcriptie er van, een overzicht van het handschrift en de daarbij behorende liassen en afschrift een uitvoerige ontleding en bespreking van de inhoud en tenslotte een moderne transcriptie die, wat de ordening betreft, rekening houdt met de vooraf geschetste gedachte-ontwikkeling.
J. Dax
| |
Steinmann, J., Léon Bloy. - Edit. du Cerf, Parijs, 1956, 460 pp., geïll.
Bij al hetgeen reeds over de schrijver van La Femme pauvre werd gepubliceerd, ontbrak nog steeds een leesbare biografie. Het boek van Steinmann vult deze leegte aan. In een opeenvolging van korte hoofdstukken wordt Bloy teruggeplaatst in zijn tijd en omgeving; daarbij wordt meestal gebruik gemaakt van zijn omvangrijke correspondentie. Dit geeft een zeer levendig beeld van de strijd, de teleurstellingen, de verwachtingen en de vreugden die Bloy's leven hebben getekend. Het boek is met sympathie en intiem begrip geschreven, waarbij echter nooit de noodzakelijke objectiviteit, die in geschriften over Bloy meestal ontbreekt, werd vergeten.
J. Dax
| |
Volk, Georg, Arznei für Leib und Seele. - J. Knecht, Frankfurt/M., 1956, 196 pp., geb. D.M. 7,80.
Zieke mensen, reconvalescenten, doch ook gezonde mensen zullen met vrucht dit kleine leesboek ter hand nemen. Het zal zeer zeker bijdragen tot de gezondmaking van hun gemoed. Men vindt er aangenaam geschreven hoofdstukjes in over de eenheid van ziel en lichaam, over de aangepaste houding van een christen tegenover de ziekte, over de bezoeken aan het ziekbed, over droefheid en de troost der tranen, over het hygiënisch nut van het vasten, van de ontspanning, van het goed ademen, over de inkeer en over de gezonde slaap. Een menslievende arts biedt ons aldus artsenij voor ziel en lichaam.
A. Snoeck
| |
Lethaby, W.R., Architecture, Nature & Magic. - G. Duckworth, Londen, 1956, 156 pp., geïll., geb. 16 sh.
Men kan zich de vraag stellen waarom men nu de artikelen van de bekende auteur W.R. Lethaby, in 1928 reeds in The Builder verschenen, opnieuw heeft uitgegeven, want de ideeën, die erin worden uiteengezet zijn sedert lang gemeengoed geworden en de argumenten waarop zij zijn gebaseerd zijn niet altijd goed gekozen. Deze opstellen zijn wel niet veel anders dan reacties van een overigens zeer verstandige lezer, op een aantal werken waarin de symbolische en magische
| |
| |
betekenis van oude kunstwerken in het licht wordt gesteld.
G. Bekaert
| |
Mühr, Alfred, Diamanten. - Uitg. Pax, Den Haag, 1956, 562 pp., f 12.50.
Toen bekend werd dat Soeta's dochter in het gelukkige bezit was geraakt van een geheimzinnige, stralende en fonkelende steen, begon volgens de legende tussen de heersers in het Ganges-gebied de eerste strijd om zijn bezit, een strijd, die zich telkens zou herhalen. Zo beschrijft de auteur in de daarop volgende hoofdstukken de gebeurtenissen en politieke verwikkelingen tussen prelaten en vorsten in de latere eeuwen, tot in onze tijd, waarbij steeds het begeerde bezit van bekende diamanten de inzet van de strijd is. Het boek eindigt met de strijd in de laatste eeuw in Zuid-Afrika tussen de diverse diamant-magnaten, ten einde in het bezit te geraken van de belangrijke diamantgroeven en in staat te zijn de prijs van de diamant op een bepaald niveau te handhaven. De uitgave is typografisch goed verzorgd en verlucht met enkele illustraties van bekende historische personen. In hoeverre het verhaal berust op de historie, valt niet na te gaan, daar geen bronnen vermeld worden.
L. von Motz
| |
Fattinger, R., Liturgisch-praktische Requisitenkunde. - Herder-Verlag, Freiburg, 1955, XIV-284 pp., geb. D.M. 15,80.
Allen die langs een of andere weg in aanraking zijn gekomen met de oprichting of de inrichting van een kerkgebouw zullen zich verheugen over het compendium dat R. Fattinger heeft opgesteld van de kerkelijke voorschriften, de liturgische gebruiken, de algemeen-aanvaarde gewoonten, de benodigdheden, de materialen die met de katholieke eredienst verband houden. In vorm van lexikon opgesteld, met een uitgebreid register, is dit boek zeer bruikbaar. Hoewel in een ruime en open geest opgemaakt moet de gebruiker toch voor ogen houden dat hier voorschriften zijn opgetekend, die interessant historisch materiaal uitmaken, maar die sinds lang door de kerkelijke praxis zijn voorbijgestreefd. Een te letterlijke interpretatie van wat in dit compendium werd vastgelegd zou in vele gevallen slechts leiden tot een hinderlijke verstarring. Wij wijzen hier als voorbeeld slechts op de kazuifelsnit. De klokvorm wordt als verboden aangegeven, waar in feite deze vorm reeds wordt aangewend in verscheiden bisschoppelijke en aartsbisschoppelijke kerken.
G. Bekaert
| |
Frankl, Prof. Dr. V., Theorie und Therapie der Neurosen. - Urban und Schwarzenberg, Wenen, 1956, VIII-200 pp., geb. D.M. 24.
S. hanteert, sinds zijn bevrijding uit het KZ in 1945, een zeer vruchtbare pen: de biografie van dit boek, de voetnoten en zelfs de omslagen getuigen daarvan. Als professor in de psychiatrie te Wenen bezit Frankl de uitzonderlijke gave om redekundig, helder en sierlijk zijn gedachten uiteen te zetten, en heeft hij zich een faam verworven tot in N. en Z. Amerika. Ook bij ons is hij geen onbekende. Voor het eerst biedt hij ons hier op vrij systematische wijze de synthese van zijn gedachten omtrent de neurosen en omtrent zijn befaamde logotherapie. Wie kennis nam van zijn vorige werken en artikelen, krijgt geen nieuwe inzichten. Het geheel munt uit door een helderheid, welke hier en daar een neiging vertoont tot een al te goedkoop simplisme, en zich te gemakkelijk bedient van de affirmatiekracht van een tot inflatie geneigde persoonlijkheid. Artsen en zelfs theologen zullen het boek met vrucht doornemen, en er het goede uit puren, tot voordeel van de gehele mens.
A. Snoeck
| |
Hoggart, Richard, The Uses of Literacy. - Chatto and Windus, London, 1957, 319 pp., 25 sh.
De ondertitel van dit hoogst interessante boek luidt: Aspects of working-class life, with special reference to publications and entertainments. Hiermede zijn ook de twee delen van deze sociale studie aangegeven. In het eerste deel toch behandelt schr. op zeer suggestieve wijze de geaardheid van de Engelse arbeidersklassen: haar gebondenheid aan de buurt, haar clan-instinct en bijgevolg wantrouwen tegenover iedere andere maatschappelijke klasse, haar houding ten opzichte van ouders, haar home, en vooral haar tweede home, de kroeg, enz. In het tweede deel bestudeert hij dan het type dag- en weekblad dat deze arbeider leest: zoals te verwachten valt, indien men ten minste iets af weet van de Engelse pers, is het beeld van een alarmerende vunzigheid gedrenkt in een naar soort sentimentaliteit. Lezing van dit boek roept herhaaldelijk te binnen de gewaarschuwde man die voor twee telt; in eigen land zien we immers steeds duidelijker sporen van Engelse pers-methode en persinvloed. Wat gewetenloze journalistiek aan drek kan produceren, treedt uit deze studie in alle helderheid naar voren.
W. Peters
| |
| |
| |
Haensch, Günther, Internationale Terminologie. - R. Möller-Verlag, Stuttgart, z.j., 180 pp.
Dit boekje voorziet op geslaagde wijze in een behoefte die meer en meer gevoeld wordt door ieder die beroepshalve verplicht is teksten in verband met de internationale politiek te bestuderen of te schrijven. G. Haensch, gewezen hoofd van de vertaaldienst bij de E.G.K.S., bezorgt eerst een woordenlijst waarin de termen in logisch verband, telkens in vier talen worden omgezet (Duits, Engels, Frans en Spaans). Daarop volgt een index in elk dezer vier talen, die de bruikbaarheid van het werk aanzienlijk verhoogt. De termen hebben betrekking op het volkenrecht, de diplomatie, de internationale betrekkingen en de internationale organisaties.
M. Grammens
| |
Starkie, Walter, Auf Zigeunerspuren (von Magie und Musik, Spiel und Kult der Zigeuner in Geschichte und Gegenwart). Vert. uit het Engels. - Uitg. Carl Hanser Verlag, München, 318 pp., 69 foto's, 14 muziekvoorbeelden, ± f 18, D.M. 18.50.
Bijzondere aandacht willen wij vragen voor dit boek, dat ons voert naar de mysterieuze en zo onbekende zigeunerwereld. Starkie neemt ons mee op een zigeunerbedevaart naar de Provence, hij bezoekt de Paasfeesten in Spanje en laat de zigeuners dansen onder de bruggen van Barcelona. Wie inzicht wil krijgen in het zigeunerdom, vindt in dit boek een standaardwerk. De opmerkingen over de muziek, met notenschrift verduidelijkt, zijn bovendien interessant voor alle muziekliefhebbers, terwijl de beschrijvingen van Hongarije, de Provence en vooral Spanje (want de auteur schenkt speciaal aan zijn Spaanse ervaringen aandacht) belangwekkend zijn voor ieder die deze landstreken kent of wil leren kennen. Het boek is uiteraard niet bestemd voor kinderen. Enkele passages over religieuze kwesties dienen bovendien van een vraagteken voorzien te worden. Een boek, dat het predicaat ‘interessant’ volkomen verdient.
Dr. L. v. Egeraat
| |
The Direction of Nuns. - Blackfriars, London, 1956, 259 pp., 16 sh. 6 d.
De lezingen, die in 1953 te Parijs gehouden werden tijdens een congres van priesters, speciaal met de leiding van vrouwelijke religieuzen belast, en nu in een Engelse vertaling zijn gepubliceerd, vormen een belangrijke bijdrage tot diepere kennis van het religieuze leven. Ze zijn niet alle even belangrijk; de opstellen met meer geschiedkundige en juridische inslag worden overtroffen door enkele uitmuntende theologische verhandelingen over het kloosterleven. Reeds de lezingen van de twee Dominicanen Plé en Carpenter maken deze verzameling tot een kostbaar en nuttig bezit.
W. Peters
| |
Morrison, L.W., Wines and Spirits. - Pelican Books, 1957, 320 pp., 5 sh.
De ondertitel doet de lezer reeds watertanden: a survey of the making of wines and of whiskey, brandy, rum, gin and the lesser known spirits. Maar daarbij komt nog: a section on liqueurs and cocktails, and observations on the quality and prices of alcoholic drinks. Maar het boek bevat ook aanwijzingen hoe men wijn moet leren drinken, geeft een beschrijving van de meest beroemde wijngaarden ter wereld en hun geschiedenis, en daalt zelfs af tot de wijnfles en het wijnglas. Het geheel heeft iets van een encyclopedie op het gebied van alcoholische dranken, wetenschappelijk, maar nog meer op de praktijk gericht. Voor sommigen misschien wel een belangrijk boekje!
W. Peters
| |
Hadriga, F., Kinder ohne Eltern? Erziehungsprobleme berufstätiger Eltern. - Verlag Herder, Wien, 1956, 139 pp., S. 24.80 en DM. 4.80.
Een groot deel van de Oostenrijkse jeugd wordt door ernstige gevaren bedreigd, omdat de kinderen te weinig door een huiselijk milieu worden opgevangen. Hierbij spelen eigen Oostenrijkse problemen een rol, zoals de beperking van de schooluren tot de ochtend, het grote aantal vaderloze kinderen en de deelname van veel vrouwen aan beroepsarbeid. De auteur pleit voor de oprichting van opvoedkundige instituten, die de kinderen 's middags opvangen en waar zij bij studie en ontspanning leiding krijgen.
J.M. Kijm
| |
Klauser, Theodor, Petite histoire de la liturgie occidentale, vert. M. Zemb. - Edit. du Cerf, Parijs, 1956, 144 pp.
Twee opstellen van de bekende Duitse liturgist. In het eerste krijgen wij een levendig en suggestief overzicht van de ontwikkeling der misliturgie. Het tweede geeft de directieven voor een liturgisch verantwoorde kerkenbouw, zoals Klauser ze in opdracht van de Duitse bisschoppen heeft uitgewerkt.
J. Allary
|
|