| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Verheul, O.S.B., Dom Dr. Ambrosius, Het Paasmysterie. - J.J. Romen & Zonen, Roermond-Maaseik, 1957, 144 pp., f 5.-.
Wij mogen Dom Verheul dankbaar zijn, dat hij dit ‘bezinningsboekje voor priester en leek’ heeft gepubliceerd als een omwerking en uitdieping van de artikelen die hij vorig jaar (1956) her en der liet verschijnen. Vooral het eerste deel achten wij waardevol, waar schr. het Paasmysterie belicht vanuit de H. Schrift en de Liturgie. De rijke teksten uit de liturgie der Goede Week vinden hier een harmonische verwerking. Ook in het derde deel, de behandeling der riten, blijft schr. allerminst staan bij de ‘techniek’, maar hij verstaat het aan de ceremonies de hun verschuldigde diepgang te verlenen. Van harte aanbevolen aan ieder die het Paasfeest tot zijn levensbezit wil maken.
A.C. Heymans
| |
Vita. Handboeken van Godsdienst: 6e kl.: G. De Bondt, Credo. - 5e kl.: F. Hofmans, Totdat Hij komt. - 3e kl.: P. Pas, Jezus Christus. - Uitgeverij Patmos, Antwerpen, 1956, 140-232 en 190 pp., geïll., ing. Fr. 60-75 en 65.
Dit zijn de eerste drie delen van een nieuwe reeks godsdiensthandboeken voor het M.O., samengesteld door seculiere priesters uit verschillende bisdommen, o.l.v. E.H. Dr. P. Pas. De drie nog te verschijnen delen zijn aangekondigd voor 15 april 1957. De reeks ademt ongetwijfeld een frisse geest. De schrijvers bedoelen allen een aantrekkelijk en vlot leesbaar handboek voor te leggen, dat tevens door allerhande proefvragen en werkopgaven (‘exploraties’) een echt werkboek wil zijn. Het treft bijzonder hoe de leerlingen worden aangesproken, al kan van didactisch standpunt uit de vraag worden gesteld, of deze aanspraak bij voorkeur van het handboek of allereerst van de leraar dient uit te gaan. De ervaring bij het gebruik zal ook hier moeten meespreken. Een meer gedetailleerde beoordeling zoeke de lezer in catechetische tijdschriften. Een paar bedenkingen toch. Waarom benadert E.H. De Bondt het bestaan van God (hst. I) niet méér, en wel allereerst, van uit het geloof. In hst. II blijft de (scholastische) definitie van het mysterie stellig te negatief. De 90 blz. bijbelse geschiedenis van Prof. Hofmans zijn merkwaardig: wetenschappelijk verantwoord - toch wel iets té zwaar voor deze vijfdelingen! -, en zeer religieus geschreven. Jammer echter dat de band met de sacramenten, de eigenlijke leerstof, minder belangrijk werd geacht. Dat deze nieuwe reeks duidelijk schatplichtig is aan het catechetisch pionierswerk van anderen, en volledig aanleunt bij het catechetisch renouveau van deze tijd, hoeft niet verder te worden toegelicht. Aan de leraar, zijn methode aan te passen bij deze nieuwe reeks, waarin de verleiding van de ‘leesles’ zeker niet denkbeeldig wordt. Ook voor de leraar immers geldt het motto van de reeks: godsdienst is in de eerste plaats leven, d.w.z. wat hem betreft, getuigenis afleggen voor de werkelijkheden van het heil.
J.M. Tison
| |
Keet, Joseph, pr., Eenzaam in de nacht. - Uitgeverij Foreholte, Voorhout; 't Groeit, Antwerpen, 1957, 88 pp., f 4.50.
Het wordt langzamerhand gewoonte dat de lijdensmeditaties, die jaarlijks voor de K.R.O. gehouden worden, in druk verschijnen. Onder de velen, die ze beluisterd hebben, zullen er talrijken zijn voor wie de lezing een dankbare herinnering zijn zal aan het gesproken woord met zijn verschillende schakeringen. In zoverre is een uitgave dan ook gerechtvaardigd. Een andere vraag is of de ‘literatuur’ over de lijdensmeditaties hiermee verrijkt wordt. In Eenzaam in de nacht valt te prijzen dat het inderdaad meditaties over het lijden van Onze Heer zijn en dat er niet gestreefd is naar sensationele en pikante toepassingen. Zij stemmen tot nadenken en bidden; dat is een grote verdienste. De uitgave is keurig en stijlvol verzorgd.
C.M.
| |
Schoonenberg, S.J., Dr. P., Het geloof van ons doopsel. Dl. II: Jezus, de Christus, de zoon Gods. - L.C.G. Malmberg, Den Bosch, 1957, 269 pp., f 9.50.
Het tweede deel van Het geloof van ons doopsel behandelt in 268 pp. het tweede geloofsartikel: ‘Jesus Christus, zijn enige Zoon, onze Heer’. Heilshistorisch wordt hiermee tegelijkertijd de overgang gemaakt van het Oude naar het Nieuwe verbond. Toch wordt vooraf het godsbeeld van het O.T. (dl. I) aangevuld door uitvoerige overzichten van de Oudtest. heilsgeschiedenis (en van het literair getuigenis daaromtrent) in het licht van
| |
| |
de komende en verwachte Heiland (p. 42-46; 46-88; 90-112; 169-178). De behandeling van het eigenlijke thema geschiedt aan de hand van drie trefwoorden: ‘Jesus’ (Jesus als mens en temidden der menselijke geschiedenis: hoofdstuk 1); ‘Christus’ (Jesus als de Messias, waarbij tegelijkertijd op indringende en zeer belangwekkende wijze over de tekenen van zijn zending wordt gesproken: hoofdstuk 2); ‘Zoon Gods’ (Jesus als Gods enige Zoon, met tegelijk een goed uitgewerkte behandeling van de titel ‘Heer’: hoofdstuk 3). Het geheel vindt zijn afsluiting door het nagaan van het verband tussen het eerste geloofsartikel (de Vader) en het tweede (de Zoon), waarbij de bemerkingen rond de Vader als God reeds van het Oude Verbond en de totale betrokkenheid van de Zoon op Hem ook voor godsvrucht en catechetiek van regelrecht belang zijn (cf. p. 243 v.). Met de voortgang van zijn grootse onderneming (hoeveel delen zouden het uiteindelijk worden?) wint de schr. aan kracht: het Nederlands is verzorgder, het verband geserreerder, de gedachtengang gemakkelijker te volgen dan in dl I. Hij blijft overigens de docent ook al wil hij in ‘dialoog’ schrijven. Apologeet wil hij in dit boek niet zijn, maar ook onder dit opzicht is de natuur nog al eens sterker dan de leer.
Zijn genuanceerd afwegen is me ook nu weer opgevallen, soms zozeer dat hij soms dat wat hij met de ene hand gaf met de andere weer schijnt terug te nemen. In ieder geval zal men b.v. goed doen om wat schr. zegt over natuurlijk geloof (p. 20) en over bewijzende tekenen (139 vv.) te lezen in het licht van de lange noot op p. 145. De verrassende en lichtgevende bemerkingen over de lichamelijke staat der verheerlijking (p. 22 vv.) worden misschien toch weer te veel gerelativeerd op p. 24 v. (alle verschijningen van de verrezen Heer veronderstellen toch of stichten persoonsgemeenschap en zijn wel daarom tot een zo specifieke kring beperkt). Het profetisch licht wordt terecht zeer nauw verbonden met het geloofslicht, maar wat de beperkende toevoegnig ‘charismatisch gegeven’ (p. 171) nu precies moet, is me niet recht duidelijk geworden.
Wijsgerig-fenomenologische beschouwingen krijgen hun gepaste plaats, maar worden voor mijn besef ook wel eens weer al te schematisch (evenals in deel I) naar hun ‘eigen’ gebied (buiten de theologie) teruggedrongen (vgl. b.v. p. 250 v.). De exegese komt tot mijn vreugde (evenals in deel I) behoorlijk aan haar trekken. Men bemerkt echter aan de gehele sfeer der behandeling, dat schr. - met veel akribie overigens - put uit gegevens van anderen. Ik noem enkel voorbeelden. Het meest storend is voor mijn besef, dat het onderscheid tussen wat Jesus heeft gezegd en bedoeld en tussen wat onze evangelieen bieden nergens consequent functioneert. Ik geef toe, dat dit een moeilijke zaak is, die de schr. ook voor vele verwikkelingen zou hebben geplaatst, maar zoals het nu ligt blijft de argumentatie meerdere malen onzeker of zelfs dubieus. De synoptische evangelieën zijn overigens te eng gevat, wanneer men ze exclusief ‘in dienst van de leer’ (p. 39) stelt, en hun gezamenlijk teruggaan op een aramese oer-Mattheus is allesbehalve ‘algemeen erkend’ (p. 36). Sceptisch sta ik ook tegenover het Petrinisch en Paulinisch Christusbeeld, dat schr. in de Handelingen meent te kunnen onderkennen (p. 34 vv.) en nog sterker tegenover Johannes de Doper als degene, die het thema van de Mensenzoon en van de Jahwehknecht bijeen zou hebben gebracht (p. 111). De behandeling van het O.T. rust op de onderscheiding - à la Renckens - van een carnale en een geestelijke vervulling der beloften, een draagvlak, dat misschien toch niet sterk genoeg is en te schematiserend van opzet om het geheel te dragen. Een totaalbeeld der eschatologische verwachtingen komt niet uit de verf (door de toespitsing op de Messias). In ieder geval zou ik 2 Sam. 7 niet graag het ‘uitgangspunt van alle profetie’ noemen (p. 72), terwijl schr. gevaar loopt het onrechtstreekse messiaanse te verengen tot wat typologisch op de Messias betrokken
is (p. 96). Zowel exegetisch als dogmatisch bevat het boek echter een grote rijkdom aan gedachten in zorgvuldig afgewogen en doordachte vorm. Het verschijnen is voor ons Nederlands taalgebied een belangrijk gebeuren.
J. Weterman
| |
Meier, Emil, Reifen des christlichen Menschen. - Benziger-Verlag, Einsiedeln, 1956, 230 pp., Zw. Fr. 8,90.
De grondvisie van de schr. wordt zeer goed weergegeven door de titel der eerste overweging ‘Bejahung des Lebens’: een christen gaat niet gebukt onder het leven maar heeft alle reden tot hoop. Dit wil echter niet zeggen dat het christelijk ideaal een naïef en levenslustig optimisme zou zijn. Lijden, strijd en zonde zijn ook het aandeel van de mens - maar juist daarvan heeft Christus 'dood ons verlost.
| |
| |
Dank zij het vasthouden van deze beide polen der christelijke levenshouding is schr. erin geslaagd een levensvisie te schetsen waarin mens en God, aardse en hemelse werkelijkheid, levensvolheid en zondebewustzijn harmonisch worden verbonden. Dit is volgens schr. de levensvisie van de volwassen christen. De taal van deze overwegingen is zakelijk, klaar en spreekt de lezer direct aan. Resoluut verzaakt schr. aan alle conventionele zalvende zegswijzen, die men soms vindt in z.g. ‘geestelijke lectuur’. Een boek dat we graag aanbevelen.
Fr. Vandenbussche
| |
Chrétiens dans le monde (Témoignages. Cahiers de la Pierre-Qui-Vire, 7). - Desclée de Brouwer, Brugge-Parijs, 1955, 206 pp.
Dit cahier is één der mooiste van heel de reeks. Ook is het een moedig geschrift, daar het zo vrij en zo open het probleem van de christelijke existentie in deze moderne wereld bespreekt. De twee eerste hoofdstukken zijn op zichzelf reeds de moeite waard om bestudeerd te worden. Ze werden door de redactie geschreven. De lezer ontdekt spoedig hun auteur: de leider van de reeks, Dom Nesmy van La Pierre-qui-vire. De conclusie van heel het werk is uiterst genuanceerd. Het artikel van Michel Massenet over Option politique et option chrétienne is aan Franse toestanden aangepast en bespreekt de mogelijkheid voor katholieken om een verschillende politiek te volgen en zich in verschillende partijen te organiseren zonder hun grondige eenheid hieraan op te offeren.
J. Beyer
| |
Bellevue, M.-E.F. de, Pater de Clorivière en zijn zending. 1735-1820. - E. Van Elewijck, Overvloedstraat, 31, Brussel, 1955, 295 pp., Fr. 100.
Met de goedkeuring van de Seculiere Instituten door Pius XII zal Pater de Clorivière met de jaren beter bekend en zullen zijn leven en leer voor vele priesters en leken van groter nut worden. In de moeilijkste omstandigheden, gedurende de Franse revolutie en de moeilijke jaren die daarop volgden, heeft hij een Instituut voor priesters en een ander voor leken gesticht, die de mogelijkheid boden om de evangelische raden te beleven in de wereld. De hoofdstukken over het geestelijk leven en de leiding in het inwendig gebed zijn wellicht de beste en de belangrijste. Daarom alleen reeds zouden we de lezing van dit boek aanbevelen.
J. Beyer
| |
Geschiedenis
Schulte Nordholt, Dr. J.W., Het volk dat in duisternis wandelt. - van Loghum Slaterus, Arnhem, 1956, 282 pp., f 16.50.
Het werk van Dr. Schulte Nordholt over de geschiedenis van de negers in Amerika, met vele platen fraai geïllustreerd, is het eerste, dat in ons land over dit onderwerp geschreven werd. Het verdient alle lof wegens de objectiviteit van de schrijver, die zich door het raadplegen van de belangrijkste werken, diep in deze materie heeft ingewerkt en daarbij een onderhoudende verteller is gebleken. Het is een tragisch verhaal van bloed en tranen, dat zich bij elke minderheid afspeelt, maar bij de negers in Amerika tot onmenselijke proporties is uitgegroeid. Onze kennis van de kleurlingen in Amerika beperkt zich in de regel tot de ‘hut van Oom Tom’, door de negers zelf niet bijzonder geapprecieerd, tot de enige tientallen jaren later levende negergeleerde T. Booker Washington, tot de slavenoorlog en slavenbevrijding door president Lincoln en tot losse berichten over lynchen en segegratie tot in onze dagen toe. Maar Dr. Schulte legt ons de achtergronden van die toestanden en gebeurtenissen duidelijk uit. Vanaf 1619, toen de eerste twintig slaven door een Hollands schip in Virginia aan land werden gezet, door de volgende eeuwen van ‘fokkerij’ en slavenmarkten, naar de Ku Klux Klan in de 20ste eeuw volgen we de lijdensweg van dit volk. Eindelijk is, met medewerking van de democratische presidenten Roosevelt en Truman bij de negers, althans bij hun leiders, de reactie ontstaan van een zelfbewuste raswaardering, waardoor zij een gelijk aandeel in de Amerikaanse beschaving - wetenschap en kunst - opeisen. We zien dit verschijnsel van veelzijdige begaafdheid zich meer en meer ontplooien bij deze bevolking, die eertijds door hun eigenaars als niet meer dan een schakel tussen dier en mens werd beschouwd. Deze ontwikkeling wordt ons door de schrijver in details beschreven, zodat ook hier te lande menig vooroordeel tegen de ‘onbeschaafde’ neger kan opgeruimd worden.
K.J. Derks
| |
| |
| |
Algemene Geschiedenis der Nederlanden o.r.v. Prof. Dr. J.A. Van Houtte e.a. Deel IX: Omwenteling, Vereniging en Scheiding. 1795-1840. - De Haan, Zeist; Standaard, Antwerpen, 1956, XIX-478 pp., 48 pltn.
Na het Xe deel verschijnt dit IXe deel. Prof. H. Van Werveke heeft in zijn twee hoofdstukken over het Zuiden vooral de positieve bijdrage van het Franse tijdperk voor de latere tijd belicht; de uiterst ingewikkelde geschiedenis van het Noorden gedurende de Franse omwenteling heeft zeker niet aan duidelijkheid gewonnen met ze door vier minder bekende auteurs te doen behandelen. Het korte hoofdstuk over het verlies en de teruggave der Nederlandse koloniën is overzichtelijk. Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden wordt in drie hoofdstukken behandeld: één over het Zuiden, één over het Noorden, één over Noord en Zuid, alles samen een gelukkige vondst. Hieruit blijkt hoeveel meer het Zuiden baat gehad heeft bij de kortstondige vereniging. Toch heeft Prof. De Moulin, die met Prof. Van Werveke ook nog de Belgische omwenteling behandelt, vooral de schaduwzijde van het bestuur van Willem I geschilderd en het nationaal gevoel in België enigszins overdreven. Het politieke hoofdstuk over Nederland, de tien jaren na de scheiding, door Dr. Marie S. Kluit is nogal verward, terwijl dat over België door Dr. H. Haag een duidelijk beeld geeft. Tenslotte heeft Dr. O. Noordenbos in brede trekken het culturele leven in Nederland geschetst, terwijl G. Schmook dit, met een overvloed van bijzonderheden, deed voor België. Een paar details: Hst. XII begint met de reacties in het Noorden op het Verdrag der XXIV Artikelen, terwijl pas Hst. XIII de Tiendaagse Veldtocht en het daaropvolgend Verdrag der XXIV Artikelen uiteenzet. En zou de inhoudstafel niet meer homogeen kunnen zijn, het ene hoofdstuk wordt in 15 paragrafen gedetailleerd, terwijl twee andere lange hoofdstukken niet de minste indeling hebben. Overigens is dit IXe deel over een uiterst belangrijke periode uitnemend geslaagd.
M. Dierickx
| |
Eyck, Erich, Geschichte der Weimarer Republik. 2ter Band. - Eugen Rentsch Verlag, Erlenbach-Zurich, 1956, 620 pp., Fr. 23.60 en D.M. 22.80.
Dat Erich Eyck, dichter bij de negentig dan bij de tachtig, het tweede deel van zijn geschiedenis van de Weimarse Republiek op zo boeiende en grondige wijze heeft kunnen voltooien doet aan geestelijke verwantschap met de grootmeester Ranke denken. Het was geen lichte taak om voor de eerste maal orde te brengen in de chaotische geschiedenis van het in de eerste wereldoorlog verslagen Duitsland. Dit tweede deel behandelt het tijdvak van de conferentie van Locarno tot de benoeming van Hitler tot Rijkskanselier (1926-1933). Gedurende deze jaren zijn de hoofdpersonen de kanseliers Stresemann en Brüning. Stresemann had tegenover de overwinnaars het vertrouwen in Duitsland te herwinnen. Door toegeeflijkheid in het betalen der schulden, in het besef, dat de oorlog verloren was, bracht hij de positie van het Duitse Rijk weer omhoog, zodat het in de Volkenbond werd toegelaten. Maar tegen de oppositie in het binnenland van verharde monarchalen, van koppige, bekrompen Duitsers, van militairen, die de neergang van het leger niet konden verdragen, van afgunstige politici kon hij niet op en hij bezweek onder de zware last. Brüning kon voortwerken op de basis door Stresemann gelegd. Hij werd in binnen- en buitenland geëerd om zijn onkreukbare eerlijkheid, maar het verging hem als Aristides. Hij kwam tot val, wel niet door het schervengerecht, maar door de kuiperijen van de domme, oppervlakkige, eerzuchtige von Papen en door het dubbelzinnige spel van von Schleicher, die hem bij de versuffende president Hindenburg in ongenade deden vallen. Hoe dat alles in zijn werk is gegaan, doet Eyck, met gebruikmaking van nieuwe bronnen uit de doeken. Vooral deze verwikkelingen, waardoor tenslotte Hitler aan de macht kwam, laten zich als een roman lezen. Het is helaas een jammerlijke werkelijkheid geweest.
K.J. Derks
| |
Postgate, Raymond, 1848 De Geschiedenis van een bewogen Jaar, vert. door Dr. A. Alberts en F. Kool. - H.J. Paris, Amsterdam, 1956, 276 pp., f 9.50.
Dit boek behoort in opzet en in uitvoering tot de klasse der vulgarisatie-werken. Uitdrukkelijk verklaart de schrijver, dat ‘dit boek niets wil bewijzen’, een eigenschap, die het gemeen heeft ook met serieuze werken. Maar men moet de lezer niet willen aanpraten, dat de ‘losse, vrolijke, soms zelfs de ietwat sarcastische toon’ aan te bevelen is als de beste, waarop geschiedenis behoort te worden beschreven; ‘in de hoogste graad van leesbaarheid’. Leesbaarheid hangt ook af van de ontwikkeling, die men bij zijn lezers aantreft. Postgate heeft de geschiedenis van 1848 over de 12 maanden verknipt, met vermijding van de achter- | |
| |
gronden. Helemaal kon hij deze echter niet ontlopen, zodat hij toch meermalen uit het kader der maandindeling moest uitspringen. Het lijkt me problematisch, hoe een lezer, die in deze materie wildvreemd is, tot goed begrip van het gebeurde kan komen. Met betrekking tot ons vaderland hebben de bewerkers hier en daar iets van de Nederlandse geschiedenis ingevoegd. Het is jammer, dat zij niettegenstaande jarenlange herhaalde uitleg van katholieke zijde, nog altijd van mening zijn dat de vroeger gebruikte term ‘in partibus infidelium’ d.w.z. ‘in de landen der heidenen’, iets te maken heeft met de Nederlandse niet-katholieken. Als leesbaarheid de voornaamste eis is, kan dit boekje op een regenachtige zondagmiddag een uitkomst zijn voor vele middelmatige lezers.
K.J. Derks
| |
Axters, O.P., St., Geschiedenis van de Vroomheid in de Nederlanden. Deel III: De Moderne Devotie. 1380-1550. - De Sikkel, Antwerpen, 1956, VIII-498 pp., ingen. Fr. 380, geb. Fr. 430.
Met de hem eigen degelijkheid en acribie heeft P. Axters in dit derde deel de hele Moderne Devotie, van haar ontstaan bij de Broeders en Zusters van het Gewone Leven en bij de koorheren van Windesheim, met haar invloed op de monniken en kloosterzusters en op de begijnen en leken, tot haar uitbloei in het midden der 16e eeuw, klaar en overzichtelijk geschetst. Telkens weer staat men in bewondering voor de vakkundige opsporing en het oordeelkundig gebruik der bronnen. Het doel van de auteur is niet een schitterend geschreven geschiedenis der Nederlandse vroomheid à la Bremond, maar een getrouwe opgave van de stand van het onderzoek in onze dagen. Al blijft er nog veel op dit terrein te doen, toch zijn zeker de grote lijnen van de geschiedenis van onze vroomheid definitief vastgelegd. De auteur brengt een grote eenheid in zijn dik boek door heel de Nederlandse vroomheid in deze periode van bijna twee eeuwen te groeperen rond de Moderne Devotie. Haar zoeken naar religieuze verdieping was gekenmerkt door ascese, zelfcontrole bij het gebed en Christusbeleving, zij was minder gericht op de mystiek, minder op de trinitarische Godservaring. Geert Grote en de Navolging van Christus, die de auteur met klem aan Thomas van Kempen toeschrijft, zijn hier de uitgesproken vertegenwoordigers. Hendrik Herp en Die grote evangelische Peerle zijn echter meer mystisch geïnspireerd. De auteur is niet blind voor de kleine kanten van de moderne devoten, sommige lezers hadden ook wel graag deze ietwat knusse devotie beoordeeld gezien in een ruimer kader, waarbij dan haar zwakheid tegen de protestantse aanval ware gebleken. Met verwachting zien wij uit naar het vierde en laatste deel van dit merkwaardig en monumentaal werk.
M. Dierickx
| |
Dumont, Georges-H., Histoire des Belges. 3 dln. - Ch. Dessart, Brussel, 1954-1956, 340-340-373 pp., ing. Fr. 120, 129 en 129.
In een vlotte beeldrijke stijl, doorweven met citaten uit de eigentijdse literatuur, verhaalt de auteur synthetisch en uiterst evocatief de geschiedenis der Belgen van de steentijd tot op onze dagen. De vrede van Atrecht en van Utrecht in 1579, en de Belgische Omwenteling van 1830 splitsen het grote werk in drie delen. Niet alleen het politieke en militaire gebeuren, maar de hele cultuur, het concrete sociale leven, de economische ups en downs, heel het godsdienstig leven worden vlot en meeslepend beschreven. De schrijver van Marie de Bourgogne, van Leopold III, roi des Belges en van talrijke andere historische werken heeft hier een klein meesterwerk geschapen. Toch voldoet deze Histoire des Belges ons niet volledig. Zoals ook uit de Orientation bibliographique achteraan in het boek blijkt, kent de auteur de Nederlandstalige geschiedkundige werken nagenoeg niet. Nergens wordt Geyl of zelfs de Algemene Geschiedenis der Nederlanden aangehaald. Als men de Groeningeslag van 1302 beschrijft en de merkwaardige studiën die in 1952 hierover verschenen, o.a. het standaardwerk van Dr. Verbruggen, ignoreert, is men verouderd. Iets dergelijks kan gezegd worden van de opstand der Nederlanden in de 16e eeuw en van de Belgische omwenteling. Ook zijn, niettegenstaande de uitgebreide voorstudie van de auteur, heel wat detailfouten in de tekst geslopen. Afgezien van deze enkele tekorten, wie een belgicistische geschiedenis der Belgen in een charmerende stijl en als een boeiend verhaal wil lezen, kan geen beter boek dan dit vinden.
M. Dierickx
| |
Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden. Deel XI, 1956, Afl. 1-4, 380 pp. - Nijhoff, 's-Gravenhage; De Sikkel, Antwerpen, per jrg. f 19, Fr. 285.
Vanaf deze jaargang zullen de Bijdragen driemaandelijks verschijnen, en tevens is
| |
| |
de omvang, dank zij de steun van de Nederl. Organ. voor Z.W.O., merkelijk vergroot. Dr. A.J. Veenendaal schreef een interessant artikel over de ‘Fossa Eugeniana’, het verbindingskanaal tussen Rijn, Maas en Schelde, waaraan men van 1626 tot 1628 dapper heeft gegraven, maar dat men niet heeft voleind; anderzijds wijdt Mevr. Dr. H. Coppejans-Desmedt een kortere bijdrage aan de verbinding van Gent en Brugge met Breskens aan de Benedenschelde gedurende de Franse revolutie. Met zijn gewone vinnigheid breekt Prof. Dr. P. Geyl een lans voor de vaak miskende Bataafse revolutie; terwijl wij nog een naklank horen over de pennetwist tussen Prof. Dr. L.J. Rogier en Dr. H.A. Enno van Gelder over het karakter van de opstand onder Filips II. Het zestiende-eeuwse Antwerpen wordt met twee artikelen bedacht, een over de wisselkoersen en een over de vrije en onvrije arbeiders. Het stuk van Dr. A.J. Veenendaal over Piet Geyl als historicus is ons uit het hart gegrepen. Maar wij kunnen niet alles opsommen. De zeer lange kronieken (p. 118-176 en 336-379) geven een overzicht van de talrijke boeken en artikels over de geschiedenis der Nederlanden, waarbij nog een uitvoerige kroniek over de Zuidafrikaanse geschiedschrijving en een twintigtal wetenschappelijke boekbesprekingen komen. Zo blijken de Bijdragen eens te meer een belangrijke band te zijn tussen Noord en Zuid, en onontbeerlijk voor alle historici in de Lage Landen.
M. Dierickx
| |
Saint-Thierry, Guillaume de, Lettre d'or aux Frères du Mont-Dieu, vert. J.M. Dechanet, O.S.B. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1956, 184 pp., Fr. 69.
De beroemde Gulden Brief, eeuwen lang aan Bernardus toegeschreven, in werkelijkheid van zijn vriend, de Nederlander Willem van St-Thierry, heeft op de middeleeuwse, ook Nederlandse spiritualiteit een niet te onderschatten invloed uitgeoefend. Origenes' distinctie van de drievoudige mens heeft Willem, op een koene doch geslaagde wijze, op het geestelijk leven toegepast, waarin hij de stadia van de homo animalis, rationalis en spiritualis onderscheidt. Na de complicaties in het vroomheidsleven van de laatste eeuwen, werkt een hernieuwd contact met deze brief als een gezondheidskuur. Dom Déchanet, de eminente Willem-kenner, bezorgde een fijne vertaling, samen met een korte wetenschappelijke inleiding en talrijke accurate nota's.
A. Deblaere
| |
Literatuur
Brauns, M., Lof van het Water (Poëziereeks De Hoorn, 16). - Harelbekestraat 65, Gent, 16 pp., Fr. 15, abonn. Fr. 40.
Volksvroom, middeleeuws, of barokbreed: heftig vervoerd zoals Hadewijch in haar Strofische Gedichten of sensitief muzikaal, verwant aan het vers van Gorter, gelijkt het oeuvre van M. Brauns een rijk instrument met vele klavieren, waarvan het lyrische spel door een zeer persoonlijk ritme tot eenheid wordt gebracht. Getuige hiervan de kleine bundel Lof van het Water, de meest rustige, innerlijk verstilde, die we tot nu toe van de dichter ontvingen. Bij Brauns vangt het ritme de hele gamma van expressiemogelijkheden op en verwerkt het tot een eigen taal. Ik ben niet blind voor de zwakheden en tekorten van deze gedichten: het al te briljante spel met het woord, de opgeschroefde toon af en toe, de storende val van een goedkope woordkeuze, maar hun ritme spreekt me aan: het is sterk, levendig en soepel. Men heeft slechts de aanhef te lezen van het gedicht Lof der Verrijzenis, om zich hiervan te overtuigen:
De dood is al heilig doorblonken
met het leven dat Jezus is;
uw lijf is een zaad in het donker,
kristal in de duisternis;
en het zaad dat de Levende zaaien
en bewaaien en draaien kwam
in de palm van zijn Ambachtsaaien
wordt tot opstanding als een vlam.
Het poëtisch oeuvre van Brauns heeft ten onzent weinig waardering gevonden. Vaak verwijt men het zijn dogmatische inhoud: de beheersing van het vers door de geest. De meer objectieve gerichtheid vervreemdt deze dichter van de al te subjectief ingestelde modernen. Maar een zuivere religieuze dichtkunst keert zich altijd naar het andere toe. Wellicht is de onmacht van de lezer om zich op het eigen ritme van de dichter af te stemmen, reden tot onbegrip.
J. Du Bois
| |
Corsari, Willy, Charles en Charlotte. - H.P. Leopold, Den Haag, 1957, 2de druk, 484 pp., f 9.75.
Charlotte, die na de dood van haar tweelingbroer, jaren lang de plaats van Charles innam, en die blijkbaar niet meer in staat was, Charlotte te worden. Haar hele
| |
| |
leven zal zij moeten worstelen, strijden, sterk zijn als een man. Het gekoesterd zijn, het moeder-zijn zal haar onthouden blijven in zijn diepste en innigste wezen; ook al hunkert haar hart bij tijd en wijle. Zij zal eenzaam door het leven moeten gaan; ze bezit en koestert enkel nog haar haat tegen de mens die haar ontnam wat eindelijk haar troost was geworden, tot ook zij beseft dat men nooit werkelijk gekend en bemind wordt dan door God alleen. Een zeer levendig, afwisselend verhaal heeft de schrijfster ons in deze roman geschonken. Ongewoon zijn zeker de zeer eigenaardige levensomstandigheden van de hoofdpersoon waarvan de innerlijke en uiterlijke strijd raak getekend is. Moeilijker aanvaardbaar is de figuur van Matthias, die ten slotte een innerlijke ommekeer in Charlotte weet te bewerken. Ook al is Matthias de zoon van Beate, de vroegere hartsvriendin van Charlotte, zijn optreden en zijn invloed op dit harde karakter lijkt mij te weinig verantwoord. De roman heeft zijn weg naar de lezers gevonden, zoals blijkt uit deze tweede druk binnen een jaar. En terecht; men geniet dit boek met gespannen aandacht.
Joh. Heesterbeek
| |
Jonckheere, Karel, Verzamelde Gedichten. - A.A.M. Stols, 's-Gravenhage, 1956, 147 pp.
De innerlijke ontwikkeling van de dichter, in een twaalftal bundels te volgen, kan ons door de thematiek, de literaire kwaliteiten, de haast feilloze vormgeving en de delicate gevoelstonaliteiten wel bekoren: tot een onvoorwaardelijke, vreugdevolle overgave komt het echter niet. Misschien is de gevoelige, al te affectieve instelling van de dichter er de oorzaak van dat de levenskracht hem ontzonk en zijn poëzie de belijdenis werd van een gemis. Of moeten we hier spreken van het Grote Gemis? Toen het lang verhoopte vaderschap niet tot vervulling kwam en, bij de scherven van zijn stukgeslagen levensdroom, de dichter weemoedig of ironisch zijn pijn beleed, rees de vraag: Wat nu? Het oude had afgedaan en een beroep op het absolute had de dichter zich reeds lang ontzegd. Toen kwam De Hondenwacht, een bekentenis van onmacht: hoe typisch klonken in deze bundel uitdrukkingen als: het ijdel spel, het dubbel spel. Een leugen wordt elk lied, Leeggelopen Batterij. Het werd en was een ontgoocheling, die door de latere publicatie nooit werd vergoed. De hoopvolle titel Van Zee tot Schelp was een vlag die de lading niet dekte. Briljante virtuositeit wel, maar levensechte poëzie? De tragiek van het verzaken eerlijk en open beleden, laat ons niet onverschillig, maar maakt het ons tevens moeilijk vertrouwvol in de mens te geloven.
J. Du Bois
| |
Nijenhuis, B., De Tornado. - J.H. Kok, Kampen, 1956, 311 pp., f 8.75.
In de na-oorlogse tijd, ergens ter wereld - waar is niet uit te maken -, speelt zich een geschiedenis af, waarbij drie mensen vooral betrokken zijn. Een innerlijke tornado woedt in de harten dezer drie die moeilijk hun houding kunnen hervinden en heel wat minder snel tot bedaren komt dan de tornado die omgeving en landerijen verwoest en waar een heldere hemel op volgt. Nijenhuis heeft met de Tornado een grote greep gedaan. Is hij geslaagd? Er komen zonder twijfel aangrijpende bladzijden in deze roman voor; er is niet volstaan met een goedkope noch gemakkelijke oplossing. De auteur heeft tot op de bodem zijner figuren trachten door te stoten. En toch bij de vele uitstekende kwaliteiten bevredigt dit boek niet. Er is m.i. té véél bijgesleept; er zijn onharmonische delen (waarom moest de rechtszitting zó uitvoerig weergegeven worden?, ook het langdurige verblijf van Ilze op de hoeve lijkt mij niet geheel verantwoord). Dat Nijenhuis een schrijver is van formaat, staat buiten kijf. Ook dit boek legt er klaar getuigenis van af. Men leest de Tornado met gespannen aandacht, maar een ‘gaaf’ kunstwerk is het niet geworden.
Joh. Heesterbeek
| |
Voorde, U. Van de, Metamorfosen. - Elsevier, Brussel, 1956, 20 pp., geïll.
Van de Voorde heeft in een vorige dichtbundel De Gelieven (1951), een soort lyrisch essay, de gestalten der eeuwige geliefden door onze westerse cultuurgeschiedenis heen willen uitbeelden: een breedopgezet fresco van de Eros. Niet uit vervoering schreef hij deze gedichten neer, meer als een poging in het versschrijn het eigen erotisch belevingsmoment bij de onderscheiden geliefden te vatten. Opvallend is hoe de eros zelf een auto-destructief element in zich draagt. Eros-Thanatos. Meteen willen we de continuïteit in het werk van U. Van de Voorde aanduiden. Dat hij hierbij de thesis van Denis de Rougemont in zijn werk L'Amour et l'Occident bijtreedt zal wel niemand ontgaan. Deze nieuwe bundel zet de reeks Gelieven
| |
| |
voort. Iets nieuws brengt hij niet. Enkele gedichten zijn merkwaardig om de vormgeving, om de ietwat plechtige maar steeds edele taal en om de typering. We denken b.v. aan het vers Ophelia tot Hamlet:
Gij hebt mij nimmer aangeraakt
Maar 't is mij of uw geest mij schond -
o waart ge als man mij eng genaakt
mijn ziel droeg niet zo'n bitt're wond.
Toch zijn er enkele gedichten minder gelukt. Men ontkomt niet aan de indruk dat de stem van de dichter zwakker wordt, amechtiger, af en toe tot proza vervlakt. Wat niet wegneemt dat de hele opzet een unicum is in onze letteren en voor de fijnproevers een zeldzame verrijking. Suggestieve tekeningen van H. Riedel verhogen de waarde van deze mooie uitgave.
J. Du Bois
| |
Wohlhaupter, Eugen, Dichterjuristen. Herausgeg. v. H.G. Seifert. II. - J.C.B. Mohr (Paul Siebeck), Tübingen, (1955), VI, 523 pp., ing. D.M. 33,50, geb. D.M. 38.
In Streven van mei 1953 werd het eerste deel besproken van Wohlhaupters studies over dichter-juristen. Uit de nalatenschap van de te jong gestorven geleerde kwam nu ook het tweede deel klaar en beantwoord aan de hooggestemde verwachtingen, waartoe het eerste deel de lezer berechtigde. Hier worden een reeks figuren behandeld uit de Duitse romantiek en overgangstijd tot het realisme, en opnieuw krijgen wij ze anders te zien, dan alleen maar als literatoren: als mensen nl. met een ambt, een actieve functie, in het eeuwige en boeiende conflict tussen artistieke roeping en plicht, denken en doen. individu en gemeenschap. Voor Zacharias Werner werd de ambtswereld een bron van voortdurende morele verwonding; hij vervulde zijn plicht zonder arbeidsvreugd, als hoogbegaafde achteruitgesteld in een genieën wantrouwende beambtenwereld; wel vroeg hij langere vakanties om zich aan zijn dramatisch werk te wijden, maar bleek in deze vrijheid minder vruchtbaar voor de kunst dan zijn tijdgenoot Hoffmann temidden van drukke juristenplichten. Deze heeft zowel in de muziek als in de literatuur werk van blijvende waarde gecreëerd, steeds lijdend onder de spanningen tussen ambt en genie, maar de ascetische en louterende waarde van deze spanning erkennende. Samen met Eichendorff blijft hij één van de sympathiekste figuren uit de Duitse romantiek, evenals deze door onvermoeibaar plichtsbetrachten voor de onevenwichtigheden van zijn temperament bewaard. Ook Eichendorff, trots dertig jaar staatsdienst in ondergeschikte posities gehouden, mocht getuigen: wat ik door de lasten van mijn ambt an Zeit verloren, habe ich doppelt an Ruhe und entschlossenerem Zusammendrängen meiner Kraft gewonnen. Uhland, wiens beroemde liederen tot het zeldzame genre van artistiek voldragen ‘politieke lyriek’ behoren, is juist door de rechtsstudie tot de oude Germaanse literatuur gevoerd, wat hem tot de grote Zwabische zanger
des guten, alten Rechts heeft gemaakt. Heel anders Christian Grabbe, die nooit de realiteit van zijn juridisch ambt aanvaardde, steeds alleen een goedbetaalde sinecure zocht om helemaal voor zijn kunst te leven, doch onderging in een pathologische onbeheerstheid, waardoor allereerst zijn dramatisch werk zelf werd aangetast. Een lange en boeiende studie krijgt Immermann, die zolang verkeerdelijk zijn weg in het theater zocht vooraleer die in het verhalend proza te vinden, doch wiens plichtsvervulling hem over de beproevingen van het leven en de artistieke mislukkingen heen hielp. Met de figuur van Heine tenslotte, die tot de rechten en het Christendom zijn toevlucht nam om den brode, besluit het tweede deel van dit origineel opgevatte en hoogst interessante werk.
A. Deblaere
| |
Nathan, Monique, Virginia Woolf par elle-même. - ‘Ecrivains de toujours’, Ed. du Seuil, Parijs, (1956), 192 pp., geïll.
Interessante studie, verlucht met kostbaar en suggestief illustratiemateriaal, voornamelijk uit het privaatbezit van Mr. Leonard Woolf. De intellectuele Bloomsbury-atmosfeer, waarin Virginia en haar vrienden opgroeiden uit Victoriaanse beslotenheid tot zelfstandig denken, is goed weergegeven, evenals de innerlijke tragiek en de stuurloosheid, die deze emancipatie, samen met de dubbele wereldoorlog, meebracht voor de eerste Engelse schrijvers-generatie van deze eeuw. De juiste wisselwerking tussen ziekte en vertwijfeling bij de schrijfster zal wel nimmer klaar af te bakenen zijn. De kenmerken van het oeuvre, waarvan de personages evenzoveel facetten vormen van Virginia's eigen geestelijke gestalte, de eigenaardige ‘doem’, waarin niets gebeurt, waarin de tijd, de innerlijke duur, geen factor van groei en eenmaking, doch van ontbinding en ondergang is, worden zeer goed in reliëf geplaatst.
A. Deblaere
| |
| |
| |
Sociologie
Esveld, Prof. Mr. N.E.H. van, De uitdaging van het sociale vraagstuk. Het antwoord ener verantwoordelijke samenleving. - Van Gorcum, Assen, 1956, 100 pp., f 4.90.
Deze bundel opstellen (oorspronkelijk radiolezingen) waarin de bekende Rotterdamse hoogleraar verschillende kanten van het sociale vraagstuk behandelt, bevat vele gedachten, die ons zeer sympathiek zijn en waarmee wij volgaarne instemmen. Dit geldt in de eerste plaats voor de telkens naar voren gebrachte overtuiging dat alleen de christelijke naastenliefde de onwrikbare grondslag kan zijn voor het moderne personeelsbeleid, de sociale zekerheid en het streven naar verbetering van de ‘human relations’ in het algemeen. Op het gebied van de sociale wetgeving is er al heel wat gepresteerd en toch zegt de auteur zeer terecht dat wij als Christenen nog pas aan het begin staan van de oplossing van het sociale vraagstuk (p. 29). De beschouwingen over het loon van de arbeider en over de medezeggenschap (om slechts deze voorbeelden te noemen) munten uit door een helderheid en evenwichtigheid, die zeer weldadig aandoen. Wij hopen dat het boek van Prof. van Esveld ook in katholieke kringen veel lezers zal vinden. Wij willen tenslotte nog wijzen op een zakelijke onjuistheid, die in een volgende druk - waaraan spoedig behoefte moge bestaan - verbeterd kan worden. De encycliek Quadragesimo Anno die de auteur noemt op p. 16 is - zoals de titel reeds aangeeft - verschenen in het veertigste jaar na Rerum Novarum. Dat is het jaar 1931 en het stuk is niet van Paus Pius XII, maar Pius XI. Wij kunnen de auteur de lezing van deze katholieke visie op het sociale vraagstuk ten zeerste aanbevelen.
Nuyens
| |
Chambelland, Colette, Le syndicalisme ouvrier français (Coll. Vous Connaitrez). - Edit. Ouvrières, Parijs, 1956, 102 pp., ing. Fr. 285.
Deze korte geschiedenis van het syndicalisme in Frankrijk beperkt zich tot het ontstaan en de ontwikkeling van de Confédération générale du Travail, waaruit ten slotte de andere syndicaten zijn voortgekomen, met uitzondering van de christelijke C.F.T.C. Hoewel aan het ontstaan der C.F.T.C. slechts 2 pagina's worden besteed, getuigt de auteur steeds van oprechtheid en objectiviteit. Graag hadden we iets vernomen over de eigen ideologische grondslagen van het Frans syndicalisme, dat sterk de invloed onderging o.a. van Blanc, maar vooral van Proudhon; de auteur blijft echter bij het chronologisch opsommen der feiten. Dit wil niet zeggen dat alle problematiek wordt uitgesloten. Het diep sociaal gevoel, waarmee S. de feiten weergeeft, maken van het werkje als een boeiende biografie, waarin de tragiek der Franse arbeidersbeweging zich uitspeelt tussen het grondig verlangen naar eenheid in de strijd tegen de uitbuiting van het kapitalisme enerzijds, en de inwendige twisten anderzijds, die deze eenheid telkens weer verbreken: corporatisme of syndicalisme, revolutionaire of reformatorische actie, beroeps- of nijverheidssyndicaat, internationalisme of patriotisme, politieke gebondenheid of professionele onafhankelijkheid, eenheidssyndicalisme of pluralisme, enz..... tot de Franse arbeider vervallen is in een afzijdige houding door het verlies van zijn geloof in de arbeidersbeweging en in de bevrijding die ze hem brengen kan. Dit werkje is een interessante handleiding voor de historische groei van het Frans syndicalisme, dat trouwens in zijn ontvoogdingsstrijd veel gelijkenis vertoont met het Belgische.
H. De Decker
| |
Rosier, I., Ik zocht God's afwezigheid. Psychologische peilingen inzake religieus-sociale toestanden in Europa. Deel I: Frankrijk-Spanje. (Publikatie van het Katholiek Sociaal-Kerkelijk Instituut, Nummer 11). - Pax, 's-Gravenhage; 't Groeit, Antwerpen, z.j., 363 pp., f 12.50.
De schrijver wil achterhalen, in hoeverre de ontstellende cijfers van het statistische onderzoek der godsdienstpraktijk een betrouwbare maatstaf zijn voor de beoordeling van de aanwezigheid of de afwezigheid van godsdienstig leven. Zijn doel is te komen tot een nieuwe analyse van de godsdienstbeleving, waarin asociale en psychische faktoren de plaats gegeven wordt die zij bij de vormgeving van het religieuse beleven blijken te hebben. Een zeer belangrijk onderzoek, dat de mogelijkheid opent om de statistieken over de godsdienstpraktijk op verantwoorde wijze te interpreteren. Dit boek is echter nog slechts een inleiding in deze materie. Het is nog niets anders dan de beschrijving van het levende contact dat de schrijver met talloze mensen had tijdens zijn stages
| |
| |
in de mijnen van Frankrijk en zijn studiereizen in Spanje. Maar juist aan de hand van dit levende contact doet hij de lezer God daar ontdekken, waar men dacht Gods afwezigheid te vinden. Zo opent het ons oog voor de gevarieerde vormen, waarin het psychologische en het sociale milieu de godsdienstbeleving kunnen kleden. Het boek is naar de vorm het boeiend geschreven dagboek van een priester die in allerlei omstandigheden de religieuze vragen van onze tijd peilt en deze omgeeft met een persoonlijk commentaar. Ofschoon er ook wel te gemakkelijk neergeschreven beschouwingen in voorkomen, verrast het herhaaldelijk door zijn originele wijze van de problemen te stellen.
H. Hoefnagels
| |
Lefebvre, Jacques, Economische structuur van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi, vert. R. Feyaerts. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1956, 146 pp., Fr. 120.
Na een inleiding waarin bondig enkele nuttige gegevens worden verstrekt over de geografie en de administratieve structuur van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi, behandelt de auteur achtereenvolgens de verschillende aspecten van het economisch leven: demografie, sociologische evolutie, levensstandaard, handel en nijverheid, economische politiek, financiële situatie, invoer en uitvoer, economische planning. Dat de inhoud zo uitgebreid is, laat op zichzelf reeds vermoeden dat hier gestreefd werd naar een algemeen overzicht, veeleer dan naar een eigenlijke studie of een kritiek van de economische toestand. Het is een betrouwbaar en zeer bruikbaar informatieboek, zo al niet voor de specialist ter zake, dan toch voor de geïnteresseerde leek.
F. De Graeve
| |
Kunst en cultuurleven
Nolthenius, Hélène, Renaissance in Mei. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1956, 291 pp., geïll., f 12.90.
Men zou dit boek een ‘vie romancée’ kunnen noemen van de grote Italiaanse componist Francesco Landini, uit de veertiende eeuw, maar dan toch een romantische levensbeschrijving, die op een degelijke bronnenstudie berust. Hélène Nolthenius plaatst de figuur van Landini midden in het bruisende, woelige, naar schoonheid smachtende leven van de Arno-stad Florence. Tijdens haar studieverblijf in die stad, dat zij voor het bestuderen van speciaal dit thema heeft uitgetrokken, heeft zij zeer klaarblijkelijk haar tijd niet alleen besteed aan archiefonderzoek, maar zij liet het verleden ook onmiddellijk en levend op haar inwerken door zwerftochten in deze oude glorieuze stad, waardoor de historie in haar beschrijvingen tot leven werd gewekt. Het resultaat van deze combinatie: historisch onderzoek en directe beleving van de sfeer van het verleden, die nog hangt in de nauwe straatjes, over de statige palazzo's en in de magnifieke kathedraal en kerken van Florence vinden wij terug in dit boeiende boek: Renaissance in Mei. Zó werd dit boek méér dan alleen een interessante levensbeschrijving van Francesco Landini; het werd een boeiende cultuurgeschiedenis van het Trecento en een waardig vervolg op Hélène Nolthenius' vroegere werk Duecento. In stijlschoonheid wint Renaissance in Mei het ongetwijfeld van Duecento. De stijl is beheerster geworden en de schrijfster vermijdt in dit werk uitdrukkingen, die in Duecento wel eens ‘gezocht’ aandeden. Dit boek is werkelijk een schoon mei-lied over de Renaissance.
C. de Groot
| |
Hempel, Eberhard, Gcschichte der deutschen Baukunst, Bruckmanns Deutsche Kunstgeschichte, Band I. - Bruckmann Verlag, 1956, 588 pp., 518 ill., geb. D.M. 45.
De indrukwekkende delen van de ‘Deutsche Kunstgeschichte’ zijn voor onze lezers niet meer onbekend. De drie delen over de Duitse schilderkunst, beeldhouwkunst en toegepaste kunsten werden reeds aanbevolen. Ook de nieuwe uitgave van de geschiedenis der Duitse bouwkunst komt een warme aanbeveling toe. Steunend op een rijke keuze afbeeldingen, die alle aspecten van de architectuur beurtelings tot hun recht laat komen, heeft Eberhard Hempel een vlot en boeiend overzicht geschetst, vanaf de vroegste uitingen van de Duitse bouwkunst, die nog in het duister liggen, tot de moderne vertegenwoordigers ervan, die de auteur, zijn uitgesproken sympathie daargelaten, toch nog wat problematisch vindt. Maar ook op dit laatste punt is Hempel niet apodictisch. Zoals in de overige hoofdstukken, tracht hij ook hier met een voorzichtig oordeel de geldige kunstwerken naar voor te brengen en deze in rake analyses te typeren, niet enkel in hun formele karakteristieken, maar ook door deze
| |
| |
karakteristieken heen in hun menselijke gebondenheid. Al gaat men niet akkoord met een bepaalde keuze van de voorbeelden, die een periode moeten typeren, toch is de kennisname van Hempels eigen verantwoording steeds vruchtbaar. De auteur is er op een zeldzame wijze in geslaagd synthese en analyse te verbinden of beter nog de synthese rechtstreeks uit de analyse te laten groeien. Zijn bedoeling was het de Duitse bouwkunst in haar rijkdom en verscheidenheid te tonen zonder daarbij aan het afzonderlijke kunstwerk en zijn genese voorbij te gaan. Het werk is niet beneden de bedoeling gebleven.
G. Bekaert
| |
Bernard, Charles, Willem Paerels (Monografieën over Belgische Kunst). - De Sikkel, Antwerpen, 1956, 16 pp., 24 pl., Fr. 60.
De schilder Willem Paerels, Nederlander van geboorte, Belg door keuze en nationaliteit, heeft zich een kunst buiten alle scholen gevormd. Openstaande voor het overtuigende van een invloed zonder ooit zijn slaaf te worden, werd hij geboeid door de licht- en kleurscheppingen van het impressionisme, doch evolueerde verder onafhankelijk. In zijn geboorteland gedurende de eerste wereldoorlog, ontdekte hij opnieuw de wetten van het kunstwerk en zijn bouw, en zonder dat men van een imitatie van Cézanne of de Fauves kan spreken, kwam hij tot een persoonlijke constructieve kleurtaal. Een feest voor het oog, is zijn werk kleurig, fris en optimistisch.
A. Deblaere
| |
Clark, Kenneth, The Nude. A Study of ideal Art. - J. Murray, Londen, 1956, XXIV-407 pp., 298 ill., geb. sh. 63.
Het prachtige boek van Sir Kenneth Clark over het naakt in de kunst is niettegenstaande zijn uitgebreidheid geen exhaustieve studie waarin de verschillende aspecten van de naaktvoorstelling worden bestudeerd, maar wel een briljant essay waarin op een heldere en levendige wijze eerder formele aspecten van het naakt worden geanalyseerd. Over de diepere zin van de naaktvoorstelling in de westerse kunst - die weliswaar meer fenomenologisch dan kunsthistorisch zou moeten onderzocht worden - vernemen wij hier en daar enkele aanduidingen waarvan de juistheid soms wel te betwijfelen valt. Slechts enkele malen wordt naar de Indiase tempelsculpturen verwezen. In een achttal hoofdstukken, ingedeeld naar de verschillende thema's die het naakt tot uitdrukking brengt: Apollo, Venus, energie, pathos, extase.... volgt de auteur een historische ontwikkeling. De antieke kunst wordt telkens als uitgangspunt en ook enigszins als norm genomen voor de verdere evolutie tot in de moderne kunst. Zelfs met deze beperkingen van standpunt en materiaal blijft het essay van Sir Kenneth Clark, bouwend op een uitgebreide kennis en een sprankelende opmerkzaamheid, een grote aanwinst voor de kunstliteratuur.
S. Heester
| |
Holzhausen, Walter, August Macke. - F. Bruckmann-Verlag, München, 1956, 32 pp., 21 klpl., 7 ill., geb. D.M. 7,80.
Lankheit, Klaus, Franz Marc, Skizzenbuch aus dem Felde. - Gebr. Mann, Berlijn, 1956, 36 tek., 24 pp., geb. D.M. 12,50.
In 1914 viel August Macke in Frankrijk, in 1916 Franz Marc, wellicht de twee grootste Duitse schilders van de laatste vijftig jaar. De eerste was 27 jaar oud, de tweede 36. Zij waren intiem met elkaar bevriend, hoewel him temperament en hun schilderkunst erg verschillend waren. Hun plaats in de moderne schilderkunst is nog niet geheel opgehelderd, zelfs niet door de recente publicaties. De beide kleinere uitgaven, die wij nu aanwijzen, hebben geen pretentie tot vernieuwing. Zij zijn echter kostbare documentatie. Het album met kleurplaten over Macke geeft een beeld van de snelle evolutie van dit uitzonderlijke, spontane talent, dat het sterkst tot uitdrukking komt in de aquarellen van Tunis. De inleiding bevat vele gegevens, soms zelfs tegenstrijdige. Het Skizzenbuch, in facsimile uitgegeven, brengt ons in een onmiddellijk contact met de innerlijke wereld van Franz Marc, zijn bewogen abstracties en speelse decoraties. Deze schetsen zijn eigenlijk meer dan wat men gewoonlijk onder dit woord verstaat. Alle zijn het uitgewerkte tekeningen, even definitief als de schilderijen van de kunstenaar. De beste kenner van Marc, Kl. Lankheit, wiens Marc-monografie we reeds in Streven signaleerden, schreef een goede inleiding waarin merkwaardige fragmenten uit tot nog toe onbekende brieven worden geciteerd.
G. Bekaert
| |
| |
| |
Filosofie en psychologie
Sottiaux, Edgard, Gabriel Marcel, philosophe et dramaturge (Philosophes Contemporains. Textes et Etudes). - E. Nauwelaerts, Leuven, 1956, 219 pp., Fr. 99.
Twee van de meest typische drama's uit het theater van Gabriel Marcel worden hier voorgesteld, ontleed en besproken: Un homme de Dieu en Le monde cassé. Waar Schr. ze op één lijn schijnt te plaatsen met de grootste meesterwerken van het wereldtheater, overdrijft hij de lof die hun toekomt, al staan ze ongetwijfeld op een hoog peil. Het huwelijksleven willen ze uit de ‘gebroken wereld’ van het ‘objectief’ egoïsme verheffen tot de echte zijns-communie in weggevende liefde. Om de lezer in te wijden in de opvattingen die in dit theater dramatisch worden uitgebeeld, laat Schr. zijn literaire inleiding voorafgaan door een vrij lange uiteenzetting van Marcels filosofie van de intersubjectiviteit. Dat doet hij klaar, levendig, concreet, sympathiek, aan de hand van de uitstekende synthese van R. Troisfontaines, De l'Existence à l'Etre. La philosophie de Gabriel Marcel, niet zonder even te wijzen op de fundamentele tekorten van deze filosofie. Deze faire houding stoort de verering van Marcel niet die uit elke bladzijde van dit boek spreekt.
J. Defever
| |
Schuurman, C.J., Grondpatronen van psychische ontsporing. - Van Loghem Slaterus, Arnhem, 1955, 126 pp.
Dr. Schuurman kan wellicht als praktiserend psychiater zeer bekwaam zijn en talloze patiënten van hun latente conflicten bevrijd hebben, in dit boekje (een bundel lezingen) doet hij zich aan ons voor als theoreticus van levensbeschouwelijke aard. En met deze theorie kunnen wij het in genen dele eens zijn. Volgens de schrijver moet alles in de wereld (de geschiedenis, het denken, het voelen van enkeling en gemeenschap) gezien worden als een groot rijpingsproces waarvan de verklaringssleutels zijn de begrippen egotisme en erotiek. Met deze twee grondbegrippen gaat hij de werkelijkheid te lijf. Het aantal onjuistheden (Paulus b.v. was aristotelisch, Johannes platonisch, Christus is een mythe, een persoonlijke God is een projectie van 's mensen ikbewustzijn etc.) dat hierdoor begaan wordt en kritiekloos wordt neergeschreven, openbaart een gebrek aan echt wetenschappelijk denken en filosofische wijsheid in een zodanige mate, dat zelfs een poging tot weerlegging zinloos is. Daarvoor ontbreekt werkelijk alle basis.
W. Couturier
| |
Baudouin, Charles, Y a-t-il une science de l'âme? (Je Sais-Je Crois). - A. Fayard, Parijs, 1957, 128 pp., ing. Fr. Fr. 300.
Ch.B. was misschien niet de aangewezene om een zakelijk en wetenschappelijk overzicht te geven van de psychologie. Zijn geest is daar te eclectisch voor. Hij houdt te veel deuren en vensters open op alle zijden van de realiteit, opdat het er niet een beetje zou tochten. Dit belet niet, dat wie al een en ander heeft gelezen over dieptepsychologie dit beknopte en vereenvoudigde werkje over de voorfreudiaanse, freudiaanse en na-freudiaanse psychologie graag ter hand zal nemen. Men vindt er - minder afgewerkt, maar soms dieper opgevat - de gedachten in terug uit zijn De l'instinct à l'esprit, met zijn ‘psychologie des instances’, waarin hij Freud en Jung op zeer originele wijze poogt te synthetiseren.
A. Snoeck
| |
Espallier, V. D', Bijdrage tot de psychologie van het enige kind (Studia Psychologica). - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1956, 142 pp., ing. Fr. 135.
Dit werk bevat een viertal te Leuven uitgevoerde wetenschappelijke onderzoekingen betreffende het psychisch isolement waarin het enig kind verkeert. Het mag een waardevolle publicatie heten. Niet minder dan vier verschillende technieken werden toegepast: de studie van het klinisch dossier, de Bernreuter-inventaris, de Rorschach-test (beide laatste op post-adolescenten), de sociometrie van Moreno. Het begrip ‘enig kind’ is zó omlijnd dat de invloed van andere factoren uitgesloten kan worden geacht. De structuur van elk onderzoek werd opgevat naar de meest klassieke schema's. Er werd geen poging gedaan om uit het feitenmateriaal meer te halen dan wetenschappelijk verantwoord was. Zo blijkt het dat de Bernreuterschaal geen significante verschillen geeft tussen de groep der E.K. en de niet-E.K. De Rorschachstudie geeft daarentegen onverwacht duidelijke verschillen. Wij zeggen ‘onverwacht’ wegens de vergelijking met de gewoonlijk magere uitslagen bereikt met het analytisch procédé. De best uitgewerkte studie is, onzes inziens, die van Drs. Willems over de sociometrie van het E.K. Morena's techniek werd hier handig benut. Alhoewel de auteurs in de voorrede hun verhouding tot de fenomenologie bepalen, menen we toch dat een bijdrage van die aard het
| |
| |
geheel best had besloten. De gewone lezer zal hier geen synthese vinden die hem toelaat de positieve bijdrage van elk onderzoek tot de psychologie van het E.K. in een concreet geheel terug te plaatsen.
Dr. W. Smet
| |
Fisher, James, De wondere wereld, geillustreerd onder leiding van F.H.K. Henrion. - Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1955, 66 pp., 32 × 24 cm., Fr. 160.
De bedoeling van James Fisher blijkt duidelijk bij een eerste doorbladeren van dit kleurrijke boek: hij wil op aantrekkelijke en tevens verantwoorde wijze aan jongens en meisjes de eerste begrippen van aard- en aardrijkskunde bijbrengen. Het boek bestaat dan ook hoofdzakelijk uit gekleurde afbeeldingen, die in de meeste gevallen het juiste midden houden tussen natuurgetrouwheid en onontbeerlijke schematisatie, welke door deze pedagogische doelstelling worden vereist. Ook is, om maar een voorbeeld te vermelden, de successievelijke behandeling van het leven in de vlakte, in de bergen, aan de rivieren, in de bossen, in koude landen, in woestijnen, op zee, reeds op zichzelf een fraaie vondst. De voordelen van een tot in het detail verantwoorde illustratie worden echter in vele gevallen gevoelig gecompromitteerd én verminderd door een al te onvolledige of te summiere behandeling in de begeleidende tekst. In de illustraties komen een menigte fijn verzorgde details voor, die de aandacht van het kind moeten trekken, maar waarvan de verklaring zelfs door de leraar elders zal moeten gezocht worden. Een nieuwe vorm van kaartprojectie volgens prof. Fawcett (waarbij het geheel der continenten wordt ‘gezien’ met Londen als middelpunt) kunnen wij, met het doel van dit boek voor ogen, niet als een geslaagde innovatie beschouwen. De projectie van uit zulk een willekeurig punt werkt eerder verwarrend op het voorstellingsvermogen; een begrip als dat van klimaatgordels wordt helemaal ondoorzichtig. Wij geven nog de voorkeur aan een cylinderprojectie, waarvan de fouten en vervormingen gemakkelijk te vatten zijn.
H. Jans
| |
Baruch, Dr. D.W., De opvoeding in nieuwe banen, vert. A. Knoers. - Heideland, Hasselt, 1956, 252 pp., geïll., geb. Fr. 98.
In meer dan één opzicht staat dit boek in de avant-garde van een psychologisch geïnspireerde gezinspedagogiek. Vele lezers zullen het daarom misschien verkeerd begrijpen.... en veroordelen. Toch is het waardevol, wanneer het kritisch gelezen en vooral kritisch toegepast wordt. De auteur wendt zich tot die ouders die, door moderne denkbeelden in verwarring gebracht, zich ongeveer als volgt beklagen: ‘Als ik, volgens de moderne pedagogiek, mijn kind niet mag slaan, en ik het anderzijds niet mag verwennen, hoe moet ik dan optreden?’ De auteur, een ervaren psychotherapeute, wil als antwoord op dit dilemna enkele principes van de kindertherapie toepassen op de gewone dagelijkse omgang met het kind. Ook al moet men de daden van het kind beteugelen, betoogt ze, het komt er vooral op aan de gevoelens en motieven waarvan deze daden de uitdrukking zijn, te ‘begrijpen’ en voor het kind te ‘weerspiegelen’. Immers, de verkeerde gedraging straffen, zonder de dieperliggende gevoelens de gelegenheid te geven bewust te worden en verwerkt, kan geen vooruitgang betekenen. Ook de andere uitdrukkingsmiddelen van de speltherapie worden door de auteur op dezelfde wijze de gezinssfeer ingevoerd: het spel, de poppenkast, het tekenen en schilderen. Hoe waardevol de idee van de auteur ook weze, de toepassing ervan schijnt ons utopisch, tenzij ouders een echte psychologische vorming doormaken. Misschien komt dit er wel eens van! Dit boek steunt op het welbekende psycho-analytische axioma dat gedragsstoornissen steunen op niet bevredigde instinctieve behoeften. Men moet dus de bevrediging toelaten, om het gedrag te herstellen. Hiertegenover wordt wel eens de traditionele opvatting gesteld dat de behoefte, doordat ze bevredigd wordt, een gewoonte schept en tot gehechtheid of hartstocht leidt. Men moet het kind dus leren zijn behoeften te beheersen, ja te verzaken. Deze tegenstelling wordt helaas in het boek niet besproken noch
opgelost.
D.W. Smet
| |
Wetenschap
Löwenthal, Gerhard en Hausen, Josef, Wir werden durch Atome Leben. - Blanvalet, Berlin, 1956, 320 pp., geïll., D.M. 17,50.
Het woord ‘leben’, dat in de titel voorkomt, moet men een bijzondere klemtoon
| |
| |
geven, om de inhoud van dit boek juist aan te voelen. De schrijvers willen nl. een overzicht geven van de reusachtige mogelijkheden ten goede, die de atoomkern in zich draagt. Daarmee hopen zij ook de angst voor de verwoestende krachten van het atoom weg te nemen. Deze hoop is wel wat erg optimistisch. Na de vele literatuur over de atoombom, wordt in dit werk uitsluitend gesproken over de vreedzame toepassing der atoomenergie; en daardoor wordt de verantwoordelijkheid voor de keuze, die de mensheid te maken heeft tegenover deze ongekend enorme krachten scherper onder ogen gebracht. Maar de mogelijkheden tot misbruik zijn hiermee nog niet weggenomen. Overigens geven de auteurs een waarlijk voortreffelijke inleiding in deze materie. Na een zakelijk juiste en voor iedereen begrijpelijke uiteenzetting van wat men van atoomfysica moet weten, volgt een beschrijving van de voornaamste toepassingen nu en in de naaste toekomst, waarbij vooral het vreedzame gebruik van de kernenergie en van de radio-isotopen wordt besproken. Een uitstekend boek voor wie zich wil oriënteren op een terrein, dat in de naaste toekomst van direct belang zal worden voor ieder van ons.
P. v. Breemen
| |
Thiel, Rudolf, Und es ward Licht. - Rowohlt Verlag, Hamburg, 1956, 398 pp., geïll., D.M. 19,80.
Schr. heeft zich ten doel gesteld om een geschiedenis van de astronomie te schrijven, die voor de leek in het vak begrijpelijk en boeiend is. Soortgelijk werk verrichtte hij reeds voor een aantal figuren uit de geschiedenis der geneeskunde. Zijn nieuwe boek is inderdaad boeiend geschreven, boeiender dan dat over de geneeskunde. En ook in verstaanbaarheid schiet het geenszins te kort; bijzondere lof verdienen in dit opzicht de tekeningen, waarmee moeilijke problemen vaak op originele wijze worden verduidelijkt. Toch is er iets dat ons hindert in dit mooie boek. Dat is nl. de al te grote vlotheid, waarmee allerlei onjuiste of althans nog onbewezen godsdienst-historische bijzonderheden als vaststaande feiten worden verhaald (p. 15: over het Ichthus-symbool voor Christus; p. 58: over de afhankelijkheid van het Joodse scheppinsbegrip van de Babylonische cultuur; p. 61: Jesus als het licht der wereld in astronomische zin). Ook een eng-humanistische waardering der wetenschap wordt nogal eens gesuggereerd (pp. 5, 26, 75). Maar toch blijven dit alles in het geheel van het werk meestal slechts speldeprikjes, die ons bij een interessante lectuur af en toe wel eventjes staken, maar de uiteindelijke indruk, dat we hier met een geslaagd werk te doen hebben, niet mogen wegnemen.
P. v. Breemen
| |
Jungk, Robert, Heller als tausend Sonnen. - Scherz & Goverts, Stuttgart, 1956, 368 pp., D.M. 16,80.
De journalist Robert Jungk, in ons land lekend geworden door zijn boek De Toekomst is reeds begonnen, heeft zich ingewerkt in de geschiedenis van het atoomonderzoek en zich opvallend goed geïnformeerd over de lotgevallen van de hoofdpersonen uit die geschiedenis. Het resultaat van deze studie is een zeer boeiend werk, waarin een voortreffelijke beschrijving wordt gegeven van de gebeurtenissen in de ‘internationale familie’ der atoomgeleerden, te beginnen met de kring van Göttingen en de Kopenhaagse groep rond Bohr via de gebeurtenissen in Hitler-Duitsland tot de ontdekking van Hahn in 1938. Daarna komt het hoofdaccent geheel te liggen in de USA, en wel op de bouw van de atoombom en de H-bom, en de geweldige gewetensstrijd, die de atoomfysici dan te strijden hebben. Schr. laat zien, hoe de greep van het leger de wetenschappelijke vrijheid heeft beknot; en hoe de leider van Los Alamos, J.R. Oppenheimer, daar ten slotte zelf het slachtoffer van is geworden in een zeer onverkwikkelijk proces. De tweede helft van het boek is sterk doortrokken van het gevoel van verantwoordelijkheid ten opzichte van de gruwelijke wapens, die de moderne fysica heeft gesmeed. Een uitzicht op de vreedzame doeleinden, die dezelfde wetenschap toch ook dient, had m.i. wel moeten worden gegeven, om de problemen, waar het hier om gaat, niet eenzijdig te belichten.
P. v. Breemen
| |
Wagenschein, Martin, Die Erde unter den Sternen. - R. Oldenbourg Verlag, München, 1956, 59 pp., geïll., kart. D.M. 3,40.
Een kleine inleiding, die ons aan de hand van buitengewoon aardige en illustratieve tekeningen en een interessante tekst een elementair inzicht wil geven in de hemelbeweging (vooral van zon en maan). Bijzondere zorg geeft schr. zich, om niet alleen het verstand, maar ook het hart aan te spreken.
P. v. Breemen
| |
| |
| |
Varia
Probleme der internationalen Abrüstung (Dokumente und Berichte des Europa-Archivs, 14). - Forschungsinstitut der Deutschen Gesellschaft für Auswärtige Politik, Frankfurt/M., 1956, 192 pp., ing. D.M. 27.
Hermann Volle heeft in dit werk de voornaamste documenten verzameld die tussen 1945 en augustus 1956 werden vrijgegeven over de pogingen door de U.N.O. aangewend om tot een ontwapening te komen. Hij laat deze voorafgaan van een historische studie die op een strikt wetenschappelijk niveau staat, en die een uitstekende basis biedt voor wie de verdere evolutie van het probleem van nabij wenst te volgen. De inleiding van Prof. Ulrich Scheuner is meer aan de politieke actualiteit gebonden; hij verdedigt de opvatting dat alleen een wereld-omvattende ontwapening thans nog zin heeft, en dat deze pas zal verwezenlijkt worden wanneer de twee grote kampen militair identiek zijn aan elkaar, zodat geen van beiden hoeft te vrezen het kind van de ontwapeningsrekening te worden. Hoe juist deze zienswijze ook weze, zij mag in geen geval leiden tot een afbreken der aan de gang zijnde onderhandelingen. Zeer terecht besluit zijnerzijds H. Volle zijn studie met er aan te herinneren dat op het afbreken der ontwapeningsbesprekingen in het kader van de Volkenbond een Wereldoorlog volgde.
Mark Grammens
| |
Ars folklorica Belgica. II: Noord- en Zuidnederlandse volkskunst, onder leiding van Prof. Dr. P. De Keyser. - De Sikkel, Antwerpen; Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1956, 30 × 23 cm., 265 pp., geïll., ing. Fr. 380, geb. Fr. 440.
Het tweede deel van Ars Folklorica Belgica, dat onder een iets gewijzigde titel verschijnt, omvat een reeks zeer uiteenlopende bijdragen die niet steeds in een onmiddellijk verband staan met het overigens moeilijk te bepalen begrip van volkskunst. Zo wordt er gehandeld over het kinderboekje Een reis naar Luilekkerland, over de boetprocessies van Brugge, over Kempische zandtekeningen, over scheepsornament, versiering van boerenwagens, over scheldevissers, over de monsters van Aldrovandi, over streekdrachten, bedevaartvaantjes en paarde-ommegangen. Alle bijdragen, ook die welke niets met volkskunst te maken hebben, brengen ons in contact met een authentiek volksleven dat nu haast tot het verleden behoort. Laten wij echter hopen dat het vervangen wordt door een even authentieke, nieuwe volkscultuur.
G. Bekaert
| |
Melchior, Dr. A., Gekluisterd Kongo? - N.V. De Spaarnestad, Haarlem, 1956, 196 pp., geïll.
Fierens, Bert, Mai Pamba en Whisky-Soda. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1956, 200 pp., ing. Fr. 90, geb. Fr. 125.
Twee reizigers schreven hun indrukken neer over hun eerste kennismaking met Kongo, evenwel van uit zeer verschillende standpunten. Dr. A. Melchior ging er heen als toerist, een zwerver die reeds vooraf een groot deel van de wereld had gezien, en met een scherpe opmerkingsgave het eigene van Kongo, land en volk, beschouwt. Bert Fierens zocht er een nieuw vaderland en een bestaan voor zichzelf en zijn gezin, en schetst de gevoelens waarmee dit nieuwe leven hem overspoelt. Melchior ziet de problemen van Kongo, Fierens allereerst de zijne. Ook stilistisch verschillen zij totaal: de koele, objectieve Nederlander staat er tegenover de warmbloedige Vlaming. Beide boeken zijn echter goed geschreven; onze voorkeur gaat toch lichtjes naar de pittige stijl van Fierens.
F. De Graeve
| |
Konkoly, Mr. Kálman en Abranyi, Dr. Aurél, Een Land in Vlammen. Het Offer van Hongarije. - La Rivière & Voorhoeve, Zwolle, 1956, 160 pp., f 3.50 en f 4.50.
De twee Hongaarse journalisten hebben met de uitgave van dit boek willen voorkomen, dat de wereld het gruwelijk gebeuren in Hongarije zou vergeten. Na een kroniek van hetgeen zich in de donkere dagen van oktober/november heeft afgespeeld lezen wij de indrukken van ooggetuigen en de documenten, die tijdens de opstand verschenen zijn. De auteurs eindigen hun werk met de woorden van Lod. Kossuth in 1849: ‘Ontwaakt, o volkeren en landen van Europa! Op Hongaars grondgebied wordt beslist over de vrijheid van Europa’. Het is een goede gedachte geweest, dat dit werk (ook) in het Nederlands vertaald werd (door Jos. Vonk), zodat het offer van Hongarije ook hier te lande blijvend gewaardeerd en bewonderd kan worden.
K.J. Derks
| |
| |
| |
Schmidt, Philipp, Dunkle Mächte. Ein Buch vom Aberglauben einst und heute. - J. Knecht, Frankfurt/M., 1956, 276 pp., geb. D.M. 10,80.
Een onderhoudend geschreven boek over bijgeloof, dat echter van een uitgebreide historische voorstudie getuigt. S. handelt over de waarzeggerij onder al haar vormen: astrologie, geluks- en ongeluksdagen, hand- en kaartenlezen, voortekenen, getallenmystiek, droomvoorspellingen e.a.; ook over de witte en zwarte magie en de toverij, zoals ze in Europa bedreven werd en wordt. Men zou geneigd zijn dit boek alleen maar om zijn wetenswaardigheden en curiosa te lezen. Doch hadden de opzienbarende toverij-processen der laatste jaren in Duitsland ons niet overtuigd, de gegevens, die S. ons verstrekt over de openbare en met de modernste middelen verspreide bloei van nagenoeg al deze vormen van bijgeloof, evenals de ernst waarmee hij weerleggingen en kerkelijke veroordelingen aanvoert, zouden ons overvloedig bewijzen, dat het bijgeloof in onze eeuw een bedenkelijke hoogconjunctuur beleeft.
A. Deblaere
| |
Firkel, Eva, Het lot van de vrouw. Levensvragen. Vert. Toos Taris. - Uitg. Pax, 's-Gravenhage, z.j., 210 pp., f 8.90.
Dit boek hebben wij reeds besproken, toen de oorspronkelijke Duitse uitgave verscheen (Jrg. VIII, Dl. I. 1954-55, p. 382). Het is een fijnzinnige en diep christelijke studie over het bestaan van de vrouw in deze tijd. Het geeft beschouwingen over de verscheidene levensfasen en de levensstaten van de vrouw. Er ligt een oproep in tot een diep persoonlijk beleefd bestaan. Het is echter te betreuren, dat de tekst door de vertaling geleden heeft. Bij vergelijking met het origineel troffen wij onnauwkeurigheden, weglatingen en vergissingen aan, die de gang van het betoog schaden.
J.M. Kijm
| |
Rieth, S.J., Th., Junge und Mann. - L. Auer-Cassianeum, Donauwörth, 1956, 70 pp., ing. D.M. 1.
In een klein boekje met fraaie kaft, dat verscheen in een reeks prettige en rake werkjes over jeugdproblemen, biedt S. ons de kern van zijn overtuiging. Toon de jongen de diepere grond van alle oprechte voornaamheid: eigen Godsverbondenheid en de verantwoordelijkheid, God te brengen in een gemeenschap naar zijn beeld geschapen, en hij zal zich als een man gedragen. Zonder daarom vrede te nemen met de vele valse en verouderde beleefdheidsvormen, zal hij immers begrijpen dat hij behoefte heeft aan regels die zijn leven flink, open en ridderlijk voornaam maken. Alle daden in een jongens- en mannenleven, van de koude verfrissing in een heldere morgen tot het gezellige avondpartijtje, krijgen in zulk een leven een optimauitdrukking en een eigen persoonlijke stempel. Dit boekje, dat ons aanspreekt in een gedrongen krachtige stijl, zal met zijn voorbeelden en rake gezegden voor velen een kameraad worden, praktisch, kerngezond en modern.
E. Dirven
| |
Dufay, Fr., Gesetz und Taktik des kommunistischen Kirchenkampfes, vert. J. Stierli. - J. Knecht, Frankfurt/M., 1956, 260 pp., geb. D.M. 10,80.
In het Frans beleefde dit boek reeds zijn 9e uitgave. Uit de marxistische les van China trok de S. daarbij heel wat conclusies voor locale Franse toestanden. In Stierli's bewerking bleven deze beperkte toepassingen achterwege, zodat het geheel won aan algemeen-geldigheid. Niet een bericht méér over Chinese kerkvervolging, maar, steunend op getuigenissen van een 150 missionarissen, eindelijk een onderzoek naar methodiek en systeem van het optreden der sovjets. Daarbij blijkt, hoe logisch en consequent het marxisme zichzelf trouw is. S. geeft ook een eenvoudige en klare uiteenzetting van de marxistische dogmatiek en moraal, en het is goed dat westerse christenen zich een duidelijker inzicht verschaffen in de marxistische betekenis van begrippen als ‘waar’, ‘goed’, ‘zedelijk’ e.a.
A. Deblaere
| |
Boutsen, O.F.M., G., Het levende graf (Keurreeks, 64). - Davidsfonds, Leuven, 1965, 250 pp., ing. Fr. 72, geb. Fr. 100 (leden: Fr. 36 en Fr. 50).
Prettig relaas van een moderne pelgrimsreis naar het H. Land en de gebieden van het Nabije Oosten, die wegens de jongste verwikkelingen weer in het centrum der belangstelling staan. Concrete observatie van de toestanden in en de verwarde verhoudingen tussen de verschillende jeugdige staten van deze oude volkeren, met te gepaster tijd aanknoping aan algemene culturele of religieuze problemen.
A. Deblaere
|
|