| |
| |
| |
[1957, nummer 9]
Dr. W. Peters S.J.
De bevrijding van het Mysterie
WANNEER wij spreken van de bevrijding van het mysterie, geven we daarmede te kennen dat het mysterie gebonden is, in boeien ligt. In het geestelijk leven van vele christenen, zo niet in het leven van de kerk, kan het mysterie zich niet vrij bewegen; misschien dat we zelfs moeten zeggen dat er geen plaats meer is voor het echte geheim. We geloven niet dat het moeilijk is om dit te constateren. Een merkwaardige reactie op de vele verschuivingen en vernieuwingen in de kerk verdient daarom onze bijzondere aandacht.
Niemand is blind voor een zekere vernieuwingsdrang op allerlei gebied; de resultaten toch dringen zich onontkoombaar aan ons op. We denken aan nieuwe voorschriften omtrent het nuchter-zijn voor de H. Communie, aan een mildere vastenpraktijk, aan uitzonderingen op het celibaat der priesters, enz. Op het devotionele terrein zien wij een verminderde belangstelling voor traditionele vroomheidsoefeningen als kruisweg en lof, adventsconferenties en lijdensmeditaties, H. Hartdevotie, aflaten verdienen, enz. Hier sluit onmiddellijk bij aan een vernieuwde belangstelling voor de liturgie, die zich vruchtbaar getoond heeft nu de avondmis vrij gewoon geworden is, nu het gebruik van de moedertaal op bescheiden schaal is toegestaan, nu positie van het altaar en stand van de priester zich beginnen te verschuiven, enz. Ingrijpender van aard zijn de vernieuwingen, of juister de accentverschuivingen op dogmatisch terrein, en we denken hierbij aan uitdrukkingen als corpus mysticum, eschatologie, de goddelijke ontmoeting en dialoog, de exinanitio of ontlediging, enz. Daarbij kan niet vergeten worden hoe de verklaring van het Oude Testament vaak geheel nieuwe geluiden doet horen: men leze slechts Renckens' Israëls Visie op het Verleden. Het is niet verwonderlijk dat deze en dergelijke verschuivingen allerlei vraagstukken aan de orde stellen, die in voorbije dagen als vrij probleemloos werden gezien: de omgang met andersdenkenden, de coëducatie, gewetensvorming en eigen verantwoordelijkheid, gezagsaanvaarding, enz.
De vernieuwingen, min of meer belangrijk, komen in snel tempo het leven van de christen binnen en brengen met zich maar al te duidelijk aanwijzingen mee dat het einde van deze vernieuwingsfase nog geenszins in zicht is. Het cumulatieve effect nu van al dit nieuwe is bij velen een gevoel van onwennigheid en onzekerheid. ‘Vroeger wist je waar je aan toe was, maar tegenwoordig! soms lijkt het wel een ander geloof!’ Of anders uitgedrukt: vroeger was het allemaal eenvoudig en duidelijk:
| |
| |
je geloofde wat de kerk je voorhield te geloven, en je deed wat paus, bisschoppen en priesters zeiden, en daarmede was het in orde. - Nu verraadt een dergelijke reactie een sterk vernatuurlijkte instelling; het hoogste in het leven schijnt te zijn: weten waar je aan toe bent, d.w.z. zich voor onaangename verrassingen te hoeden. Dit betekent dan veelal het zich veilig stellen tegen eeuwige straffen; en het vermijden van de hel wordt dan identiek geacht met het verwerven van de hemel.
Deze instelling wijst duidelijk op een diep verlangen naar de veilige weg en naar de oplossing van onvoorziene moeilijkheden. Ze zoekt het verlossende antwoord op alle kwellende vragen; ze accepteert het vrome advies, met vlotheid gegeven in het grote leed; ze is tevreden met de methode en het systeem, ze onderwerpt zich van harte aan een voorgehouden schema; zij laat geen ruimte voor onzekerheid of onrust, ze wil veiligheid. Maar deze instelling biedt ook geen plaats voor het mysterie. Inderdaad wordt het mysterie wel aanvaard, maar dit aanvaarden heeft niet zo zeer betrekking op het ons door God geopenbaarde geheim, alswel op het gezag dat het geheim te geloven voorhoudt of oplegt. Het geheim zelf gaat als het ware schuil achter gezagsuitoefening en gezagsaanvaarding; soms kan het zo ver komen dat het zich ernstig bezinnen op het geheim ervaren wordt als een soort ontrouw jegens het gezag. Het geheim zelf is iets levenloos geworden, en daarmede is het tot zekere hoogte ook onschadelijk gemaakt. Het kan nu niet vragen stellen waarop geen antwoord gegeven kan worden; het kan ons nu niet buiten het vertrouwde stramien van aanvaarde leerstukken en op ons genomen godsdienstpraktijken voeren. Het kan onze zekerheid en veiligheid niet storen. We hebben het geheim gereduceerd tot woord, term of formule, en hebben het daarmede aan banden gelegd.
Zelfs kan het geheim niet steeds tamelijk verstandloos worden aanvaard; het wordt menigmaal ook vermeden. Dit dateert niet van vandaag of gisteren, maar gaat terug op de rampzalige scheiding der geesten die we de reformatie noemen. Deze scheiding bracht de controverse in alle felheid voort, maar controverse betekent steeds verstand tegen verstand, argument tegen argument, bewijs tegen bewijs. Op zijn gunstigst kan er nu gedelibereerd worden over het bestaan van een geheim of een bepaald aspect ervan; het mysterie zelf kan nimmer voorwerp zijn van menselijk geredeneer of geredetwist. Het geheim is er immers niet om geanalyseerd te worden, maar moet beleefd worden. Analyse en discussie dwingen het geheim in een accurate formulering, maar dit alles ligt niet op het gebied van het bovennatuurlijk geopenbaarde zelf. Het geheim wordt het laboratorium in gehaald: het ontleedmes doet hier de rest; maar het kan slechts leven en openbloeien in de zuivere lucht
| |
| |
van beleefd geloof. Waar dus de controverse in alle bitterheid het christelijk leven werd binnengevoerd, was daar steeds het onvermijdelijke gevaar aanwezig dat praten over het geheim de gemoederen zo beheerste, dat de belevenis ervan ten sterkste werd aangetast. Het doet ons onwillekeurig denken aan de Anneke Beekman-geschiedenis: we weten niet of het kind nog leeft, in geen geval speelt het een rol van betekenis, ook al beweert men dat het juist om het kind gaat. Inderdaad, het ging allemaal om het geheim. Doch het geheim naar zijn diepste inhoud, d.w.z. als door God ten behoeve van de mens geopenbaard, werd vermeden.
Nog een andere oorzaak is er aan te wijzen die verklaart hoe het geheim zelf aan banden werd gelegd, zodat het zo weinig levend, en nog minder leven-wekkend was. Sinds de reformatie, maar vooral in de laatste honderd jaren, is de wetenschappelijke bestudering van alle openbaringsgegevens een voorname plaats gaan innemen in de theologische vorming van de priester. De zg. wetenschappelijke methode, en wel voornamelijk zoals deze onder Duitse invloed zich ontwikkelde, werd, om overigens verklaarbare redenen, zonder voldoende critische discriminatie door de vaktheologen overgenomen. Nu is het gevaar van een wetenschappelijke methode en van ieder wetenschappelijk apparaat, zoals dat heet, dat zij gehanteerd gaan worden als waarden op zich, onafhankelijk van verkregen resultaten. Hun bruikbaarheid en dienstbaarheid als instrument is maar al te vaak een factor die niet ter sprake gebracht mag worden: dit verraadt immers een utilitaire instelling, die ware wetenschap vreemd is! Het gevolg is dat de meest futiele vondsten worden geregistreerd, dikwijls zonder enige relatie tot het leven van de mens. Vele werken, b.v. op filologisch terrein, treffen ons nu als povere vrucht van een overdreven wetenschapsdorst, waarbij iedere proportie tussen bestede energie en verkregen resultaat ontbreekt. Een groter nadeel van dergelijke wetenschapsverering lijkt ons, dat het beoefenen van de wetenschap zich steeds beweegt op zuiver verstandelijk terrein. De menselijke geest met zijn intuïtie is hier een waardeloze factor, en nimmer mag als voorwerp van de wetenschap het mysterie, of zelfs het bestaan ervan, gesteld worden. Het geheim is niet zo zeer een aanmaning tot de wetenschap om bescheiden te zijn en zich te herinneren dat ‘there are more things in heaven and on earth than are dreamed of in our philosophy’, als wel een aantasten van een onaantastbare superioriteit van de wetenschap als zodanig. Welnu, het overnemen van zulk een
wetenschappelijke methode en wetenschappelijke instelling bij het bestuderen van de openbaring - en dit ten koste van het benaderen van haar geheimen door de gehele mens, hoofd én hart, natuur én
| |
| |
bovennatuur - leidt er onherroepelijk toe dat het geheim uit de theologie geëlimineerd wordt, let wel als realiteit. Als notie en term zal het zijn plaats blijven behouden, en het is bekend hoe enerzijds de theologie als wetenschap al te vaak gereduceerd is tot een vaardig werken met noties en woorden, hoe anderzijds de steeds verder doorwerkende invloed van Newman juist hierom zo heilzaam is, dat hij de werkelijkheid van het mysterie achter de noties vandaan haalt, en aldus het geheim weer herstelt en tot nieuw leven wekt.
Een laatste oorzaak waarom het geheim zulk een armzalig bestaan leidt in het bewuste christelijke leven moet gevonden worden in de onjuiste houding van de moderne mens tegenover het geheim. Hij is kind van de renaissance. Maar de renaissance kweekte de mens die aan zich de gehele wereld wil onderwerpen. Ook de schatten van kennis en wetenschap zullen door hem worden geopend. Een niet-weten, en dus een bekennen van beperking en onkunde, aanvaardt hij niet, tenzij in alleruiterste noodzaak. Maar een mysterie betekent steeds een niet-weten, en nog erger, een niet-kunnen-weten. Dit ligt deze moderne mens niet. Bijgevolg zal hij zulk niet-weten óf voorkomen of oplossen. Dit geschiedt door het geheim te ontlopen, en de eenvoudigste weg hier is te ontkennen dat er zo iets ongerijmds en mens-onwaardigs ook maar zou kunnen bestaan. Of hij maakt het erkende geheim tot een stel hanteerbare noties en brengt het terug tot menselijke proporties. Hij maakt van het geheim iets menselijks in een hogere macht verheven. Het geheim wordt geconstrueerd naar analogie van menselijke situatie, handeling of gedragslijn; maar het menselijke, zelfs tot de nde macht verheven, geeft nog geen goddelijk geheim. Op deze wijze wordt God, zonde, geluk, liefde, leven, geloof, enz. begrijpelijk gemaakt. De eerbied en de bescheidenheid echter, aan alle geheim verschuldigd, is zoek. De kille hand van de wetenschap tast hiermede het ware leven aan, en het is dezelfde kille hand die we bespeuren, wanneer de wetenschap een bloem aanraakt en deze maakt tot een samenstel van wortels, stengel en bloembladeren, of een oude heuvel aanraakt en deze maakt tot een interessant specimen van geologische lagen, en dan meent bloem of heuvel te kennen. Op deze wijze wordt alle mysterie geëlimineerd, natuurlijk en bovennatuurlijk. Alles past nu, alles is wetenschappelijk verantwoord, de mens beheerst het leven. Er is nu geen reden meer om angstig te zijn, want angst is onredelijk:
hij wijst immers uit naar iets dat groter is dan de mens, dat de mens niet aan kan. Maar de renaissance-mens moet alles aan kunnen, ook het goddelijke en eeuwige. We weten ons heer in eigen huis, en geen mysterie zal onze rust en veiligheid verstoren.
| |
| |
Het leven wordt zonder twijfel vereenvoudigd door het geheim er uit te bannen; in zekere zin wordt alles ook helderder. Maar dergelijke eenvoud en helderheid betekenen ook een verarming, en wel ten dode toe. Twee wereldoorlogen, met er tussen en er na een dubieuze vrede en een onheilspellend donkere toekomst, zorgen er voor, beter dan de scherpzinnigste redenering, dat vele mensen diep geschokt worden in hun zekerheid en zelfvoldaanheid. Zij worden gedwongen toe te geven in het donker te staan, terwijl zij meenden in eeuwig licht rond te wandelen. Zij bevroeden dat zij iets zeer wezenlijks totaal vergeten en gemist hebben; juister nog: zij hopen dat er ergens iets meer is dan zij tot nu toe meekregen of ontdekten. Waar deze hoop niet is, is er enkel valse zekerheid, of afschuwelijke angst voor de toekomst en voor het leven. Wie deze angst ervaren, geven getuigenis van hun eerlijkheid: ze willen niet opzettelijk blind zijn. Waar de hoop leeft dat er ergens nog iets onontdekt is, is er soms het ongeduld met hen die het vlotte antwoord steeds bij de hand hebben, die levensproblemen en honderden moeilijkheden, ook op het terrein van het geloof, op rekening schuiven van een gebrek aan eenvoud en volgzaamheid. Dezelfde hoop zet aan het zoeken; en dit serieuze zoeken is het begin van het nieuwe licht. Een dergelijk zoeken immers duidt er reeds op dat de zoekende mens eigen beperkingen weet te aanvaarden; het niet uit de weg gaan voor, en het niet bezwijken onder, de duizend moeilijkheden tegen het geloof, waarover Newman sprak, is niet alleen een nederige bekentenis van eigen beperking en eigen niet-weten, het is ook een diep buigen voor het geheim aller geheimen: God zelf, Die nimmer door een mensengeest omvat kan worden. Besef van ontoereikendheid en onvoldaanheid zijn daarom de noodzakelijke voorwaarden tot vrijmaking van het gebonden mysterie zoals zij ook een voorname factor uitmaken van de vernieuwingsdrang in de kerk van deze tijden.
Als vanzelf dringt zich hier de vraag naar voren hoe het proces van dit tot nieuw leven komen van het mysterie verloopt. Hoe treedt het beleefde geheim weer het leven van de ware christen binnen? langs welke wegen zal het zich het gunstigst kunnen ontwikkelen? of heel concreet: wat moeten we doen om het geheim te bevrijden, te doen leven?
Het zijn begrijpelijke vragen, maar ze zijn zeer verraderlijk. Zij drijven ons als het ware de bekoring in om de zoekende mens een schema aan de hand te doen, een methode te leren.... maar schema en methode verstikken het geheim. Geen geheim kan veroverd worden, hoe dan ook. Het geheim moet aanvaard worden; en aanvaarding van het geheim betekent bevrijding van het geheim. Maar deze aanvaarding zelf is
| |
| |
een geheim en gehuld in duisternis. De aanvaarding van het geheim toch impliceert die honderden moeilijkheden van Newman waarvoor we geen oplossing weten; ongemerkt ervaren we dat we rondwandelen in raadsels en zien als in wazige spiegels, en we geloven, d.w.z. we buigen hoofd en hart voor een zich openbarende God, Die ons echter geenszins opneemt in eigen ontoegankelijk licht. We mogen ons dan ook niet laten verleiden om op bovengestelde vragen een concreet, positief antwoord te geven. Er is geen methode en geen systeem tot herontdekking van het geheim: tenzij luisteren naar God zelf, Die alleen Zichzelf openbaren kan en daarmede alle geheim. We mogen o.i. enkel wijzen op bepaalde factoren die een hinderlijke invloed uitoefenen op de her-beleving van het geheim, en die daarom vermeden moeten worden. Zo zal begrijpelijkerwijs de christenmens de bekoring tot denkluiheid en gemakzucht moeten overwinnen; het is geen deugd moeilijkheden te schuwen of vlug uit de weg te gaan: God vraagt van ons een redelijke eredienst (Rom. 12, 1). Hij moet zich niet van zijn stuk laten brengen wanneer er vele moeilijkheden blijven; hij moet durven aanvaarden dat zijn geloof een duister geloof is en zijn God een God van veel ergernis: God heeft niet alles aan ons bloot gelegd. Hij mag niet opgeven: het zal altijd een kwestie zijn van zoeken en vragen en kloppen, en ofschoon er gegeven en gevonden zal worden, en de deur open gedaan zal worden, staan tijd en uur hiervan nergens vermeld. Deze afhankelijkheid moet eveneens als geheim beleefd worden. De nieuwe christen moet vooral niet terugschrikken voor een onzekere toekomst; we bedoelen hiermede dat ook ons eigen leven een diep geheim is, en God alleen kan ons dit ontsluieren. Daarom moet de mens durven verzaken aan die ingeboren tendens om het leven in eigen hand te houden, zelf het initiatief te behouden: hij moet de sprong wagen het duister in van Gods geheim betreffende zijn eigen leven
en eigen toekomst.
Wij constateerden bij het begin van deze beschouwing dat de zekerheid en veiligheid van velen wordt aangetast door vernieuwingen binnen de kerk op allerlei terrein. Wij gaven het ook als onze mening dat deze vernieuwingen in allernauwst verband staan met het her-ontdekte en opnieuw beleefde geheim. Waar men echter zou verwachten dat dit vinden van de waarheid van het geheim in tijden van veel verwarring en zorg zekerheid en vastheid met zich mee brengen, blijkt uit ons betoog dat eerder het tegenovergestelde te verwachten is: het her-ontdekte geheim betekent zeer vele moeilijkheden, raadsels en duisternis. Inderdaad, maar dit is niet hetzelfde als onzekerheid, of om Newmans woord te gebruiken: twijfel. Het wijst enkel uit naar het geheim; het anders
| |
| |
willen behelst weer het verbannen van het geheim. We mogen het ook anders zeggen: geloven is moeilijk, zo moeilijk dat wij dit van de ene kant alleen kunnen krachtens Gods bijzondere hulp, en van de andere kant dit beloond zien door niets minder dan eeuwig leven: maar uit zulk een beloning laat zich afleiden hoe zwaar hetgeen God van ons vraagt wel zijn kan.
Ons betoog is ook een pleidooi om de bestaande vernieuwingsdrang niet onmiddellijk af te wijzen, maar deze met begrip en sympathie tegemoet te treden. Niet iedere vernieuwing is noodzakelijk een verbetering, maar waar de vernieuwing gedragen wordt door een verlangen om het geheim te ontdekken en inniger te beleven, is er altijd winst. Vernieuwingen en accentverschuivingen op velerlei gebied moeten dan ook niet benaderd worden door de natuurlijke mens: hij zal immers nooit wat van Gods Geest is kunnen vatten. Zoals 's mensen geest alleen in staat is eigen gedachten te kennen en, zover mogelijk, eigen diepten te doorgronden, zo kan niemand de gedachten en diepten Gods kennen tenzij de Geest. Welnu, deze Geest van God hebben wij ontvangen, ten einde te kennen wat ons door God genadig is geschonken. Aldus Paulus in zijn eerste Korinthiërsbrief (2, 11 vlg.). Waar deze Geest niet is, is enkel de natuurlijke mens en blijft het geheim in zware boeien.
|
|